Leven in oud Zepperen

Va kjoozestein tot kurrezoug

 

ZEPBoekVolksleven1999LV
Dit is een digitale, ongewijzigde weergave van de tekst van een lokaal historisch-heemkundig werk, in 1999 gepubliceerd, zonder de illustraties. Voor de foto’s, kaarten en tabellen wordt naar de originele gedrukte uitgave verwezen. Deze is in de grote (bewaar)bibliotheken aanwezig. Ook voor de lijst met voorintekenaars, zie gedrukte versie.

Inhoud
De loop van het leven
De geboorte, Namen, Kinderen, Rond Sinterklaas, De jeugdige leeftijd, Kinderspelen, Inspanning, Ontspanning, De Liefde, De woning, Het huiselijk comfort, Het dagelijks brood De kleding, Ongemak, Speciale omstandigheden
De verenigde jeugd
Van Boeren Jeugd Bond (BJB) naar Katholieke Landelijke Jeugd (KLJ), De Chiro, Meisjeschiro, KAJ en KSA
Werken, dienen en leren
Van graanteelt naar fruitteelt : Bellefroid en Bollen, Laurens va Lenskes Schoofs, de laatste herder, Ernest Jammaers en de houtbewerkers, De smedenfamilie Jammaers en dokter Urbain, Aannemer Xavier Veire Hayen, Veldwachter Jammaers, de booj van Zepperen, Lansier Henri Nobels en andere dienstplichtigen, De Professer Van Oirbeek van Terstok, Wie deed wat in Zepperen 1885-1937 ?, Leraar Henri America en zijn stam
Sport en spel
Lijn schiete of schreume, Stöpke schiete, Keigele, Pagschiete, Rammele, De vinkeniers, Hanenzang, Hanengevecht, Duivensport, Handboogschutterij De Eendracht, Tennis, Wielrennen, De semi-klassieker Brussel-Zepperen, Voetbal, Nog sport…
Drinken, zingen en feesten
Honderd cafés in Zepperen ?, De bekendste oudere adressen, De Zepperse Revue, De Woe, Andere figuren en liederen, Kermis en feest, De inhaling van mijnheer Pastoor in 1910, De Gouden Bruiloft van 1943, Vlaggenfeesten in 1948 en 1950, Sint-Barabarafeest in 1960
Toneelleven
De oudste vermelding, Witheer Jacobus Claes als toneelauteur, De Vereenigde Vrienden in oorlogstijd, Stichting van Vreugd in Deugd, De groep Volharding, Toneel door de Boerenjeugdbond, Een Cultureel Centrum in Zuid-Limburg, De Katholieke Landelijke Jeugd in actie, Veel toneel !, De Zepperse Toneelvrienden
Geloof en bijgeloof
De volksdevotie voor de heilige Genoveva en de Drie Gezusters, Genovevabroederschappen, Offers voor Genoveva, Souvenirs voor de pelgrims, De praktijk van de bedevaart, De processie, Kapel en put, midden in het veld, Herinneringen aan Genoveva, Broederschappen van andere heiligen, Kapelletjes van andere heiligen, De Zepperse geestelijken, Vrome tradities en kalendergebruiken, Bijgeloof en spookverhalen
Ziekte en dood
De oudste gegevens over ziekenzorg, Geloof en bijgeloof bij het bestrijden van ziekten. Zelfgemaakte geneesmiddelen, Van ’t Mesterke naar de klassieke geneeskunde, Dood en begraven, Het oud kerkhof.

Werkgroep
Antoine Bessemans, Jozef Celis, lic. Willem Driesen (red.), Prof. Dr. Guy Fabry, E.H. André Frissaer, Alfons Heeren, Richard Knapen, lic. Albert Manet, Hugo Nijs (+), Antoon Vanoirbeek, E.P. Clemens Willy Wintmolders. Met medewerking van dr. Henri America, Henri Hechtermans en Antoine Vaes voor het schrijven van een aantal teksten en gedichten

Onder bepaalde foto’s wordt de naam van de ontlener (foto …) vermeld of de naam van de fotograaf (foto door …).

Afbeeldingen voorzijde kaft
* Midden : Valerie Gilissen-Hayen (°1908) dochter van Guillaume van de Scheipes, met zeug en twaalf biggen, in 1954 verkocht aan 725 fr., Kerkstraat
* Achter : Kersenpluk bigareau bij Bex-Vaes in de Driesstraat 1994
Afbeeldingen achterzijde kaft :
* Links : Gaston Nijs (°1923), Ston van Domin, jonkman en kolenhandelaar op het kerkplein, in 1997
* Rechts : Albert Bex (°1919), Berke va Naar, jonkman en landbouwhelper bij de familie America kort bij de Kriekelbrug, foto 1997 door Mieke Engelen
* Onder : E.H. Marcel Lismont (°1920), kapelaan en chiroproost in Zepperen tussen 1947 en 1960, in 1999
* Vaandel van de Boerengilde Zepperen, 2 juni 1912. Met Sint-Isidoor
* Vaandel van de handboogschutterij De Eendracht Zepperen 1852
Wettelijk Depot : D/1999/6849/1

Woord vooraf
Het dorp waar men opgegroeid is, waar de wortels van de familie liggen, zal altijd een bijzondere plaats blijven. Herinneringen aan de onbezorgde, boeiende kindertijd vol ontdekkingen worden zelfs nog belangrijker bij het ouder worden. Op de drempel van een nieuwe eeuw kijken we om naar het Zepperen van vroeger. Verhalen, liedjes, gebruiken, spelen, dorpsfiguren, volksgeloof… de tijd vaagt vele eigenaardigheden uit onze jeugd langzaam weg. De sporen ervan mogen niet zomaar verdwijnen. Iemand zei : elke mens die sterft is een museum dat afbrandt. Daarom brengen we bij het 15-jarig bestaan van de Remacluskring herinneringen aan het oude Zepperen samen in de vorm van bewaard gebleven foto’s, verhalen uit de archieven en gesproken getuigenissen. Heel wat dorpsgenoten lieten ons gastvrij binnen in hun geheugen. Dit boek is een korf vol foto’s en verhalen, waarin de lezer op een vrij ogenblik kan rapen. De sprokkelingen over vroeger zijn in grote hoofdstukken geschikt. Achteraan in de genummerde notities bij elk hoofdstuk vindt de nieuwsgierige lezer meer detailinformatie en bronvermeldingen. Wij aanvaarden graag aanvullingen en verbeteringen. Volledigheid bereiken is immers onmogelijk. Wij verontschuldigen ons ook bij familieleden die aanstoot zouden nemen aan sommige volkse namen of beweringen. Wij willen enkel zo getrouw mogelijk de overlevering van vroeger bewaren. Dit boek wordt opgedragen aan de bekende en onbekende dorpsgenoten, die in de loop van vele generaties leefden op deze duizend hectaren zandleemgrond bij de Melsterbeek.
Prof. Dr. Guy Fabry. Voorzitter van de Remacluskring

Wij danken
Fons America, François America (+), Ingrid Appeltans, Gustaaf Appeltants, Victoire Baldewijns, Robert Bamps, Romain Bels, Eduard Beusen, Albert Bex, Camille Bex, François Bex (+), Gustaaf Bex, Lambertine Bex, Marie Bijloos-Baldewijns Kortenbos, René Bleus Alken, Paul Boes Rukkelingen, Rita Bollen Berchem, Edouard Bonneux De Panne, familie Covens Sint-Truiden, Georges Creten en familie Zellik, Jet Creten, Martha Creten, Jozef Croughs Alken, Camille Cuyx Kortessem, Jean Daniëls, Suzanne Darimont Sint-Truiden, Maria Debien-Schoofs, Jos Delveau, E.Z. Devroye Namen, Constant Doucet, Roger Duchateau, Jos Engelbosch-Vaneyck Aalst, Mieke Engelen, Antoine Franssen, Goudsmidt-Bex Brussel, Maria Graulus Hasselt, Albert Hayen Genk, André Hayen Wellen, Germain Hayen, Helène Hayen, Christine Hechtermans Louise Hechtermans, Marcelline Hechtermans, Arthur Hendrix, Wim Jammaers Brustem, Gust Kleykens, August Knapen (+), Clement Knapen, Louise Knapen, Nicole Knapen, Philomène Knapen, Fernand Leemans, Omer Leemans, Maria Leemans, Sophie Hayen-Leemans, Christiane Leunen, Norbert Leunen, Maurice Leunen, E.H. Marcel Lismont Tongeren, Jos Michiels, E.Z. Mertens Genk-Luik, Jozef Minsen, Henri Mommen, Gaston Nijs, Romain Nicolaï, Eliane en Suzanne Nobels, Maria Philippaerts, Henri Poncelet Kortenbos, E.P. Aloysius Ponsen Leuven, Josée Priemen, Gerard Princen, Jean Scheepers, Dany Schoebrechts Aalst, Basile Schoenaerts, Emile Schoofs, Emilie Schoofs Sint-Truiden, Irma Schoofs, Robert Schoofs, Raymond Schurmans, Jozef Smets Sint-Truiden, Erna Stijnen Sint-Truiden, Antoinette Thijs, Edgard Thijs-Philippaerts, Georges Thijs Ordingen, Hubertine Thijs, Laura Thijs-Gorreux, Firmin Timmermans, Jozef Vaes (+), Maurice Vaes, Albert Vananroye, Roger Vandenbosch, Jules Vandersmissen Alken, fam. Vanderstraeten, Alice Vanoirbeek, Mia Vanoirbeek, René Vanoirbeek, Maria Vanroy, Maurice Vanschoenwinkel, Calix Vantilt, Ir. J. Vercammen, E.Z. Maria Wouters…
Wij danken ook speciaal de Cera Holding voor de financiële steun, Guido Feytons voor de reproducties uit zijn rijke collectie prentbriefkaarten, dirigente Griet Renaerts voor de muzikale notatie van liedjes, koster Antoine Vaes voor zijn gedichten én Henri Hechtermans en dr. Henri America voor hun teksten.

Gebruikte afkortingen
DSVH : De Stem van Haspengouw, Sint-Truiden
DT : De Tram, Sint-Truiden
HBVL : Het Belang van Limburg, Hasselt
PAZ : Parochiearchief Zepperen, in 1999 gedeponeerd op het Rijksarchief te Hasselt.
PBLD : Provinciale Bibliotheek Limburg, Documentatiecentrum, Hasselt
RAH : Rijksarchief, Hasselt
SAST : Stadsarchief Sint-Truiden
DARIS 1887 : boek Joseph DARIS, Notices historiques sur les églises du diocèse de Liège, dl. 13, Luik, 1887, p. 47- 137 : Notice sur Zepperen.
ZEPPEREN 1976 : boek Willem DRIESEN, Zepperen 1850-1950. Een evokatie van onze gemeente tijdens de periode 1850-1950 door beeld, gedicht en opstel, Zepperen, 1976
SCHOOFSBOEK 1988 : boek Jozef SCHOOFS, Jeugdherinneringen van Meester Schoofs, Remacluskring, Zepperen, 1988
KERKBOEK 1993 : boek Zepperen. Kapitteldorp, Sint-Genovevakerk en laatgotische muurschilderingen, Remacluskring, Zepperen, 1993
OORLOGSBOEK 1994 : boek Zepperen in Twee Grote Oorlogen, Remacluskring, Zepperen, 1994
FOTOBOEK 1996 : boek Groot Sint-Truiden. 100 jaar in beeld. Volks fotoboek, Geschied- en Heemkundige Kring Groot Sint-Truiden, Sint-Truiden, 1996, hoofdstuk Zepperen i.s.m. Remacluskring Zepperen en Guido Feytons
STZ. : Sint-Truiden ziekenhuis
HZ. : Hasselt ziekenhuis
B. : Brustem
H. : Hasselt
Ord. : Ordingen
ST. : Sint-Truiden
Z. : Zepperen
° : geboren
+ : overleden
x of – : gehuwd
Colofon
Dit werk werd gedrukt in december 1999 op 650 exemplaren door ACCO academische coöperatief c.v., Leuven
Verantwoordelijke uitgever : Remacluskring Zepperen. A. Bessemans, J. Celis, W. Driesen, Prof. Dr. G. Fabry, E.H. A. Frissaer, A. Heeren, R. Knapen, A. Manet, A. Vanoirbeek, E.P. C.W. Wintmolders

 

 

*
* *
De loop van het leven
Albert Manet

De geboorte
De geboorte is één van die grote momenten uit een mensenleven en daarrond hing – vooral rond de zwangerschap – een sfeer van geheimzinnigheid. De zwangerschap werd zolang mogelijk verborgen gehouden, en sommigen slaagden daar zeer goed in. In uitzonderlijke gevallen deed het nieuws pas kort voor de geboorte de ronde. Dat was toch wel vreemd in een open dorpsgemeenschap, waar de buurvrouwen controleerden of de maandverbanden wel elke maand op de wasdraad hingen. Meestal echter was het nieuws na een maand of drie bekend binnen een beperkte groep vrouwen. Aan de kinderen vertelde men dat de kleintjes uit een kool kwamen: de blonden uit een witte kool en de donkeren uit een rode.
Was de tijd van de geboorte aangebroken, dan moest men alles nog op het laatste moment regelen. Er viel toen immers ook minder te regelen. Een eigen kamer voor de kleintjes was er niet, en de doeken en kleedjes deden volgens afspraak de ronde in de familie. De geboorte gebeurde meestal in het geboortehuis. Dat maakte heel wat geloop overbodig. Sommigen lieten het kind in het bed, anderen op de tafel en nog anderen op de grond ter wereld komen. De wijzevrouw of vroedvrouw was echter onmisbaar. Zij werd een tijdje op voorhand verwittigd en hield zich klaar. In Zepperen vervulden o.a. Vandersmissen, Hermine Strauven, Trees Massoels-Thijs en Josephine Govaerts van Tereyken die taak. Zij kregen bij de geboorte hulp van een paar familieleden of buurvrouwen. Vrouwen, want de mannen waren in deze situatie niet gewenst. De vroedvrouw verzorgde de eerste negen dagen de moeder en de boreling. In moeilijke gevallen werd er een dokter bijgehaald.
De geboorte had ook haar bijgeloof. Binnen sommige families bewaarde men de handdoek, waarmee de laatste dode van de familie was afgelegd, om het nieuwe familielid mee af te drogen. Die handdoek werd ook als geschenk gegeven aan een gehuwd meisje. Men geloofde dat dit vruchtbaarheid garandeerde. Hoewel dit gebruik de symbolische waarde van de continuïteit in het leven sterk benadrukte, was het allesbehalve hygiënisch voor het kindje.
Gewoonlijk doopte de pastoor het kindje twee dagen na de geboorte. De peter, de meter en meestal de vroedvrouw of een buurvrouw gingen met het kleintje op de arm naar de kerk. Achteraf trakteerde men en werden één of meerdere cafés bezocht. Voor feesten of geschenken was er zelden plaats. De buren en de naaste familie kwamen op de koffie en daarmee was de kous af.
De afwezigheid van de moeder is normaal, omdat zij volgens de traditie nog onrein was. Het kind was immers het resultaat van een seksuele gemeenschap en het bloed van de geboorte had de moeder besmeurd. Vandaar ook de ligging van de doopvont in de doopkapel aan de ingang van de kerk in een bijgebouwtje, ver van het altaar. De kerk had een reinigingsritueel dat officieel veertig dagen na de geboorte plaatsvond. In de praktijk deed de moeder na een week of vier haar kerkgang. Samen met de vroedvrouw of een andere vrouw ging ze met haar kind naar de kerk waar de pastoor haar opwachtte. Ze ging voor het altaar liggen, versta knielen, waar de parochieherder enkele gebeden uitsprak. De pastoor zegende moeder en kind. De vrouw hield daarbij een kaars in de hand. Dit gebruik is in Zepperen na de Tweede Wereldoorlog verdwenen. Vandaag is het gedeeltelijk in de doopviering opgenomen.
Namen
Bij de doop kreeg het kind niet zo maar een naam. De familietraditie en ook de Kerk speelden hierin een grote rol. Zo stelt men vast dat in 1934 van de 45 borelingen er zes meisjes de naam Maria kregen, en zeven jongens de naam Jozef. Het jaar ervoor waren er zes Maria’s en zes die Jozef als naam kregen. Jozef of Maria waren geen uitzonderingen voor de eerste jongen of meisje. De keuze van de peter en meter leidde meer dan eens tot ruzie binnen de familie. Een reden om een naam te wraken was bijvoorbeeld het slechte gedrag van een persoon in de familie of de omgeving. De secretaris verwierp al te nieuwe namen. De traditie wilde immers dat men namen koos, die binnen de familie courant voorkwamen. Bij de naamgeving woog de naam van de peter en de meter dus zeer zwaar door. Het kind kreeg de naam van zijn peter of meter of een mannelijke of vrouwelijk variant ervan. Was dit niet het geval dan werd het vaak zijn tweede of derde naam. In 1929 werden niet minder dan 32 kinderen op 43 naar de naam van hun peter of meter genoemd. Vergeleken met het jaar 1962 was dit nog voor 3 op 44 het geval. Het kind kreeg niet zo maar een naam. Namen, buiten Jozef en Maria, die voor de Tweede Wereldoorlog meer voorkwamen dan andere zijn Johan, Henri, René, Georges, Guillaume, Roger, Paul en bij de meisjes Simone en Alice. Verkorte namen als Ward en Jo kwamen weinig voor en het gebruik van een dubbele naam als Jean-Paul werd zelfs als bespottelijk aanzien. Een uitzondering was de dubbele naam met Marie, zoals Marie-Josée en Marie-Thérèse. Ook vreemde namen, Engelse of Scandinavische waren omzeggens onbekend. Voor de Tweede Wereldoorlog kwam de naam Willy officieel slechts eenmaal voor. Algemeen voorkomende afkortingen zijn Tuur voor Arthur, Djef voor Jozef en Bère voor Lambert of Albert, maar vooral voor Hubert. Dat deze laatste naam nogal voorkomt, houdt wellicht verband met de relikwie van de H. Hubertus, die in een beeld in de kerk opgesteld stond. Met het groter worden werd de naam vaak als het ware naar het dialect vertaald. Enkele voorbeelden: Tsjaen (Christiaan), Veire (Xavier), Woi of Wai (François), Mène (Philomeen), Djang (Jan), Djeun (Eugeen), Trien(a) (Catharina), Rikus (Henricus). Antoinette werd verkort tot Net, Juliette tot Jet of Jetje; vrouwennamen werden nogal eens verkleind. Vaak was er van kerkelijke zijde enige reserve tegenover namen van apostelen of grote heiligen zoals o.a. Nicolaas. Die naam kwam in Zepperen bijna niet voor – wel twee keer Nicole-. Tegenover apostelnamen was men hier vrijer, zo komen de namen of afgeleide ervan als Pieter, Johannes, André, Lucien, Simone – niet Simon- regelmatig terug. Opvallend is echter dat de naam Genoveva, de patroonheilige van Zepperen, weinig of niet voorkwam. Tussen 1638 en 1796 werden slechts 19 kinderen op de 3.943 Genoveva genoemd, al dan niet in samenstelling met Aldegonde of Jeanne. Vedastus of Gaston, een minder voorkomende naam, kwam in Zepperen regelmatig voor. Is dit onder invloed van de patroonheilige van de naburige parochie Hoepertingen? Meer dan eens zien we dat een minder gebruikelijke naam, zoals Omer, plots in een jaar tweemaal voorkomt. Wellicht is de tweede naamgeving door de eerste beïnvloed. Sommige voornamen van toen als Tilman of Toussaint zijn als het ware verdwenen.
Het lijkt er ook op dat de roepnaam van het kind nogal eens de tweede of de derde naam werd in plaats van de officiële. Dit komt relatief vaak voor: gemiddeld twee- à driemaal per jaar. Blijkbaar bedacht men zich nogal eens tussen de aangifte op het gemeentehuis en de doop. Nochtans was de periode daartussen klein: ze varieerde voor de oorlog van dezelfde dag tot zes dagen na de geboorte. Meestal was het twee à drie dagen. Voor tweelingen, en uiteraard voor kinderen die stierven, greep de doop op dezelfde dag als de geboorte plaats. Die verandering van naam wijst erop dat niet alleen de ouders zich ermee bezig hielden.
De meeste kinderen die dood geboren werden of op hun geboortedag stierven, werden genoteerd als infans, naamloos, hoewel niet allen. Omdat het doopsel in extremis werd toegediend, hadden ze ook geen peter en meter.
Het kind werd vrij lang na de geboorte gezoogd of het hat gegiejeve. Dit had meerdere voordelen. Het was een goedkope en veilige manier om het kind te voeden. Bovendien was de vruchtbaarheid tijdens de borstvoedingsperiode zeer klein, zodat de kans op een nieuwe zwangerschap gering was. De fysieke band tussen moeder en kind was heel nauw: voor grotere kinderen kauwde de moeder het eten voor. Als ook de inwonende oma of tante dit deed, dan was de hygiëne ver te zoeken. Een manier om het kind te sussen was de voorloper van de fopspeen: een klontje suiker in een vodje gedraaid kon wonderen verrichten. Men kon aan het woordgebruik horen tot welke familie of welke straat men hoorde. De gewone man noemde zijn moeder mam, waar dat in andere families mama werd en op het kasteel het Franse maman. Andere familieleden kregen koosnaampjes vb. Tanneke, zoals tante Maria Minsen of Pake, zoals grootvader Frans Vanorbeek.
Grote gezinnen waren zeker vanaf 1900 geen uitzondering. Op d’Oye waren er een drietal: Jef Knapen-Helaers met zes jongens en zes meisjes. Bij Pulinckx en bij Thijs waren er telkens tien nakomelingen. Van deze laatsten stierven er twee als kind. Andere voorbeelden : Fabry-Knapen (12), Kleykens-Ottenborgs (9), Jean America-Knapen (10). Om in zulke groepen enige orde te houden, kreeg de stoute een paar oorvijgen. Wie er kort bij stond deelde mee in de klappen. De ouders dreigden met de boeman, iets verschrikkelijks, waarvan niemand precies wist wat of wie het was. Ook de weerwolf werd tegen stoute kinderen uitgespeeld. Die leek op een grote hond met een wit laken op zijn kop. Typisch voor Zepperen was het dreigen met Pals-in-‘t-veld: een boosdoener met vuile manieren, een exhibitionist uit het naburige Brustem, die zich in het korenveld ophield en kinderen bedreigde.
Kinderen
Van de volwassenen uit het huishouden leerden de kinderen heel wat. Ze bleven veel langer thuis uit school. Ze leerden lopen aan de hand van de groten of in een lei, een rek met een verschuifbare plank met opening voor het kind. De kleine kon zijn beentjes oefenen, maar ook zijn handjes kwetsen. Een ander middel was de rieten loopkorf, smal van boven en breed van onderen. Thuis leerden ze ook de eerste woordjes en weldra ook de eerste rijmpjes, al dan niet gezongen. Enkele voorbeelden, die wel van familie tot familie konden verschillen. Ze rijmen best en zijn levendiger als ze in het Zepperse dialect opgezegd of gezongen worden
Trien, Trien , trompen,
Viel over Manus z’n klompen,
Viel in de beek,
En liet een scheet,
En was bijkans verdronken.
Zage, zage manneke,
Wat heb je in je panneke,
Niets dan water en droge brood,
Poef, daar valt ons manneke dood.
Zage, zage manneke,
Boter in z’n panneke,
Kaas in z’n maal (= zak),
Allemaal goei waar.
Bij het opzeggen van deze versjes werd het kindje te paard op het been gezet en werden er zaagbewegingen gemaakt met zijn armpjes.
Gebarenversjes en vingervertelsels hadden veel bijval. Te beginnen met de duim telt men de vingers af :
Die viel in ’t water,
Die haalde hem eruit,
Die deed hem een proper hemdje aan,
Die legde hem in z’n beddeke,
En die kleine, die ging het aan ma en pa vertellen

Zoals uit dit verhaaltje blijkt is de pink altijd de sympathieke deugniet, terwijl de dikke duim zich in nesten werkt.
Dit versje wordt opgezegd, terwijl men met de hand in het kinderhandje klapt en bij het laatste versje in de handpalm van het kindje kriebelt :
Dikke ton, platte ton,
Een stukske pens,
Voor een zieke mens,
Krielelkrielewens
Verscheidene kinderversjes verwijzen naar de vaak penibele levensomstandigheden. Tekort was voor de laagste klasse meer regel dan uitzondering. Andere wijzen op gevaar rond beken en vijvers. Ook afgelegen plekken zoals molens en kapelletjes komen graag voor in kinderrijmpjes, soms met een dubbelzinnige erotische ondertoon.
Achter de capucinessen
Lag er een hondje dood
Daar kwamen zeven vliegen
Die kwamen het hondje bedriegen
Het hondje nam zijn linkse poot
En sloeg ze alle zeven dood.
Om te testen of kinderen wel de waarheid zegden vroeg men ze om aan hun klein vingertje te mogen rieken. Was er iets te rieken, dan had de kleine gelogen, was er geen geurtje aan het vingertje, dan sprak het de waarheid. Uiteraard was er niets te rieken, maar het ging vooral om de reactie van het argeloze kind.
Rond Sinterklaas
Van oudsher is Sinterklaas, Sintekloew’s, één van de meest vereerde heiligen binnen de christenheid. Rond hem groeiden tal van godsdienstige, zowel christelijke als heidense gebruiken. Grote feesten hebben altijd een periode van aankondiging, de vasten voor Pasen en de advent voor Kerstmis. Ook de Sint heeft er zo één. Ze is echter niet gecanoniseerd en ligt niet vast. De verklaring hiervoor ligt wellicht in een ver verleden, toen men aan de onberekenbare najaarsstormen ook een positieve betekenis gaf: ze strooiden vruchtbaarheid uit over de slapende akkers en boomgaarden. De vruchtbaarheid werd vervangen door geschenken. Nu kondigt men de komst van de goede man in de reclame al heel vroeg aan. Dat was vroeger niet zo. Over Sinterklaas werd pas een week of ten hoogste veertien dagen op voorhand positief gesproken. Negatief over hem spreken en dreigen met de Sint, gebeurde iets vroeger. Dit maakte een sterke indruk op het jonge volkje. Eigenaardig genoeg had men meer schrik van de Sint dan van Zwarte Piet. De rol van deze laatste was eerder die van knecht. Hoe meer de zesde december naderde, hoe sterker de impact. Er gebeurden immers raadselachtige dingen. Terwijl de familie rond de kachel zat, kon er plots op de vensterluiken geklopt worden. “Dat is Sinterklaas die komt luisteren”. Dan werd het enige momenten stil. Als het avondleven zich hersteld had, werd het even later onderbroken door een geheimzinnige hand die hazelnoten in de kamer wierp. Niet iedereen kon dit spel van schrik hebben voor en geschenken krijgen van de Sint even evenwichtig spelen. Sommige families wilden niet dat er op de luiken werd geklopt, omdat het de kinderen te grote angst inboezemde en hun slaap verstoorde.
De schoentjes, of liever de klompen, werden pas de laatste dagen gezet. Er lag zeker niet elke morgen wat in. De groten vertelden dan dat de kleintjes – tot zowat 13, 14 jaar – iets moesten klaar leggen voor de ezel. De meesten legden dan een propere wortel of raap naast hun klomp. Boerenkinderen goten er een handvol haver in. Hoe de goede Sint door de schoorsteen binnen geraakte, was een raadsel voor groot en klein. De uitleg daarover werd op alle mogelijke manieren omzeild, maar dat hij door de schoorsteen kwam, stond als een paal boven water. De meest aannemelijke verklaring was dat de heilige man de taak doorschoof naar Zwarte Piet. Dat de ezel over de daken liep werd hier niet verteld. Hoewel Sinterklaas toen ook al in de warenhuizen in Sint-Truiden begon te komen, waren er weinig kinderen die hem daar gingen opzoeken. Op Sinterklaasavond werd één groot bord met een beetje versiering op de tafel gezet, op andere plaatsen zette ieder kind zijn bord. En wat lag er ’s anderendaags in? Noten, hazelnoten, okkernoten, maar ook amandelnoten, chocolade, speculaas in de vorm van de heilige man, appelsienen, bananen en marsepein. Vooral dat laatste was zeer gegeerd. Het ligt voor de hand dat in arme gezinnen de Sint maar het minimum bracht en dat er van appelsienen en marsepein weinig sprake was. Hetzelfde gold voor het speelgoed. De meisjes moesten zich tevreden stellen met een pop, voor de jongens kon dat een treintje – van 17 frank! –, een autootje of een ganzenspel van de Lutti-karamellen zijn, een ronkende duwtol of muziektol … en de overbekende blokkendoos. Ook het bekende Meccano-speelgoed deelde de heilige man uit, maar dan wel in de betere gezinnen. Sinterklaas was toen nog uitsluitend een kinderfeest. Voor de groten kon hij soms wel een veelbetekenende stok of iets waardeloos brengen, een wenk die iedereen in het gezin niet mis verstond.
Die schooldag kende een eigenaardig verloop. Er werd wel les gegeven, maar in mineur. Sommige kinderen konden er uitpakken met hun geschenken. Ook dit feest was een gelegenheid om via de kinderen te tonen op welke trap van de sociale ladder de familie stond. Dat verschil werd in de namiddag wat afgevlakt omdat de heilige man dan zelf een bezoek bracht. Hij spelde alle kapoenen, van rijk tot arm, de les. Die taak berustte gewoonlijk bij een in Sinterklaas verklede pater, die in de zustersschool kwam om de kinderen te imponeren. Hij wist uiteraard veel dingen die niet door de beugel konden. Hier was de Sint wat democratischer, want hij had voor iedereen een even klein pakje snoep bij. Na zijn vertrek werd de rest van de namiddag een vrije dag.
In Zepperen en ook in Alken gingen de kinderen op oudejaarsavond, de Sint-Silvesteravond, heile. Ze gingen van huis tot huis en droegen een zak mee op hun ronde om koekjes, noten en appelen in te zamelen. Later werd dit een doos om geld in te bewaren. Om de bewoners tot vrijgevigheid aan te sporen zongen ze liedjes. Er bleven enkele versjes bewaard. Omdat er sprake is van geldstukken als schelling en penning, ziet het ernaar uit dat dit een zeer oude gewoonte moet zijn vermits deze munten in de 19de eeuw bij ons niet meer voorkwamen.
‘k kom heile,
Daarbuiten staan twee teile,
Een vol pap en een vol sop,
Moeder liep de zolder op,
En gooide een schootje appelen af,
Dit jaar ene schelling,
’t ander jaar ene penning.
Een andere versie luidt:
Helen, twee teile,
De hond begon te beile,
De kat begon te janke,
Toen viel ze door de planke!
Of waar de deur gesloten bleef:
Ich kwam aan een hoog huis,
Daar hong een zak met zemelen in huis,
Zoo menig zemel, zoo menige luis,
Daar woonde een gierige duivel in huis !
Ook verkort tot de twee volgende versjes:
Hoog huis, laag huis,
Er zit een gierige pin in huis!
Of :
Mineke muis, ze is wel thuis,
Er zit een gierige pin in huis!
Meestal gold in dat geval de regel: snel wegwezen!
Rond Driekoningen liepen de kinderen in groepjes van drie, soms vier, de huizen van de buurt af om een centje te krijgen. Daarvoor maakten ze een ster van zilverpapier, een paar gekleurde streepjes op hun snoetje, een laken over de schouders geslagen en dan maar zingen van Driekoningen.
De jeugdige leeftijd
De grotere kinderen gingen door de wet op de leerplicht vanaf hun zesde tot hun veertiende jaar naar school en het grootste deel leefde deze wet na. Hier en daar gebeurde het dat arme kinderen niet naar school konden gaan, omdat hun klompen stuk waren en ze geen ander schoeisel hadden. De meisjes en de kleuters gingen naar school bij de Zusters van Vincentius à Paulo naast het kerkplein. Daar kregen ze in twee klassen les. Wanneer de kinderen bij regenweer langs de slechte wegen en paadjes naar school moesten, droogden ze hun klompen en kousen rond de kachel. Ze kregen pantoffeltjes van zuster Marie. De jongens gingen naar de oude gemeenteschool aan de Kerkstraat, die ook als gemeentehuis diende en als woning voor de hoofdonderwijzer. Het huis werd in 1928 voor 70.000 frank verkocht, waarvan 45.000 frank voor de woning, die door de familie Vaes werd gekocht. De pastoor kocht de rest van het gebouw, de klasvleugel, voor 25.000 frank om er het pas opgerichte kleuteronderwijs in onder te brengen. Een nieuw gemeentehuis met jongensschool was intussen gebouwd in het geografische midden van de gemeente op een stuk grond tussen Roosbeek en Eynestraat. De bouw, naar ontwerp van de Sint-Truidense architect Arsène Debruyn, was uitgegeven in 1925 aan de bekende aannemer Frans Claes-Lekens. Na de Paasvakantie 1927 trokken de jongens erin.
Het is niet verwonderlijk dat er vaak kinderen afwezig waren. Noch bij de ouders, noch bij de kinderen bestond er een traditie om geregeld naar school te gaan. Omdat de meeste mensen een grote tuin of een lapje grond hadden, werd iedereen ingeschakeld in het veldwerk. Dit gebeurde vooral bij het planten, wieden en oogsten, waar ook de kleine handjes waardevol waren. Maar ook de haagschool bestond. In plaats van naar school te gaan durfden sommigen wel eens een namiddag door de velden dolen op zoek naar vogelnesten of een andere belevenis. Zo gingen de jongens in mei op zoek naar meikevers. Die waren vooral te vinden in jonge pruimenbomen, populieren en hagen. Door tegen de stam te trappen of aan laag hangende takken te schudden vielen de kevers uit de boom. Men kon ‘s avonds ook gewoon in het gras wachten tot er een zich liet horen. Had men er een te pakken, dan werd die gecontroleerd of het een poater of een molder was. De eerste was de interessantste, omdat deze het gemakkelijkste vloog. Hij verdween met een beetje groen in een grote luciferdoos of sigarendoos. Thuis monteerden de jongens een poater : door het staarteinde stak men een naald met een dunne draad garen om de kever als een vliegende zoemer te laten rondtoeren. Een meikever met een roodachtig schild noemde men een kempeneer, zo geheten naar zijn afkomst. Deze had een grote ruilwaarde: één tegen vijf Zepperse!
Het onderwijs leek weinig op dat van tegenwoordig. De ambitie ontbrak bij het grootste deel van de leerlingen. De jongens zaten samen in twee klaslokalen en met verschillende studiejaren tegelijk. Er waren acht studiejaren, omdat de jeugd tot veertien jaar naar school moest. De meesten hadden noch de zin, noch het geld om in de stad verder te leren. Voor die grote jongens van dertien of veertien was de onderwijzer vaak meer temmer dan leraar. Ondanks alles voorzag dit onderwijs in de meest elementaire behoeften, als men ten minste wat meewerkte. De jongelui schreven meestal met een griffel op een lei. Bij meester Creten schreef men nog met een ganzenveer. Voor het nette werk in inkt schreef men met stalen pennetjes op papier dat niet helemaal houtvrij was, zodat op weke plaatsen de inkt uitliep. Het weekend was toen nog niet uitgevonden en de zondag was als rustdag zijn naam nog waard. Men ging immers de ganse week naar school, behalve op donderdagnamiddag. Op grote heiligen- of feestdagen waren de leerlingen vrij. De kerstvakantie begon op de vooravond van Kerstmis en duurde tot de tweede januari, maar op de derde januari viel het feest van Sint-Genoveva, patrones van de parochie: de vakantie in Zepperen duurde dus een dag langer. Met Pasen begonnen de veertien dagen op Paasmaandag.
Wie zijn plechtige communie op zijn twaalfde deed, moest twee jaar op voorhand naar de catechismus gaan. Elke dag nuchter naar de mis en daarna systematisch de Mechelse catechismus uit het hoofd leren. De pastoor of kapelaan lieten hun uitleg soms vergezeld gaan van de nodige oorvegen. De kapelaan nam het eerste jaar voor zijn rekening en de pastoor het tweede. De jongens en meisjes kregen het eerste jaar meestal apart les. Was de grote zondag aangebroken, dan moesten de kostummekes en de witte kleedjes in orde zijn. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd er afgesproken dat de meisjes geen wit kleed zouden dragen; een jaar werd dit nageleefd, maar het jaar later waren er lange witte en andere kleedjes te zien. Twee kinderen die het volgende jaar hun plechtige communie deden, haalden de communicanten op de pastorij af. Die dag was verdeeld door grote godsdienstige momenten. ’s Morgens gingen de kinderen in de mis te communie, vandaar de naam communiemis. In de hoogmis of beloftemis legden ze hun plechtige geloften af. Omdat die tussenpauze voor veraf wonende kinderen te moeilijk lag, vormden ze een “paar” met een medecommunicant uit de omgeving van de kerk. Ze konden dan daar ontbijten. In de namiddag moesten ze weer naar de kerk voor het lof en werden ze aan Maria toegewijd. Tussendoor was er een feesttafel, waar voor de enen al wat meer familie aanzat en voor de andere het verschil met een kermistafel niet opviel. Op de meeste plaatsen was het een feestje.
Na de plechtige communie volgde er nog twee jaar elke donderdag na de mis en zondag voor het lof een half uur de catechismus van volharding. Dit gebruik verdween na de Tweede Wereldoorlog. Die godsdienstlessen werden door de dertien- en veertienjarigen wel met tegenzin gevolgd, maar het gaf hun ook de kans om leeftijdsgenoten van het andere geslacht te ontmoeten. De jongeren vertrokken thuis te vroeg en bleven al eens “hangen” na de catechismus. Het gekijf achteraf hadden ze er wel voor over.
Het vormsel was eveneens een hele gebeurtenis, niet omdat er gefeest werd, maar wel omdat het in Sint-Truiden en nog wel door de bisschop van Luik werd toegediend. Dat gebeurde om de drie jaar. In groep ging de Zepperse jeugd te voet naar de stad. Als aandenken kreeg de vormeling een prentje met de naam in het Latijn en dat klonk vaak erg vreemd: Louise werd Ludovica! De collectieve peter en meter trakteerden er de kinderen op een koffie en een koek en dan weer huiswaarts. In 1929 waren burgemeester-rentenier Henri Paesmans en de echtgenote van Henri Fabry peter en meter.
Plezier en genot werden van buitenaf weinig aangeboden. De jeugd moest er dus zelf voor zorgen. Buiten het dorp ontspanning zoeken, bijvoorbeeld in het zwembad van Sint-Truiden, werd tegengewerkt door ouders en pastoor. Kermis was een uitzondering. Op zon- en feestdag kwam de cremmaan rond. Jef Croes uit Alken kwam met zijn triporteur, een fiets met voor aan twee wielen waartussen de ijsbak gemonteerd was. Hij verkocht horentjes en galetten vooreen sol. Een deel van het jonge volkje kreeg dan een ijsje, maar zeker niet iedereen.
Snoepgoed kon er ook wel eens van af: allerhande suikerbollen, spekskes, duvelkes – suiker met chocolade er rond -, klissiehout of zoethout en zwarte klissie. Van een staaf harde klissie werd met een mes of hamer een stuk afgekapt, in een fles water gedaan en dan maar schudden tot het oploste en het water bruin kleurde. Dit werd ook aanzien als gezonde drank.
Kinderspelen
Hoewel veel kinderen al van jongs af aan ingeschakeld waren in het werkpatroon, bleef er toch nog tijd over om te spelen. Kinderen speelden op tal van manieren en hun vindingrijkheid bracht alle mogelijke varianten in de spelen en de regels. Dat de jongens anders speelden dan de meisjes was een natuurlijke zaak. De jongens waren immers ook meer uit huis, waar de meisjes als het ware thuis constant opgeleid werden in huishoudelijke taken.
De kleinsten speelden zakdoek leggen en zongen ondertussen:
Zakdoek leggen,
Niemand zeggen,
Kukelukuuk zei onzen heer
Hier leg ik mijn zakdoek neer.
Zakdoek leggen,
niemand zeggen,
Kukelukuuk zei onze haan
Ik heb maar een paar schoenen aan
Een van stof en een van leer.
Hier leg ik mijn zakdoek neer.
(Of: Achter wie leg ik mijn zakdoek neer?)
De kameraden van de straat of de hoek speelden samen met knikkers. De voorloper van dit knikkeren was het spel met kersenpitten, die de kinderen in een zak of bos met een koordje bewaarden. Op de grond lag een muts, een alpainke met een deuk in. Een tiental pitten werden vanuit de hand er ineens ingeschoten. Een deel bleef in de muts liggen, een deel vloog eruit. Op basis van de keuze paar of onpaar in de muts of ernaast was men winnaar of verliezer. Honderden pitten konden van eigenaar veranderen. Knikkeren met een rode of gele gebakken klitsmiej verving de kersenpitten. Net voor de oorlog begonnen de glazen knikkers hun opmars. Iedereen bewonderde en keurde de gekleurde slek erin. Na de oorlog vervingen de glazen knikkers de mieje. Het streefdoel van iedere jongen was billen te bemachtigen: dit waren stalen bolletjes die uit kogellagers afkomstig waren. Zo een zware stalen knikker was wel tien glazen waard. Door zijn gewicht was zo’n knikker bijna niet weg te schieten. Bij het spelen kwam het erop aan om de tegenstrever buiten het spel te schieten en andere knikkers te bemachtigen. Het meest gespeelde spel was dat waarbij iedere deelnemer een knikker in een vierkant inzette. Men probeerde om beurt een ingezette knikker te veroveren door deze uit het vierkant te schieten zonder dat de eigen knikker er zelf in bleef liggen. Een ander spel was de slang: een op de grond getekende slang van 15 tot 20 cm breed eindigde op een rond hoofd met een kuiltje. Het kwam erop aan om als eerste dat kuiltje te bereiken zonder buiten de lijnen van de slang te komen. De speler die de streep overschreed, moest opnieuw beginnen. Wie goed kon knikkeren, kon boksen, d.w.z. hij kon de tegenstrever zo wegschieten dat zijn eigen knikker op diens plaats te kwam te liggen.
Voor het landkappen tekenden twee spelers een groot vierkant op de grond. Dat werd in twee gedeeld. In het gekozen deel moest de speler zijn mes zo in de grond slaan dat het bleef steken. Volgens de inplanting van het mes verdeelde een lijn het deel in twee. De volgende koos het grootste stuk van de twee om opnieuw te kappen en te verdelen. Zo werden de te verdelen stukken steeds kleiner en de speler die het eerst buiten zijn stuk sloeg was de verliezer.
Balspelen waren beperk, omdat een rubberen bal voor de oorlog een luxe speelgoed was. Vaak waren het ballen met vodden gemaakt. Hier en daar had iemand een varkensblaas kunnen bemachtigen om een lederen bal op te vullen, maar die was meestal in beslag genomen door de volwassenen om er een tabakszak van te maken. Voor een spel maakte men tegen een muur een reeks putjes. Iedere deelnemer had daar zijn putje en moest binnen de lijnen van het spel (ca 2 meter) staan. Om beurt rolde iedere speler de bal naar de putjes. De speler in wiens putje de bal bleef liggen, moest die zo vlug mogelijk opnemen en proberen een van de weglopende kinderen te treffen. De verliezer werd na het spel op zijn knieën tegen de muur gezet en iedere speler mocht er met de bal zo hard hij kon op gooien. In een weide in de Plankstraat, de volkse naam voor Kleindekkenstraat, speelde men ook een soort hockey met kromme stokken en een stoffen bal.
Was men met een groep van vijf of meer dan kon men loenke, verstoppertje spelen. Dat kon men bijna overal spelen, omdat de huizen toen nog niet zo dicht tegen elkaar waren gebouwd en er nog veel hagen en braak liggende hoekjes waren. In de Plankstraat speelde men in de weide, omdat daar in de zomer veel beekjes droog stonden. Wie moest zoeken werd, afgeteld:
Achter het kapelleke lag een dooie rat,
Mieke van Gezelleke had erop getrapt,
Oei, zei dat ratteke,
Een stukje van mijn statteke,
Pief, poef, paf en gij zijt af.
Of : Pot iewie waaweg…
De jongens speelden ook met een fietswiel. Ze lieten het rollen en liepen erachter, terwijl ze het met een gebogen twijg vooruitduwden. Er werden zelfs wedstrijden gelopen. Van de tollen bestonden er twee modellen. De konkerel was de paddestoelvormige. Deze tol kon men laag bij de grond tot draaien brengen. De tweede tol, een dop, was kegelvormig en liep uit op een ijzeren pin. Die kon men van boven af gooien. Ook van een muntstuk – een kwartje had een gaatje- kon men met behulp van een stokje of lucifer een tol maken.
Koordspringen deden de kinderen zowel alleen als in groep, meestal met een zelf gevlochten koord, maar rond Sinterklaas en met de kermis waren er wel enkelen die een echte springkoord hadden. In de zomer als de lange koorden uitgehaald waren om het stro op de wagen te binden, sprongen ze soms met vijf of zes tegelijk over die lange koord. Het probleem was echter dat men voor elke kant krachtige armen moest vinden om het zeel te draaien.
Carbuur werd gebruikt voor fietslampen. In Zepperen haalde men dat bij fietsenmaker Jef Reymen of in de stad bij Lambèrs. Het carbuurblokje legde men in een lege blikken verfdoos, waarin onderaan met een nagel een gaatje was geslagen. Men spuwde eens goed op dat grijs blokje, dat direct begon te “koken”. Deksel goed vast op de doos, voet op de doos en een lucifervlammetje voor het gaatje. Na een paar seconden… knal! Hoe vaster het deksel erop zat en hoe groter de doos, hoe luider de knal. Ongevaarlijk was het niet: de doos vloog al eens achteruit tegen de hand of de zwakke bodem vloog eruit en sneed de hand open. Soms vroegen de eigenaars van kersenbomen kwajongens in hun weide te schieten om de spreeuwen af te schrikken.
Het schietleer was amusement van eigen makelij. Men kapte een Y-vormige tak van een duim dik. In de twee bovenste armen sneed men op een centimeter van het uiteinde een gleufje. Hierin maakte men het elastiek, gesneden uit een afgedankte fietsband, stevig vast. Het andere uiteinde van het elastiek werd vastgemaakt aan een stukje soepel leder, vooral de tong van een versleten schoen was heel geschikt. Eens klaar schoten de jongens met steentjes naar de vogels of de talloze witte of glazen potjes van elektriciteits- en telefoondraden. Deugnieten hadden ook wel eens andere doelwitten.
Ook de boog was een instrument van eigen creativiteit. In een lange mooie wilgentak met een doormeter van een paar centimeter werd boven- en onderaan een inkerving gemaakt om met de kempkoord de tak tot een boog te spannen. Ook de pijlen waren uit wilgentwijgjes gesneden. Vooraan werden ze gescherpt tot een punt en aan de achterkant kwam een gleufje voor de koord. Om de draagkracht en de vlucht te vergroten sneed men achteraan in de pijl een verticale gleuf op enkele centimeter van het einde om er een speelkaart door te steken die in V-vorm was geknipt. Schietleer en boog waren niet ongevaarlijk voor de kameraden.
De meisjes speelden minder op straat, maar deden soms met de jongens mee bij kettingkat, trefbal, loenke… Hinken en koord springen was eerder voor hen. Thuis hadden ze hun voddenpop om mee te spelen. In groep werd er ook geblinddoekt: in een kring werd iemand met een blinddoek rond gedraaid, zodat hij zijn oriëntatie kwijt was en dan moest hij iemand uit de kring kunnen herkennen. Om hem te misleiden verwisselden de kinderen van kleding. De grotere jongens zagen hier hun kans schoon om de meisjes te bepotelen.
Inspanning
Hoewel in het dorp al tal van machines bekend waren, bleef het leven bijna constant in het teken van het werk staan. Brueghels luilekkerland van nietsdoeners was heel ver weg! Dat was al te merken bij de kinderen die uit school werden gehouden om een handje toe te steken. Zowel jongens als meisjes gingen mee op het veld stenen rapen, onkruid wieden, aren lezen en schapen, geiten of koeien hoeden. Gebeurde dit voor hun veertiende af en toe, na hun leerplicht werden de meeste kinderen ingeschakeld in het landelijk arbeidspatroon. Het oudste meisje bleef thuis om te helpen bij het huishouden, de jongere meisjes gingen bij een betere familie dienen. Wanneer het zo ver was, waren de meesten al blij, als ze ergens binnen het eigen dorp of in Sint-Truiden een plaats vonden. Maar ook een grootstad als Brussel, Antwerpen of Luik had dienstpersoneel uit Zepperen. Zo werkte Maria Bleus bij een Brusselse familie. Gegoede families hadden verscheidene meisjes in dienst. In een burgerwoning van een advocaat of geneesheer liepen al vlug drie meisjes rond: eentje voor de was en de strijk, eentje voor de keuken, soms met een hulpje, en eentje voor het onderhoud-, naai- en poetswerk. Wie een beetje goed ter taal was en vlug goede manieren leerde, kon gezelschapsdame van Madame worden. Omdat er veel vraag was naar huispersoneel, konden de meisjes nogal gemakkelijk aan de slag, maar de werkgevende familie stelde haar eisen. Op de eerste plaats stond de betrouwbaarheid en dan kwam de werkzaamheid. Daarom werden de meesten aangenomen op voorspraak van kennissen. Niet zelden speelde de pastoor de rol van sociaal bemiddelaar. In de stad en ook in het kasteel van Zepperen deelden de meisjes die niet van het dorp zelf waren, het huis met hun werkgever. Op de zolder of in een bijgebouw hadden deze meisjes een klein kamertje met het minimum aan comfort: een bed, een kleerkast en een wasmeubel. In werkelijkheid was dit een luxe, want de meesten hadden thuis geen eigen bed, laat staan een eigen waskan en kast. De werkuren werden niet geteld, men was bezig van ’s morgens tot ’s avonds. De werkdruk was, op enkele dagen na, niet groot, het aantal uren wel. Sommigen bleven ongetrouwd en werden een deel van de familie. Ze kregen een eerder kleine vergoeding, maar hadden wel kost en inwoon.
Op het kasteel van Zepperen ging het er niet anders aan toe. De laatste kasteelheer in de oude trant was mijnheer Arnold Dossin, een Franse textielbaron. Het was enne goeie mân vor zen minse. Uit deze manier van praten valt vandaag nog op te maken dat heel wat mensen op de Kasteelstraat en elders door hun werk of door een lap pachtgrond afhankelijk waren van de kasteelheer. Het is nog een echo van het Ancien Régime, toen de heren het voor het zeggen hadden over ”hun” mensen. Deze kasteelheer, die steevast met monsieur werd aangesproken, was niet te vergelijken met zijn voorganger, de Pitteurs, die er een heel andere levensstijl op nahield. Toch moest er ook voor monsieur Dossin gewerkt worden, volgens een strikte taakverdeling. Wie in de keuken kookte, moest koken en geen groenten uit de tuin halen. Dat was de taak van de tuinman. Die moest ervoor zorgen dat de groenten grof schoongemaakt in de keuken belandden. Hij zorgde er ook voor dat kippen, fazanten of konijnen schoongemaakt in de keuken geraakten. Vooral binnenshuis waren de lijnen klaar uitgezet. Daar regelde de vrouw des huizes alles. Wanneer er geroosterd eten gevraagd werd, was het roosteren en niets anders. De punctuele aanpak blijkt uit volgend voorval. Madame liet de lakens wassen in een wasserij en het gebeurde eens dat een van de lakens niet symmetrisch toe geplooid was. Bij het opmaken van het bed viel die plooi dus niet in het midden en na veel vijven en zessen besloot men het laken opnieuw te strijken om het bed op te maken volgens de regel: de plooi in het midden! Op het kasteel werkte en woonde voor de oorlog onder meer een jongdochter, Therèse Van Mechelen. Met anderen verzorgde zij er het huishouden. Voor de kinderen was er een Franssprekende gouvernante. Onder de vakantie kwam de familie uit Roubaix naar Zepperen en bracht ze een deel van haar eigen Frans huispersoneel mee. De voertaal op het kasteel was Frans. De zonen werden in Frankrijk naar school gestuurd, de dochter daarentegen is enkele jaren in Velm op school geweest en kon uiteraard Nederlands.
De familie Dossin was hier door huwelijk met de dochter Emilie Jadoul van Bernissem verzeild en kon het kasteel en de hoeve kopen. Omdat Arnold Dossin zijn bezigheden in Frankrijk had, liet hij het bedrijf exploiteren door een uitbater, Peter Leunen. Daarbij schakelde hij ook een landbouwingenieur in, de eerste was E. Limpens en daarna A. Borremans uit Sint-Truiden. De hoeve die vooral uit boomgaarden voor fruitteelt bestond, had een viertal mensen constant in dienst. Peter Leunen woonde zelf met zijn gezin in een zijvleugel van het gebouw en zijn vrouw Marie Knapen deed er het huishouden. Hij was de laatste inwonende uitbater en verliet de kasteelhoeve toen hij in 1963 op pensioen ging. Verder werkten er nog Fons Lemaire, de voerman van de paarden, Justin Boonen en René Bastens, de tuinman. Naast dit vast personeel zorgde Peter voor de nodige seizoenarbeiders, waaronder Toine Vandendwije en Jef Vananroye. Deze mannen trokken na de fruitpluk vaak naar de suikerfabriek in Tienen. Peter Leunen werkte tegen een vaste maandwedde. Hij kreeg bovendien voordelen zoals gratis groenten uit de tuin, woonst, water, elektriciteit… en mocht voor eigen gebruik een paar beesten kweken. De contabiliteit lag in handen van Henri Vandenborne, de klerk van notaris Thenaers van Sint-Truiden.
Het werk op de kasteelhoeve was niet stresserend, het hoogseizoen uitgezonderd. Voor de verkoop van fruit bijvoorbeeld trok men voor de oorlog zelfs heel vroeg naar Luik, vanaf 1933 werd het de fruitmarkt van Sint-Truiden en tenslotte kwam vanaf de jaren vijftig het fruit terecht op de veiling van Sint-Truiden. Omdat het bedrijf vooral op fruit draaide en er te veel weiden waren voor eigen dieren, werden de weiden verhuurd. Boeren, die zich in Droog-Haspengouw – ten zuiden van St-Truiden – meer richtten op de teelt van gewassen, huurden die weiden dan vanaf de 1ste mei tot Allerheiligen. Zo plaatste bijvoorbeeld een boer uit Kortijs op de taalgrens zijn dieren er tussen 1955 en 1957 enkele jaren op de wei. De dieren werden niet altijd met open armen ontvangen, omdat ze aan de fruitbomen vaak schade toebrachten.
De sociale ingesteldheid van Arnold Dossin blijkt ook uit zijn houding tegenover de sociale wetgeving. Als Fransman uit het industriële Roubaix zag hij blijkbaar de voordelen van die wetten in. Dat werd niet altijd begrepen door de werklieden uit het landelijke Zepperen. Meer dan eens drong hij er bij Peter Leunen op aan dat hij zijn mannen moest overtuigen om een deel van hun loon voor sociale voorzieningen af te staan. Ook inzake de moraal werd de Franse familie Dossin als integer omschreven. Het is immers een publiek geheim dat het vrouwelijk dienstpersoneel op de kastelen al eens belaagd werd door de heer of de zonen des huizes. Dit lijkt het geval te zijn geweest met de telgen uit de familie de Pitteurs. “De laatste heeft alles opgedaan”, zegt de volksmond in Zepperen. De gewone man en zeker de familie van het personeel aanvaardde dit als een noodzakelijk kwaad. Die toestand werd vaak gehekeld in verhalen of liedjes zoals blijkt uit het liedje dat de knecht van de paters assumptionisten, Martin Jossels, nog kon zingen. Hij woonde en werkte op de boerderij van het klooster, maar ging regelmatig zijn borreltjes drinken in het dorp. Als zijn keel voldoende gesmeerd was, zong hij volgend liedje :
Er was een lief en aardig kind,
Van zestien jaar en door ied’reen bemind.
Zij woonde op een zolderkamer,
Zij was zeer schoon, maar ook zeer arm.
Hard werken moest ze voor haar brood,
Zij had niet veel van klein noch groot.
Des nachts sliep zij op een zak strooi.
Maar zij was schoon,
Veel schoonder dan een bloon (= merel)

Zij liet voor geld noch goed,
Haar schone bloem niet plukken.

Zij woonde bij een rijke heer,
En hij die sprak zo lief en teer:
“Als gij voldoet aan mijne wille,
Zal ik voldoen aan al uw grillen.
Ik zal u geven een kamerken fijn,
En klederen in zwart satijn,
Geld en juwelen in overvloed,
Al wat uw hart verlangen doet.”
Zij sprak: “Mijnheer, dat kan niet zijn,
Ik ben nog jonk en wil blijven rein,
Veel reinder dan een bloem.”

Zij liet voor geld nog goed,
Haar schone bloem niet plukken.

“Ik wil mijn lichaam niet verkopen,
En in’t verderf wil ik niet lopen.
Hard werken zal ik voor mijn brood,
En God beware mij enige nood,
Want later word ik ook een vrouw,
Ik bewaar mijne bloem tot aan den trouw.
Voor de veertienjarige jongens lagen de kaarten anders. Het grootste deel kwam in de landbouw als koeterke terecht. Het was de jongste knecht op de hoeve. Hij werd ingeschakeld bij zowat alle werk als hulp. Hij deed de boodschappen, hij hielp de koeien verplaatsen van de ene weide naar de andere, kortom alle licht werk. Hij leerde de boerenstiel door de anderen na te doen: melken was in het begin een gesukkel, maar na enkele weken ging het al vlotter. Bij het bewerken van het land waren de hoeken moeilijk te akkere, omdat anders de vruchten op het aangrenzende stuk grond beschadigd werden. Die hoeken moest het koeterke in orde brengen: spitten en klaarmaken voor het zaaien. Hij trok ook mee met de voerman als die ergens een vracht moest ophalen. De meeste tijd bracht hij toch tussen de dieren door. Omdat hij fysiek nog niet volgroeid was, begon hij tussen de varkens. Als hij voldoende aanleg had en zijn inzet niet te wensen overliet klom hij op tot paardenknecht : hij steeg op de sociale ladder in de boerderij. De knecht met het meeste aanzien was niet noodzakelijk de sterkste, maar wel diegene die het best met de paarden kon rijden. Knechten en meiden werkten gewoonlijk van zeven uur ’s morgens tot zeven uur ’s avonds. Voor een karig loon, want veel sociale wetgeving voor landarbeiders bestond er voor de jaren dertig immers nog niet.
De herenboer werkte zelf niet. Hij regelde het werk voor iedereen en voor elke dag. Regelmatig stapte hij met een kleine sierspade onder de arm over de huivjol. Dit zijn de twee smalle keerstroken op de uiteinden van een perceel, die in een andere richting bewerkt werden. Vandaar gaf hij aanwijzingen aan zijn werkvolk. Hij bepaalde het tijdstip van de landbewerking en hoe en door wie het moest gebeuren. De verhouding in de teelten was ongeveer een vierde tarwe, een vierde haver, een vierde gerst en een vierde suikerbieten. Op minder goede grond zaaide men een stuk rogge of plantte men een roede aardappelen. Op een bedrijf van tien bunders landbouwgrond kon men één koppel paarden, zes melkkoeien en enkele zeugen houden. Eén van de grote boerderijen in Zepperen was die van Vanvuchelen. Daar werkten gemiddeld een man of acht op de 40 bunder grond. Er waren vier paarden en de enige dekhengst van het dorp. Ook voor de koeien was er een gekeurde stier. Omdat de boerderijen gemengde bedrijfjes waren, was er overal wat vee. Voor een melkkoe rekende men op 10 tot 12 roeden weiland en voor een vaars op ongeveer 8 roeden. Wie een stuk grond huurde betaalde zijn pacht op 30 november, Sint-Andries.
Omdat voor de grond geldt dat men moet geven om te krijgen, was bemesting noodzakelijk. Na de oogst werd de mesthoop van de veestapel leeg gemaakt en op het stoppelveld in hoopjes afgeladen. Dat was mannenwerk. Op het veld daarentegen werd de mest gebroken of open gestrooid door de vrouwen. De inhoud van de aalput werd over de weiden verdeeld. Die bemesting alleen was onvoldoende voor een goede opbrengst en werd daarom aangevuld door kunstmest zoals nitraten en chlorure. Voor de oorlog waren deze meststoffen apart te verkrijgen en door de boeren zelf te mengen. Om het rendement te verhogen werd ook de opvolging van de teelten zo geregeld dat de grond niet uitgeput raakte. Als grondverbeteraars gebruikte men o.a. scorrie, een mengsel van kalk en fosfor. Omdat de Boerenbond een belangrijke rol speelde als coöperatief inzake voorlichting en ontwikkeling van het bedrijf, konden de boeren die meststoffen daar kopen. Voor de oorlog moesten ze hun bestellingen ’s zondags doen bij de pastoor en in de week aan het station van Ordingen afhalen. Later werd dit overgenomen door depothouders Peter Vrancken, Henri Duchamps Tossing en in 1959 door Antoon Vanoirbeek-Claes.
In het najaar werd er geploegd en voor het wintergraan geweld met de wel (rol). De ijzeren rol bestond meestal uit drie of vier losse delen en werd getrokken door twee paarden. Om de grond fijn te krijgen gebruikten de knechten een rus en een eig. Dit laatste driehoekig houten werktuig met schuin geplaatste ingewerkte eiken pinnen kon dubbel gebruikt worden: de paarden sleepten ze nu eens zo met de pinnen naar achteren over de aarde, en dan weer eens zo dat de voorwaarts gerichte pinnen in de aarde drongen : stuike. In oktober was de grond na tweemaal rollen en eggen voldoende fijn voor het zaaien van wintergraan. Voor zomergraan, dat in het voorjaar werd gezaaid, moest de grond fijner bewerkt worden, anders “ging het graan lopen”, d.w.z. dat het graan op enkele plaatsen geel werd en afstierf door een tekort aan potas. Aangepaste bemesting met patentkali moest dit vermijden.
Zaaien was fijn vakwerk. De zaaier bepaalde immers de hoeveelheid graan die er later zou groeien. De ervaren zaaier wist dat precies aan het aantal stappen en het aantal vingers, waarmee hij het zaad uit de zaaibak nam. Vooral de armbeweging om het zaad in een mooie boog voor zich uit te strooien was belangrijk. Zo voorkwam hij dat het graan ongelijk in stroken groeide. Tussen het opschietende graan groeide ook het onkruid mee. Wieden was vooral vrouwen- en kinderwerk. De mannen gingen met de gieje de distels te lijf. De gieje was een kleine spade van slechts drie centimeter breed om de distelwortel onder de grond over te steken. Onkruid besproeien met verdelger gebeurde toen nog niet.
De gezaaide granen waren wintertarwe (weinterterf), wat minder zomertarwe (zoumerterf). Tarwe diende uiteraard op de eerste plaats voor de voeding. Haver (hoaver), winter- en zomergerst (gaas) en rogge (koon), waren voor dierenvoer bestemd : haver voor de paarden, gerst voor varkens en koeien, rogge voor de varkens, niet te veel voor deze laatste want anders kregen ze het Sint-Rochusvuur, een vlekziekte waarvoor men naar Ulbeek op beeweg ging. Rogge of koren werd ook omwille van het lange stro gezaaid. Het vleugelstro gebruikte men om banden te maken om daarmee het gedorste stro in bussels te binden. Twee latten boven en twee onder vormden dit lang stro tot vlaggen. Die dienden als bed en afdekking tegen het vriesweer bij het inkuilen van appelen en bieten. Ze werden ook gebruikt voor het afdekken van de kleien brikken die te drogen lagen. Dit stro was ook het materiaal voor de wijpen onder de dakpannen. Het lange stro werd verder ook nog in stukken gesneden op de zeis tussen de benen of met een hakselmachine. Dat was bestemd voor de biggen. Vlas, boekweit en spelt werden hier niet gezaaid. Maïs of kurreketerf naar Turkse tarwe is pas na W.O. II opgekomen om na de vroege oogst van gerst te planten. In het najaar was het een halve meter hoog en werd het gemaaid om de koeien bij te voederen. Koolzaad voor de oliewinning kende een heropleving onder de oorlog, omdat de Duitsers deze teelt verplicht maakten.
Als het graan in juli-augustus rijp was, werd het geoogst. Het was het meest arbeidsintensieve moment van het landbouwjaar. Het weer bepaalde immers het werk. Het moest gedurende enkele dagen droog zijn, zowel om te maaien als om de oogst in te halen. De mannen trokken erop uit om te zichten en de vrouwen volgden in hun spoor om de schoven te binden. Graan zichten was een zwaar werk en vergde naast kracht vooral handigheid om met de pikhaak, de zicht en het linkerbeen de schoof te vormen. Een goede maaier kon vijf roeden per dag neerleggen. Om te binden waren stevige handen nodig. Ze namen een vijftiental halmen, wrongen die onder de aar om en splitsten dat bundeltje halmen zo in twee dat de aren aan de bovenkant lagen. Die band werd op de grond gelegd en de halmen erop. Het gewicht van de halmen verhinderde dat de wrong in de band loskwam. Daarna werden de uiteinden van de band samengenomen en weer met een wrong onderin gestoken: een schoof was geboren.
Na de Tweede Wereldoorlog kwamen er machines om te maaien en zelfs pikbinders. Het was een grote en kostelijke machine, die maar veertien dagen per jaar gebruikt werd. Vandaar dat de boeren Roebben en Renaerts samen zo een machine kochten. Het zichten beperkte zich dan tot boan kappe, men maaide rond het veld een strook van één tot anderhalve meter om plaats te maken voor de paarden die het ziechmesin moesten trekken en op de hoek moest men nog kunnen draaien. Omdat een pikbinder nogal remmend werkte door het grote aandrijfwiel, werden er drie paarden voor gespannen. De eerste ronde trokken echter maar twee paarden, omdat de baan niet breed genoeg was.
De schoven werden dan in mantels of groepjes rechtop gezet. Het gemaaide graan had immers nog enkele dagen nodig om te drogen en uit te zweten. Mantelen kon men op verschillende manieren. Om de wind erdoor te laten spelen werden de schoven gewoon zo in de lengte geschikt, dat de wind het goed kon drogen. Een variante was tweemaal vier schoven en één aan elke kant op de kop. De stevigste opstelling was de centrale: drie in het midden met aan weerskanten twee steunen. Sommige mantels kregen een band rond de kop van lang haver- of roggestro om het omwaaien te vermijden. Mensen die gingen oogsten vormden een zang, een handvol samengebonden aren. Verschillende zangen samen vormden een knuts.
Als het weer tegenzat, dan trok men de mantels open om het drogen te vergemakkelijken. Eens droog werd het graan ingehaald. Op de grote hoeves reden de karren verscheidene dagen heen en weer tussen het veld en den taas in de schuur. De schuren moesten zo groot zijn, omdat op korte tijd de hele oogst onder dak moest komen. Was de schuur vol, dan maakte de boer een mijt, want hangars, overdekte open opslagplaatsen, bestonden er niet. Voor dit werk hadden de meeste boeren elk jaar dezelfde mensen in dienst, die ook hun zelfde werk opeisten : de ene gaffelde, de andere schikte de schoven op de wagen (rauze), een kind liet de paarden trekken (pjaad voare) en in de schuur schikte iemand anders de schoven (den taas moake, taaste). Naderde het einde, dan wedijverden de gaffelaars om de laatste schoof en op de laatste wagen stak de mei, een groene tak. Nu konden de arme mensen komen naoogsten. Dit werd meestal toegestaan. Eerder zagen de boeren het niet graag, omdat de arenlezers niet alleen de gevallen aren opraapten, maar ook uit de schoven durfden plukken.
In de winter dorsten de boeren hun graan. Het dorsen met de dorsvlegel verdween na W.O. I. De dorsmachine draaide echter al van in augustus, omdat sommige boeren zonder graan zaten. Zij brachten hun oogst naar de dorsmachine die ergens in het veld opgesteld stond. De grote boeren dorsten in het najaar thuis. Dit werk knapten Henri Knapen en François Vanmechelen op. Omdat ze zelf over geen paarden beschikten moesten de boeren zorgen voor het transport van het ene veld naar het andere. Een kleine motor, een Lister, deed het geheel draaien. Tijdens de oorlog kochten ze zich een tractor, een Ferguson. Dorsen was zoals de oogst een groepswerk: ontladen, de koord doorsnijden en aangeven aan de voejrder, die het stro met mate moest ingeven om de machine niet te blokkeren. Verder werkten er mensen aan het graan en aan de strobinder, want de echte stro-pers kwam in de jaren vijftig pas op. In de dode tijd voor de dorsmachine stond ze in een hangar, die gebouwd was met hout van de afgebroken piste in St-Truiden.
Een tweede groot werk was de bietenteelt. In april werd in rijen gezaaid. Omdat het bietenzaad toen nog meerkiemig was, kwamen er te veel bieten uit. Die werden met de krebber op afstand gezet en vervolgens geplukt of uitgedund. Kappen was zowel een mannen- als vrouwenwerk. Plukken daarentegen deden de vrouwen en ook de kinderen met een klei krebberke. Zolang de rijen niet toe gegroeid waren, kon het onkruid opschieten en dat pakte men in de loop van juni aan. Als de rijen toe waren, was men gerust tot in het najaar. Dan begonnen de mannen de bieten te rooien. Dat was hard labeur, omdat men iedere biet met een beitescheupke uit de grond moest trekken. Regelmatig trokken die mannen zich recht en tastten in hun rug! Het kon bovendien al koud zijn en door dauw of regen was dit werk vaak mauswerk. De uitgedane bieten werden in rijen gelegd. De vrouwen scheidden met een kapmes het loof van de wortel en gingen daarbij zo te werk dat bieten en loof netjes in rijen lagen. Voor het laden werden ze bij droog weer nog met de ketteleig bewerkt. Dit leek op een ijzeren tapijt met uitstekende hoekige vormen, dat het paard over de gerooide bieten sleepte. Men voerde ze min of meer ontdaan van de aarde af naar het station van Ordingen. Daar stelde de vertegenwoordiger van de fabriek de tarra vast en nam men een baas of mand bieten als staal voor de bepaling van het suikergehalte. Met de trein ging het dan naar de suikerfabriek Mellaerts op Staaien in Sint-Truiden. Enkele dagen later kreeg men per brief de uitslag van de analyse. 12% was aan de lage kant, 17 tot 18 % aan de hoge. Meestal lag het rond 15%. Met een opbrengst van twee ton per roede, betekende dit ongeveer 6000 kilogram suiker per bunder. De boeren gingen na het seizoen in de fabriek suiker halen voor zichzelf, voor de familie en voor buren. Die suiker was ongeveer een frank goedkoper dan in de winkel en werd gebruikt voor gelei, confituur of inmaakfruit. Met het loof en de pulp uit de fabriek maakte de boer een pulpkuil. Hij begon met een laag loof, afgewisseld met een laag pulp. De bovenste was een pulplaag. De voederbieten werden vaak op het veld opgehoopt onder een laag stro die met aarde werd toegedekt. Bovenaan liet men een opening om verstikking te voorkomen.
De bietsuikerfabrieken trokken heel wat dorpsgenoten aan, zelfs al lagen ze veraf (17). Doorke Schoenaers ging met een groep werken in de fabriek van Gingelom. Ze verdienden daar een schone frank, maar het leven was er ook naar. Ze bleven slapen in een bijgebouw van een fabriek. Een strozak op de grond, een paar dekens en een nagel in de muur voor de kleren was hun comfort. Het potje kookten ze zelf met brood, aardappelen en spek dat ze van thuis meebrachten. Ook in de fabriek van Liers ging men werken. Jef Strauven regelde dat. Die trok dan met een tiental mannen van Zepperen naar ginder: ’s maandags op en ’s zaterdags terug. Zo’n campagne duurde een week of acht. Wie binnen in de fabriek werkte had het warm, maar wie aan de kanalen stond, waar de bieten met stromend water werden afgevoerd, zat in het gure herfstweer. Van Djang Pels vertelde men dat hij voor de campagne een varken slachtte en dat het na de campagne opgegeten was !
Aardappelen werden met een koord in rijen geplant. De mannen maakten het koewt, een putje, waar de vrouwen en kinderen een aardappel aan een kant inlegden. Aan de andere kant legden ze een beetje Peru-guano (18), dat echter niet tegen de scheuten mocht komen.
Een grote boerenfamilie kon het bedrijf zelf uitbaten. Er waren immers nogal wat ongetrouwde broers en zussen die op de boerderij bleven. Toch was er al vlug een koeterke bij. Zo ging Albert Bex of Bèrke van Naar als veertienjarige werken bij Armand Knuts, een jonkman die met zijn zuster een boerderij van ongeveer vier bunder bewerkte met één paard (19). Armand leerde Bert melken, zichten en maaien, maar zelf reed hij met het paard. Daar bleef Bert tot zijn vijfentwintigste, toen ging hij drie jaren bij Hermans werken. In 1947 sloot hij met Louis America een akkoord om op diens boerderij te werken (20). Hij werd daar de laatste inwonende boerenknecht van Zepperen, al is helper hier beter op zijn plaats. Zelf had hij immers dertig roeden grond en kon daarmee een drietal vaarzen en wat varkens houden. Toen de zoon, Guillaume America, de boerderij overnam, bleef Bert met hem verder boeren. Hij werkte op de boerderij van ongeveer 10 bunders landbouwgrond en 6 bunders weide. Hij kon de twee paarden en de machines gebruiken om zijn eigen grond te bewerken. Naast kost en inwoon had hij nog een loon. De goede verstandhouding die vaak ontstond tussen de knechten en de boer blijkt in dit geval: de knecht bleef na het overlijden van Guillaume en zijn vrouw alleen op de boerderij werken. De knecht was een stukje familie America geworden.
Zoals Bert bijverdiende door zijn eigen grond te bewerken, waren er anderen die een lapje gehuurde grond bewerkten. Ze teelden er hun eigen aardappelen of huurden een weide om kersen, appelen of peren te plukken. Velen waren echter seizoenarbeiders: een appelplukker kreeg in 1937 een daghuur van 15 frank en een kersenplukker verdiende 25 frank per dag. Anderen zoals Mil Pulinx en Dolf Boonen trokken rond als buimslienders, die de takken onder aan de populieren of canada’s wegkapten, zodat het stamhout zich zuiverder ontwikkelde. Weer anderen gingen in de winter bomen kappen. Dat deden o.a. de drie Bexen : Wai, Berke en zijn broer Maurice. Ze hebben langs de wegen canada’s gekapt “van Brustem tot in Beringen”. Berke Bex was gewoon in de boom te klimmen om de koord te spannen en de kop uit te zagen. Meer dan eens ging hij boven op de afgezaagde top zitten om een sigaret op te steken, terwijl zijn twee makkers op de grond met schrik toekeken. Bij dit werk vonden ze tijdens de oorlog een dode Duitse piloot aan de kant van de Keelstraat. Na enig overleg en met veel schrik besloten ze dit toch maar te gaan melden. De gesneuvelde werd opgehaald en de vinders ondervraagd. Er werd hun zelfs een beloning beloofd, maar daar is nooit iets van in huis gekomen. “Maar we waren al content, want voor hetzelfde geld hadden we een hoop ambras kunnen hebben”.
Wie in de landbouwsector terecht kwam, kon in zijn dorp blijven. Anderen gingen werken in de stad, zoals bijvoorbeeld de casserollefabriek in Sint-Truiden. Een grote groep trok echter naar de mijnen, eerst in het Luikse en na de Eerste Wereldoorlog naar de Kempische mijnen. Sommigen vestigden zich zelfs definitief in of rond Luik, anderen pendelden dagelijks met tram of trein naar hun werkplaats. Het merendeel van de Zepperse mijnwerkers die in het Luikse werkten, schakelden later over naar de Kempen, waar in 1901 al steenkool was gevonden. Het was korter bij en die mijnen hadden de naam beter uitgerust en gezonder te zijn. Al op 14 januari 1905 stuurde de gemeenteraad van Zepperen een verzoekschrift aan de Minister om de ontginningen in Limburg te bespoedigen (21). Maar pas in de jaren twintig werden de mijnen daar actief. Het werkboekje van landbouwwerkman Lambert Knapen leert hoe hij na de eerste wereldoorlog tot 1925 in de Espérance et Bonne Fortune-mijn te Montegnée werkte en zijn legerdienst deed. Tussen 1925 en 1930 kon hij aan de slag in de ondergrond van Eisden en Waterschei (22). De spoorverbinding met de Kempen was zo moeilijk dat de meesten er dagelijks door weer en wind naar toe fietsten. De steenkoolmijnen waren belangrijk voor de economie van het land, maar nog belangrijker voor de gezinnen van de koolputters. Vele families leefden in armoede tot de oudste zoon naar de mijn trok. Die verdiende goed geld en dat was al vlug aan de tafel en de kleding van het gezin te merken. De mijnwerkers hadden immers het jaar rond werk en hun goed loon stonden ze natuurlijk af aan de ouders. Nochtans werd de koolputter geminacht. De meesten kwamen uit arme gezinnen en bepaalde buurten in Zepperen : Roosbeek en Plankstraat. De kerk maakte hun werk verdacht. Die mannen kwamen zo zwart naar boven. Hadden ze daar onder – waar nooit een pastoor kwam controleren – geen contact met de duivel, die toch ook zwart was ? Was de koolputtersziekte daar geen straf voor ? Nog jaren lang leefden dergelijke vooroordelen. De dreiging met het werk in de put werd door menig ouder gebruikt om de kinderen tot leren aan te sporen. De meeste mijnwerkers stierven jong, na jaren van zwakke gezondheid. Koolputters die de 55 jaar niet haalden waren o.m. Henri Claes, Jacques Dethier, Xavier Driesen, Henri Knapen, Fernand Knapen, Christiaan Philippaerts, Leander Priemen, Jozef Strouwen, Jef Thijs en Clement Vananderoye. De koolput was een straf en een zegen!
Tot de eerbare beroepen behoorde naast de onderwijzer, de veldwachter of de booi en de gemeentesecretaris, ook de koster. Hij kon immers Latijn lezen, zingen en het orgel bespelen. Zeker als hij al wat leeftijd had, was hij de rechterhand van de pastoor. De koster kende het dorp beter dan een nieuwe pastoor, die soms maar enkele jaren in het dorp verbleef. Hij werd ook goed betaald: een vaste vergoeding en wat extra’s bij dopen, huwelijken en begrafenissen. Zijn inkomen was vergelijkbaar met dat van een onderwijzer. Daarvoor moest hij wel zorgen dat de kerk in orde was, dat er op tijd en stond geluid werd en dat het geld in de kerk rond gehaald werd. Daarvoor kon hij rekenen op de steun van twee onderkosters, wat zijn positie enig aanzien gaf.
De misdienaars werden door de pastoor uitgekozen en opgeleid. Via de catechismuslessen kende hij immers de jongens van het dorp. De capaciteiten van de knaap en de sociale status van zijn ouders waren van belang: niet iedereen kon misdienaar worden. Hij moest Latijn leren lezen en stukjes uit het hoofd leren. Dominus vobiscum was met een beetje aanpassing wel uit te spreken, maar de intredegebeden aan de voet van het altaar, zoals het lange Confiteor, dat was andere koek. De groten, die met het wierookvat mochten zwieren, voelden zich iemand. Dit gevoel werd nog versterkt door hun uniform: een lang rood kleed, daarover een korte witte tuniek en daarop weer een rode col. Ze werden verwacht in alle diensten: vroege mis, hoogmis, lof en vespers. Wanneer de pastoor te voet de communie bracht aan de zieken of het H. Oliesel moest toedienen, gingen ze met een lantaarn en een bel voorop. De kaars was een godslamp bij het sacrament en de bel diende om de mensen op straat te verwittigen, zodat ze tijdig hun hoed konden afnemen en knielen. Daarvoor kregen ze ’s zondags een vergoeding, maar soms kwam de pastoor niet toe met zijn omhaling om ze te betalen.
Ontspanning
Kerstmis was nog vrij van commercieel geweld en van de Kerstman had men nog niet gehoord. Het feest baadde nog volledig in een godsdienstige sfeer, bepaald door kerstgezang. De advent kondigde Kerstmis aan maar het feest werd pas echt voelbaar met de Gulmeis, de tiende dag voor Kerstmis. De kerk zat dan heel vol. De pacht van het stuk grond, De Guldenbodem, was voor de kosten van deze mis bestemd. Kerstavond bracht het gezin thuis door. In de vroege avond werd de kerstboom binnengehaald, vaak niet meer dan een dennentak. Zilverpapier, engelenhaar en een lint met Gloria in excelsis Deo, waarvan na enkele jaren letters ontbraken, sierden de boom. Een boom met een paar bollen getuigde al van luxe. Sommigen kochten elk jaar zo’n broze kerstbol bij. Het stalletje, als er een was, werd zelf gemaakt van boomschors, afvalplankjes, bruin papier of karton. In het doorsnee gezin ontbraken de beeldjes, tenzij handige vingers een paar poppetjes konden vormden. Ook een toegevouwen stijf papier kon bij het openvouwen uitgeknipte kerstfiguren uit de achtergrond te voorschijn laten komen. Was die kerstboom verlicht, dan kwam de hele straat er naar kijken. Op de takken konden ook kaarsen met “iets gelijk waspinnekes” worden vastgezet, maar op meer dan één plaats heeft dit brand veroorzaakt.
De stal en de kerstboom hielden het uit tot na de zesde januari, het feest van Driekoningen.
Na de noavestond speelden de mannen met de kaarten, hier en daar bakte moeder pannenkoeken. Dat duurde tot het tijd werd voor de nachtmis. In geen geval vertrok men op het laatste moment, want dan waren de plaatsen in de kerk bezet. Die van de kant van Kortenbos vertrokken op hun klompen nog vroeger om de verlichte kerk te zien. Tijdens de kerstnacht zetten de boeren een bussel stro buiten tegen de muur van hun stal. Zo meenden ze de kwade hand en de ziekten af te weren. Een andere uiting van bijgeloof was het strenge verbod om op kerstdag een appel te eten. Wie dit toch deed zou zweren krijgen.
Omdat Zepperen verschillende gehuchten telt, waren er opeenvolgende Kermissen: de twee grote kermissen vielen op Drievuldigheidsdag, de eerste zondag na Pinksteren, met processie en Sint-Lambertuskermis op de derde zondag van september. Verder waren er nog de kermissen van d’Eygen, Gippershoven, Roosbeek en d’Oye. Kermis vierde men op zon- en maandag, niet op de volgende zondag (23).
De processie was het evenement van het dorp. De kinderen oefenden in de week ervoor het stappen, het zingen en het groen strooien. Ze moesten leren wat mocht en niet mocht, en er mocht niet veel van de zusters die hen opleidden. De kleedjes werden die week gepast en aangepast. Bijna iedereen deed mee. De gegoede families zorgden voor eigen kleding voor hun kinderen, terwijl het grootste deel zijn kleding voor die dag van de parochie kreeg. Op zondag om 9 uur stond iedereen in de rij klaar aan de kerk om te vertrekken. De eerste zondag trok de processie naar de Sinte-Vijvekapel (Sint-Genoveva) langs de Kerkstraat, de Dorpsstraat, de Kogelstraat en de Wellensestraat. Aan de kapel maakte ze rechtsomkeer en kwam terug via de Theunisstraat en de grote weg. Naast de halte aan de kapel waren er nog zegeningen aan de rustaltaren aan de roammiejeker, bij Bamps en bij Thijskes. Die altaren werden door de buurtbewoners opgebouwd. De tweede zondag volgde de processie de Kerkstraat, de Dorpsstraat, de Dikke Linde, de d’Oyestraat en zo langs de Plankstraat naar de grote weg en naar de kerk. Rustaltaren waren er aan de Mjotsem (24) in de Plankstraat bij Bex-Degraef, bij Fabry en bij Thijskes. Aan alle huizen stond er een Lieven Heer of een Lieve Vrouw met een kaars aan het venster of op een tafeltje in de deuropening. Een uur voor de processie voorbijkwam strooiden de bewoners versnipperd groen op de straat, later kwam daar zilverpapier en gekleurd papier bij.
Na de processie ging iedereen naar huis om te eten. Volgens de familiegewoonten ontvingen de ouders in het stokhowes hun getrouwde kinderen met hun kroost. Bij de ene familie was dat al op de noen, bij de andere op de koffietafel. Een kermis zonder vlaai, veel vlaai, is geen kermis ! Brueghel was blijkbaar nog niet dood. Voor de rest at men een goei hin of een konijn, zoals op een zondag. Soms regelden ze het zo dat het varken voor de kermis gekeeld was om een flink stuk varkensgebraad op tafel te hebben. De kermistafel was vooral te herkennen aan het tafelbier en het dessert van crème. In de namiddag gingen de kinderen naar de kermis en wie twintig frank had, voelde zich dan de koning te rijk. Afhankelijk van de leeftijd en vooral van de uitbater trok het ene kraampje al meer aan dan het andere: dat ging van de paardenmolen, de vilouwkes (25) en een tombola voor de kleinen, tot de zwikke – schommels in de vorm van bootjes-, de schietbarak en vooral de roepsel, die door haar draaisnelheid en de neerklappende paraplu veel succes had. Koppeltjes hadden daar even de kans om te flikflooien en de kwajongens vonden hun plezier erin om achter zo’n koppel in te springen. Tenslotte was er nog het lustige wiel, een grote ronde houten bodem, waarop men zat. Het draaide rond met een steeds hogere snelheid. Wie aan de buitenkant zat, vloog er het eerst vanaf. Wie er op het einde van af geslingerd werd en tussen de toeschouwers belandde, liep kans op verbrande billen, een gescheurde broek of buil. Tenslotte was er nog altijd het winkeltje waar van alles en nog wat te koop was. Vooral het percussiespeelgoed streelde de ogen: stopgeweren en –revolvers knalden hier en daar, en de jongens kochten vuurkeien om de meisjes op te schrikken.
’s Avonds gingen de mensen naar de tent om een pint te drinken en om te dansen, want een echte danszaal was er in Zepperen niet. Er waren twee tenten met 20 frank entreegeld. Die van Van Passel stond tegenover de Dikke Linde en die van de Miekes uit Scherpenheuvel was opgesteld naast het café van Clem Leemans (Oud Brussel). Het ware schone tenten met spiegels langs de stijlen (steunpunten). Hun aantrekkingskracht was heel groot. Ondanks het gepreek en de dreigementen van de pastoor werden ze door een groot deel van de kerkgangers bezocht. Kinderen die naar de tent geweest waren, werden door de zusters tijdens de schooltijd opgespoord en ze mochten als straf de volgende zondag niet mee gaan in de processie! Ook wie lid was van de Congregatie, een godsdienstig genootschap, en toch naar het bal ging, vroeg om moeilijkheden. Congregatieleden bleven onder meer na het lof in de kerk voor een bezinning, een preekje en enkele gebeden. In Zepperen leek de houding van de pastoors tegenover de kermis en vooral het bal, zoals elders, niet positief, maar vergeleken met Kortenbos en Brustem kan men hier spreken van een gedoogbeleid. Dat er op kermisdag veel gedronken werd is zeker niet uitzonderlijk. Meer dan een jongeman van Brustem of van Gelmen deed grote ogen open als hij in Zepperen op vrijerspad ging. Dat leert ons ook het liedje van de Jonkmansbond.
De Jonkmansbond van d’Oye was geen bond met een reglement en een vaste organisatie, maar gewoon een groepje jongemannen met als kern jongens van de Klein d’Oyestraat. Jean Biets of Djangske van Flup was de stichter, verder waren er nog Wai Bex en zijn broer Emiel, Jef Leunen of de Lange van Cel, Toine, Guillaume en Djang Pulinx, François en Remi Thijs en Jef Vanoirbeek. Zij bepaalden in de late jaren dertig voor een groot deel het amusement op d’Oye. Daarvoor hadden ze onder andere een trekharmonica, een mondharmonica, een trompet en een tims of slaginstrument. Zij organiseerden ook een koers voor lokale jonge mannen. Dat er behalve vilouw joage of fietsen ook nog gedronken werd, blijkt uit hun lijflied. Het vloeide uit de pen van Djangske Biets (26) :
Ik kwam laatst op kermis d’Oye.
Ik zag dansen en ook springen,
Want Pake was zeer content
En danste gelijk een grote vent
Refrein : Dat ging van fiolie,
Dat ging van fiola,
Dat ging van ja.
Een koers stond op het plan
En ieder moet er wezen,
Want door den armen Bond
Werd deze koers gegeven.
Ref.
Janneke, Harie, Armand en Net,
Die zaten duchtig in het vet,
Maar wie de eerste heeft gehad,
Dat wist nog zelfs niet eens een kat.
Ref.
Guillaume de muzikant,
Hij heeft nog wat vergeten.
Hij speelde ’s nachts nog aan den Reid (27)
En ’s morgens was ’t er acht noten kwijt.
Ref.
Remi de kleine man,
Was moedig op zijn korte benen.
Hij zong van Rosalie Partie.
Maar ’s morgens was zijn muts partie.
Ref.
Nest riep : “Och God, ich heb men broek vergete”
“Begot”, zei Lis, “’t is niks”
“Kom in den hoek,
Ik trek d’rect uit voor u mijn broek”.
Ref.
Doorke is enne kleine man
Ik wil op hem niet schimpen,
Maar ’s morgens wist er niet,
Dat ’t er Jef op zijn kloete had geslagen.
Ref.
Koers was er niet alleen op d’Oye, er waren ook serieuze koereurs. Na de oorlog bracht Fernand Leemans het zelfs tot beroepsrenner. Albert Vannijlen en Raymond Schurmans, een sprinter, waren liefhebbers. Zij hadden natuurlijk ook hun supporters, die met hen de koersen in de omtrek volgden. Hun succes was op een bepaald moment zo groot dat Gust Poelmans van d’Oye de supporters per camion vervoerde: voor twintig frank kon men in Namen geraken om er de koers te volgen (28).
De Liefde
Al rond 1800 schreef norbertijn Jacob Claes (29), geboren in Zepperen:
Dogters die veel lopen in de maneschijn
En veel in herbergen te vinden zijn
Het is een wonder dat ze blijven rein
Dergelijke versjes leren ons dat al eeuwen de meisjes beschermd werden en minder vrijheid kregen om uit huis te geraken. De kerk, toen nog l’église gendarme, waakte met alle middelen over de goede gang van zaken, zeker bij de verhouding tussen jongens en meisjes. En toch… eens veertien, vijftien jaar begon het te kriebelen. Van geregeld uitgaan was er voor 17 of 18 jaar echter geen sprake. Dan pas mocht men naar de kermis of naar het bal gaan. De pastoor keurde dat wel af, maar kon het niet tegenhouden. Vreemd genoeg bood net de kerk het meeste kans op contact: de catechismus van volharding, het zondagse lof, de zaterdagse biecht en zelfs de missiepreken waar de redemptoristen of de minderbroeders van Sint-Truiden zo geweldig konden tekeer gaan tegen onfatsoenlijk gedrag. Ondanks het gepreek gebeurden er toch nog accidenten, deels uit onnozelheid, deels geriskeerd. Naast de traditionele uitdrukkingen dienaangaande als “die moet trouwen” of “die is zo”, zijn er een paar specifieke: “Die is met het muziek mee geweest” of “Die gaat groot”.
Alle voorzorgen ten spijt kwam het op tijd en stond tot een vrijage: ’t metske haa kennes of hieje git kerseren. Tegen hun twintigste hadden de meeste jongens of meisjes wel een oog op iemand. Ze kwamen mekaar zogezegd per ongeluk tegen, maar in feite volgde men reeds een tijdje de handel en wandel van de uitverkorene. Dan volgden geheime afspraakjes, die na een tijdje door de sociale controle toch de oren van de ouders bereikten. Soms volgde dan laweij’t, soms werd het aanvaard. Weinig ouders zagen hun kinderen graag vertrekken, omdat er daardoor een inkomen wegviel of minder werkende handen waren. Na een half jaar tot een jaar vrijen achter hoek en kant was het tijd om de volgende stap te wagen: hem binnenhalen op een gunstige gelegenheid. Samen naar de kermis, waar pa toevallig ook was en zo ging men samen naar huis of naar een feest of een processie. Nu werd het serieus. Een verkering van minder dan een jaar kon niet goed zijn: twee tot drie jaren was normaal. Verkeren in huis was in het begin alleen maar ’s zondags toegestaan. Dan ging de jongen zijn aanbedene opzoeken onder het waakzame oog van pa en ma. En als er tegen tien uur afscheid genomen werd in de gang of aan de deur, “dan moest onze pa altijd eens gaan pissen”. Gingen de ouders slapen rond tienen en bleven de vrijers alleen beneden, “dan klopte pa in zijn slaapkamer met zijn klompen op de planché en dan wisten we dat we het kort moesten maken”. Deze zondagsvrijage werd enkele maanden later aangevuld met de donderdagavond, volgens dezelfde regel: niet té lang. Het vragen naar de hand van de dochter was een nog vervelender moment dan de eerste keer over de vloer komen. Onder hetzelfde dak de nacht doorbrengen gold als een voorteken van ongeluk in het huwelijk. De meeste jongens trouwden tussen 23 en 26 jaar. Wie trouwde voor zijn twintigste had meestal moeten trouwen. De keuze van de partner was meestal vrij. Grondbezittende boeren probeerden wel eens wat te regelen voor hun kinderen, vooral dan voor de oudste, die het erf zou overnemen. Anderen trouwden met partners in dezelfde klasse. Jongens uit naburige dorpen die hier hun lief kwamen zoeken hadden het niet gemakkelijk en werden vaak verjaagd. Standenverschil, een vermeende ziekte in de familie, het gedrag van een van de ouders waren mogelijke huwelijksbezwaren bij de andere familie. Andersom waren er omstandigheden die een huwelijk in de hand werkten: een zwangerschap of de dreigende oorlog. Soldaten die trouwden kregen immers een hogere soldij en hun vrouwen een oorlogspensioen.
Per jaar trouwden er in de periode van 1929 tot 1950 tussen de 11 (1933) en de 27 (1946) koppels. Voor de mannen was de gemiddelde leeftijd voor een huwelijk in de jaren dertig 28,2 jaar. Neemt men het gemiddelde tot 1950 dan daalt dit tot 26,8. Voor de vrouwen was de gemiddelde leeftijd in de jaren dertig 25,9; tot 1950 daalt die leeftijd tot 24,7. In 1943 trouwden de mannen pas rond hun 31ste levensjaar en de vrouwen rond hun 29ste! Er waren toen 9 mannen op de 22 ouder dan 30 jaar en 8 vrouwen overschreden die kaap. Tienerhuwelijken waren eerder zeldzaam. Tijdens deze periode van 22 jaar traden maar 6 jongens onder de twintig in het huwelijk; bij de meisjes lag dit een flink stuk hoger: 37. Traditioneel trouwt men in de lente of de zomer. In Zepperen is ook september een trouwmaand: in 1932 trouwden 4 van de 12 paren in september, in 1946 6 van de 27. De verklaring ligt in het feit dat in september de grote kermis valt. De Tweede Wereldoorlog heeft het trouwpatroon niet fundamenteel verstoord. Wel valt het op dat er in 1940 voor mei slechts 1 huwelijk plaats vond en dat na de oorlog op 26 mei 1945 niet minder dan vier huwelijken werden ingezegend. Was men dan zo tevreden? Wellicht, maar mei was een traditionele huwelijksmaand en voor Zepperen komt er nog bij dat dan de kleine kermis valt.
Bij het trouwen traden de kameraden in actie. Ze plantten voor het huis van het meisje een meiboom, meestal een met bloemen versierde den, die tot zeven meter (!) hoog kon zijn. Er werd ook geschoten met het kanon, een ijzeren buis met onder aan een gat met een teut. In de buis werd kruitpoeder van cartouches gedaan en met een nat papier aangestampt. Het poeder dat onderaan in de teut viel werd met een gloeiende ijzeren staaf aangestoken. Het schot ging af! Het lawaai luwde pas als er getrakteerd werd. De trouwdag was meestal zaterdag. Het paar ging naar het gemeentehuis om het trouwboekje te halen en dan verder naar de kerk. Ook ongelovigen trouwden op het dorp immers voor de kerk. Omdat er geen mis werd opgedragen ging alles vlot. Het volk kwam aan de kerk kijken en keuren. Bij het verlaten van de kerk werd er met rijst gegooid en een of meer foto’s gemaakt. Dan gingen de beide families samen tafelen. Voor de trouwdag moest er van alles geregeld worden. Er was een geloop naar nonkels en tantes, aan wie men zijn partner ging voorstellen en die erop stonden allemaal persoonlijk uitgenodigd te worden. Trouwbrieven sturen was duidelijk iets voor de rijke burgerij of de kasteelheren. De trouwringen met gegraveerde initialen en datum ging men in Sint-Truiden kopen. De man kocht een kostuum dat hij later nog kon dragen, voor de vrouw was het een complekke, meestal blauw, grijs of zwart. Die laatste kleuren waren in trek, omdat men dan meteen “gesteld” was in geval een van de ouders zou overlijden. Feestvieren was voor een minderheid weggelegd. Enkele dagen op voorhand werd een varken geslacht en dunde men de kippen en konijnen. Omdat de ouders van de bruid meestal het feest bekostigden, vierde men in haar huis feest. De “kokkin” van dienst had haar sporen verdiend bij een rijke burger of op een kasteel. Menu’s van vier, vijf hoofdschotels waren normaal. De familie zat dan ook van ’s middags tot ’s avonds laat aan tafel. De tweede dag, zondag, was er feest voor de vrienden, de meiboomplanters en de buren. Ook dat kon een uitputtingslag worden. Bij de gebruikelijke trouwcadeaus vermelden we huishoudtoestellen, lakens, serviezen, messen en vorken, maar ook beelden van het Heilig Hart, van O.L.Vrouw en van Christus aan het kruis behoorden bij de toppers.
De woning
Voor de oorlog telde Zepperen ongeveer 450 huizen. Ze lagen langs de grote weg die van Ordingen naar Kortenbos liep, met enkele zijstraten. Een typische straat was de Kleindekkenstraat, in de volksmond Plankstraat genoemd, waar Xavier Hayen aan een kant voor de Eerste Wereldoorlog een reeks werkmanshuizen bouwde. Het waren voor die tijd goede huizen in baksteen, weliswaar zonder spouwmuur. Het merendeel van de oudere huizen waren immers geheel of gedeeltelijk in hout en leem opgetrokken. De kleine man witte zijn huis binnen met kalk. Voor de buitenmuren gebruikte hij okergele kalkmelk. Onderaan kregen de muren tot een hoogte van 60 tot 70 centimeters een laag goudron (teer). De vloer was gewone aangestampte aarde, met fijn wit zand bestrooid. Beter was een vloer van tras of asbeton: een mengsel van zand, as en cement. Het werd met de jaren zo hard dat het kon blinken als een tegelvloer. Na de Eerste Wereldoorlog werden meer en meer vloeren in cementegels gelegd.
In het Vochtig-Haspengouwse Zepperen betrad men het huis altijd langs het voorhuis. Meestal een doorlopende gang, soms gewoon een klein tochtportaal. De belangrijkste plaats was de leefkeuken, de living was nog niet uitgevonden. Het was de verwarmde plaats waar er gekookt, gegeten en gewassen werd. Er stond een kast of riebank om de schotels, potten en pannen weg te zetten. Achter het huis stonden nog een paar hokken of stallen, waaronder het huiske (W.C.), te herkennen aan de deur met een hartvormige opening of drie verticale gleuven. Het toilet was elementair: een plank met een ronde opening boven een put, een rond deksel met handvat en krantenpapier, al dan niet voorgesneden. Was de put vol, dan werd hij leeg gepompt in een aalton of uitgeschept als mest in de groentetuin. Sommige huizen hadden een oven die ze met de buren deelden. De oudste ovens met apart bakhuisje lagen verwijderd van de andere gebouwen omwille van brandgevaar. Naast de leefkamer of keuken lag de kelderkamer: een half bovengrondse kelder met daarboven een slaapkamer. Tussen beide stond eertijds een dubbele wandhaard, later vervangen door een schouw met Leuvense stoof ervoor. Aan de koele noordzijde van keuken en kelderkamer waren kleine kamertjes gemaakt: de spinde of goot, waar melk en voedsel werd bewaard, en een slaapkamertje of kemerke. Er stond een bed en een stoel en in de wand deden een paar nagels dienst als kapstok. De bedden zelf waren bakken waarin strozakken lagen die met haverstro waren gevuld. Dit haverstro, in strootjes van vijf centimeters gekapt, werd jaarlijks ververst als de strozakken gewassen werden.
Slechts bij uitzondering hadden de lemen huizen een verdieping en, indien die er toch was, dan werd er van een hooghuis gesproken. Anders was er onder het zadeldak alleen een zolder waar gedroogd voedsel bewaard werd. In grotere boerderijen was er een goei plak of goede kamer, die enkel betreden werd bij grote feesten of bij een begrafenis.
Het huiselijk comfort
Het comfort was er relatief beperkt. De mensen zaten droog en rond de kachel was het relatief warm. De Leuvense stoof stond omzeggens in elk huis: ze brandde op enkele zomerse dagen na van ’s morgens tot ’s avonds. Het was een praktisch instrument om te koken en te warmen. Door ringen boven het vuur weg te nemen paste men het vuur aan volgens de grootte van de kookpot. Ze verteerde zowel hout, als steenkool en kolengruis. Bovendien reageerde het vuur snel: in tien minuten stookte men een sluimerende kachel gloeiend heet. Een minderheid kon er zelfs taarten in bakken. Bovendien was het ideaal om handen en voeten te warmen en aan de zijkanten kon van alles drogen. De kachel hoorde bij het koken, dus de vrouw stak ’s morgens het finkelhoot of fijn hout en een busseltje stro aan. Dat gerief was de avond ervoor in de oven gelegd, zodat het goed droog was. De moor of waterketel stond altijd op de kachel. Sommige dagen moest de kachel fel branden om emmers water te verwarmen, nodig voor de was of voor de inmaak van groenten, fruit en vlees. Ook voor de strijkijzers moest er een goed vuur zijn. Koelkasten waren voor de enkele rijken. Gezouten vlees werd bewaard in een kast met vliegengaas.
Voor 1928 was er in Zepperen geen elektriciteit, dus moest men zich behelpen met kaarsen of met een quinquet of petroleumlamp. Het gebruik van dit Franse woord wijst erop dat dergelijke comforttoestellen van de Fransprekende burgerij werden overgenomen. In de stallen of in de tuin werd ’s nachts een lantaarn of letjaan gebruikt. Slechts enkele huizen beschikten over een drinkwaterput met pomp, ook voor de buurt. Rond de put met een zwengel of zwoeng en rol was een hoog muurtje gemetseld voor de veiligheid en reinheid. Op d’Oye haalden de buurtbewoners hun water voor eten, drinken en wassen gewoon aan de bron.
Het dagelijkse brood
Brood was het hoofdvoedsel. Het werd op verschillende manieren gegeten. Op de karige tafel was het “ water en droge brood” zoals in het kinderrijmpje. Men kon het ook smeren met vet, margarine of boter en aanvullen met stroop, confituur, gelei, kaas. Brood werd ook in de soep gebrokkeld of in gekookte melk gedaan. Echte honger werd hier op het platteland weinig geleden, wat niet wil zeggen dat iedereen elke maaltijd iets kreeg. De kinderen gingen nuchter ter communie in de mis, en sommigen daarna ook nog nuchter naar school!
Eten was, zeker op de boerderijen, samen tafelen. Voor de gewone man was het al vroeg dag, voor de ene om naar het werk te gaan, voor de andere om de dieren te verzorgen. Goed eten bestond ’s morgens uit een boterham met spek en eieren en of melk. Op de grote boerderijen bezorgde de boerin de knechten een elfoerentaaske met een plak peperkoek of een stuk speculaas. Voor de noen was er soep, gekookte aardappelen, groenten en ieder had zijn stuk vlees op de boerderij. De werkmanstafel viel een stuk magerder uit. Het vieruurtje had zijn naam niet gestolen: een boterham met stroop of gelei, en soms een wafel. Voor de noastend was er ’s avonds dikwijls pap van melk of bier, soep met een boterham of een gekookt ei. Rijstpap met potsuiker kwam af en toe op het menu, maar zeker niet overal en zeker niet onder de oorlog. Eten uit een gemeenschappelijke schotel was een oud gebruik. Zo spaarde men borden uit. Het eetgerief was immers beperkt: iedereen had één bord voor alles. Borden, messen en vorken waren er in alle maten en formaten en er waren meer djatse zonder oor dan met oor.
De dagelijkse tafel was voor de gewone man relatief mager. Wat erop kwam was eigen kweek: iedereen tuinierde en dat leverde verse groenten op. Wie dat kon betalen kocht zich ergens een jong varken of luiper om die met het tafeloverschot en wat voederbieten vet te mesten. Op vrijdag stond er een ei of vis op het menu, zo wilde het de pastoor en dat werd ook strikt gevolgd. Die vis leverde de kar van Maurice va Sieke. De viskeuze bleef beperkt tot een haring, een bokking of stokvis in melksaus. Mosselen kwamen minder op tafel. ’s zondags werd na de bouillon een haan, een kip of een konijn geserveerd. Voor duurder kalf- of rundvlees was er geen geld. Bij de wekelijkse broodbak was het ook de gewoonte om tegelijk krentenmik of soms vlaaien te bakken. Wafels en pannenkoeken volgden tussendoor. De laatste waren verbonden met O.L.Vrouw Lichtmis: “Er is geen vrouw zo arm of ze houdt met Lichtmis haar panneke warm”.
Om in de winter nog voedsel te hebben maakte men fruit en groenten in. Kilo’s fruit verdwenen in bokalen als confituur, gelei of gesteriliseerd fruit. Sommige fruitsoorten werden ook gemakkelijk bewaard. De bakpruim werd gedroogd op bruin papier. Bij de peren was Saint Remy de bewaarpeer. Een populaire appel was het kuëlemenneke, omdat die appel lang goed bleef. Voor het huis van Gilissen werden grebbe gegraven van een halve meter diep en 1 à 1,5m breed. Daarin werden ze op korenstro gelegd en met stro en bladeren afgedekt om ze te bewaren en in de winter te verkopen aan opkopers uit Sint-Truiden. Ook in Zepperen waren er opkopers, o.a. Nest Bollen, Lambert Jammaers, Fons Daniëls, August Poelmans en Romain Raets op d’ Oye. Potkaas droogde in een hekwerkje aan de gevel en eieren bewaarde men in een kroeg met kalkwater en afgedekt met stro. De aarden kroegen bewaarden ook peren op azijn, soepvlees onder vet, witte kool in pekel en boter. Vast staat dat het gebruik van zout merkelijk hoger lag dan vandaag. Om muizen en ratten van de broodplank te houden werd die opgehangen aan haken in de zoldering van de kelder. Al waren er veel katten, toch bleven knaagdieren ongewenste gasten, een plaag die men bestreed met vallen; de meest gebruikte val was een ijzeren korf met een valluik. Zaten er één of meer in de val dan werden die verdronken of met kokend water overgoten (schaë).
De kleding
Zoals op de tafel was er op kledijgebied ook geen luxe of overschot. Twee regels waren algemeen: wat gekocht werd was het eerste jaar te groot, paste het jaar daarna en was het derde jaar te klein. Ten tweede werd kledij zo mogelijk van grotere broer of zus overgenomen. De jongens droegen een pit of jas en hadden een korte broek voor de zomer en een lange voor de winter of lange kousen (30). Bretellen waren er voor groot en klein. De volwassenen hadden een kostuum voor jaren en jaren. Als werkkledij droeg men meestal een blauwe kiel.
De meisjes moesten zedig gekleed gaan. Ze droegen lange kleedjes of rokken die tot bijna aan de enkels reikten en ’s zondags bloezen met lange mouwen, al dan niet opgesmukt met een kanten kraag. In de week waren het lange kleedjes in zwart satijn en steevast een vöring of schort. Gelapt werd er aan de lopende band. De vrouwen vulden de lange winteravonden rond de kachel met breien of strikke van sjerpen, truien (verreuze) en vooral van sokken (vötsels) en kousen. Was een wollen trui uit zijn model of gewoon versleten, dan werd ze uitgerafeld en opnieuw aangebreid. Tot onder de Tweede Wereldoorlog schoor men zijn schapen en liet men de wol weken in kalkwater. Het spinnewiel draaide nog in bijna alle huizen zoals bij de vrouwen Minsen en Daniëls die door de fotograaf van Bokrijk werden vereeuwigd (31). Het gebruik van ondergoed kende een ruime verspreiding, maar niet iedereen kon zich dit veroorloven. De jongens liepen en sliepen in hun lange hemd, waarvan de slip vooraan korter was dan achteraan. De meisjes hadden een lang wit onderkleed. Korsetten en bustehouders gebruikte de gewone vrouw niet.
Het gewone volk droeg klompen, die men haalde bij de klompenmaker of in de stad kocht (32). De mannen droegen er met een hoge wreef, soms met een gestileerde bloemversiering. De vrouwen hadden er lage in een grijszwarte kleur met voor aan een ingekerfde versiering. Die van de mannen hadden een ronde top, die van de vrouwen een meer spitse, de Loksbergse waren kleurig versierd met een bloem op de muil. Men klopte een leer over de wreef, dat oorspronkelijk met houten spieën, later met tratsen, werd vastgezet. De holleblok was bedoeld om zonder leer te dragen maar om de harde rand op de wreef te verzachten sloegen veel mannen er een leertje van een centimeter breed over. Heel wat klompen werden op bestelling gemaakt. De maat werd aangegeven met een stokje, dat passend afgebroken werd in een ouder paar gemakkelijke klompen. Om slijtage tegen te gaan nagelden sommigen leder onder hun klompen, zoals ijzertjes onder de schoenen. Wie echter ijzers onder zijn schoenen had geslagen mocht in de winter niet op de sluërboan glijden, omdat ze het ijs beschadigden. De klompen verdwenen geleidelijk na de oorlog en werden onder meer verdrongen door de rubberen laarzen.
Iedereen was vrij om zijn hoofd te bedekken met wat hij wilde, maar door de sociale druk was er een zekere hiërarchie in hoofddeksels. De werkman droeg een klak, wie rijk was of gestudeerd had droeg een hoed. Omdat de klak gemakkelijk te hanteren was, behoorde het tot de geplogenheden dat diegene die een klak droeg, ze afnam voor een meerdere, een hoeddrager. Beiden echter namen hun hoofddeksel af, wanneer mijnheer pastoor voorbijkwam.
Ongemak
Tussen de vele ongemakken behoorden de luizen. Sommige gezinnen leken de strijd tegen dat ongedierte wel opgegeven te hebben. Iedere zaterdag controleerde men de kinderen of ze niets van de buren of schoolkameraden meegebracht hadden. Men kamde zich met een luizenkam boven een stuk bruin papier of een krant om de beestjes te pakken te krijgen. Vervolgens doorsnuffelde men mekaars haren om de neten tussen de nagels dood te knijpen. Wilde men er echt van af geraken, dan kocht men bij de apotheker in Sint-Truiden pik, een zwarte vloeistof die nogal stonk, maar wel efficiënt was.
Een bad ontbrak. Van sommigen, en dat waren uitzonderingen, vertelde men dat ze alleen hun handen en hun gezicht wasten. De meesten echter kropen op zaterdag in de zinken basseng waarin het warm water uit de marmit op de stuif werd gegoten. Iedereen kwam aan de beurt, te beginnen met de kleinsten. Met een afgedankte vod als washandje en met Sunlight of sunlichzeip grepen hier en daar gedaanteverwisselingen plaats.
Speciale omstandigheden
Onder de oorlog lagen er verscheidene soldaten op het kasteeltje Dossin. Eerst waren er de Duitsers die als bezettingstroepen in de dorpen enkele van hun mensen achterlieten. Het waren goede mannen. Ze lieten iedereen met rust. Zo wisten de buren dat er bij de paters assumptionisten een joodse familie ondergedoken was, die weinig buiten kwam. Maar toch ging een zwart geklede vrouw inkopen doen in de winkel van Hayen. Ze hebben de oorlog overleefd. Onder hetzelfde dak als de Duitsers verstopte zich Justin Boonen, zoon van de zuster van pachter Peter Leunen, die enkele honderden meters meer naar het dorp toe woonde. Hij was ondergedoken als werkweigeraar en vond het dus veiliger niet thuis te slapen. Hij sliep op het kasteel bij zijn familie. En meer dan eens is hij langs het venster over de daken moeten vluchten. Op het einde van de oorlog verwittigden de Duitsers zelfs de bewoners om hun ramen open te laten, omdat ze op het vliegveld van Brustem een bombardement verwachtten. Men keek op naar de Duitsers, niet alleen omdat ze gedisciplineerd waren, maar ook omdat ze van alles hadden. Ze gebruikten een machientje om dozen te openen, wat de bewondering van de bewoners wegdroeg. Peter Leunen at immers graag sardientjes, maar dat openen slaagde niet altijd. Met zo een machientje konden die Duitsers toveren. Na het vertrek van de Duitsers logeerden er Amerikanen en Engelsen (33).
Notities
(1) Sinds de 18de eeuw bestonden er scholen voor vroedvrouwen. De hier genoemde vrouwen kregen hun opleiding aan de Provinciale School voor vroedvrouwen te Hasselt. Maria Theresia Genoveva Thijs (°Z. 26.1.1992), dochter van metselaar-herbergier Lambert Thijs-Vanbergen, was naaister en behaalde haar vroedvrouwendiploma te Hasselt op 30.09.1913. Ook de Ordingse vroedvrouwen Kempeneers werden naar Zepperen geroepen.
(2) SAST, (F. STRAVEN), Commune de Zepperen. Liste alphabétique générale des anciens registres paroissaux. Naissance.
(3) Een recente studie van kinderliedjes en kinderspelletjes anno 1997 onder meer in de basisschool te Zepperen leert dat het merendeel van de liedjes op de speelplaats wordt doorgegeven. Slechts één tiende ervan bevat nog dialect. Tineke BEX, Da’s toch kinderspel. Analyse van kinderspelletjes en kinderliedjes in tien basisscholen van Sint-Truiden anno 1997, licentiaatsverhandeling K.U. Leuven, 1998.
(4) H. JAMAR, Folklore in Haspengouw; in : Limburgs Haspengouw, Tongeren, 1951, p. 210. Jules FRERE, bewerking Jaak VENKEN, Volkskunde in Limburg, Gent, s.d., p. 40.
(5) Zie : Geloof en bijgeloof.
(6) Nu Zepperen-Dorp.
(7) Roger VANDENBOSCH, Familiekroniek & Jeugdherinneringen, Zepperen, 1990, p. 48.
(8) Een sölleke was een tiende van een frank of tien centiemen.
(9) In 1923 had Leon Jadoul-Ceulemans (1870-1945) van Bernissem de vroegere Begaardenhoeve gekocht van Felix de Pitteurs. Zijn dochter Emilie en textielnijveraar Arnold Dossin, sinds 1927 schoonzoon, erfden het in 1935. In 1989 werd het kasteeltje verkocht.
(10) Peter Leunen (Z. 3.5.1903 – STZ. 26.6.1976), gehuwd met Maria Knapen (Z. 3.9.1903 – STZ. 2.5.1978). René Bastens-Renckens (°1924).
(11) Martin Jossels (1907-1977).
(12) Nog in 1996 kon Wai François Bex-Thijs (Z. 24.7.1915 – STZ. 11.11.1999) op 81-jarige leeftijd dit liedje citeren, dus hij moet het wel vaak gehoord hebben.
(13) Een bunder is twintig roeden en een roede is gelijk aan 4,36 aren.
(14) Deze naam is een verbastering van de Franse voornaam van Toussaint Duchamps.
(15) Dit stro werd zo genoemd, omdat het met de vleugel gedorst werd en dus minder gebroken was dan het stro dat uit de dorsmachines kwam.
(16) Roger VANDENBOSCH, Familiekroniek…, 1990, p. 19-20.
(17) Veerle JACOBS, Bietsuiker, het 19de-eeuwse Haspengoud, in : Sint-Truiden ingekaderd 1830-1914, Sint-Truiden, 1998, p. 160-161.
(18) Guano was poedervormig mest afkomstig van vogeluitwerpselen in Peru
(19) Albert Bex (°Z. 25.1.1919)
(20) Zie : Werken, dienen en leren, deel over de familie America.
(21) In : DT, 21.1.1905.
(22) Lambert Knapen-Saenen (Z. 5.12.1899 – 8.7.1989), zoon van Sebastien Knapen-Kleykens.
(23) Zie : Drinken, zingen en feesten, deel over de kermissen.
(24) De Mutsaard, waar de d’Oyestraat eindigt en de Kasteelstraat begint, nu traiteur Jo Baels.
(25) Een pars pro toto, d.w.z. men gaf aan het spel de naam van het meest opvallende deel. De villouwkes of fietsen waren voor velen iets speciaals, waar ze nog nooit op gezeten hadden, omdat fietsen rond 1900 nog geen gemeengoed waren. Later sprak men van de autootjes.
(26) Jean Biets (°Z. 10.1.1908 – Z. 30.11.1937), zoon van Felix Biets-Treunen, brak zijn nek bij een val van de trap.
(27) Een weide aan de noordkant van d’Oye.
(28) Zie : Sport en spel, deel over wielrennen.
(29) Zie : Geloof en bijgeloof.
(30) Luc INDESTEEGHE, Streekdrachten in de provincie Limburg, in : Streekdrachten in onze gewesten, Gent 1994, p. 217-224.
(31) Dit tafereel werd opgenomen in de fototheek van het Openluchtmuseum te Bokrijk en vaak gepubliceerd o.m. in WEYNS, Huisraad in Vlaanderen, foto’s p. 168 (Verdwenen familietafereel : de koffiemalende grootmoeder) negatief N86.9 van Weyns 15.10.1959 Zepperen en p. 289 (Spinnende vrouw te Zepperen) negatief N86.10 1959. Ook in M. BOONE e.a., Het dagelijkse leven, (Culturele geschiedenis van Vlaanderen, deel 10), Deurne, 1982, p. 56 en FOTOBOEK 1996.
(32) Zie : Werken, dienen en leren, deel over de houtbewerkers en klompenmakers.
(33) Zie ook : OORLOGSBOEK 1994.
Illustraties (zie gedrukte versie)
Voorzijde kaft: midden: Valerie Gilissen-Hayen (°1908) dochter van Guillaume van de Scheipes, met zeug en twaalf biggen, in 1954 verkocht aan 725 fr., Kerkstraat.
Achter: Jersenpluk bigareau bij Bex-Vaes in de Driesstraat 1994.
Achterzijde kaft: links: Gaston Nijs (°1923), Ston van Domin, jonkman en kolenhandelaar op het kerkplein, in 1997. Rechts: Albert Bex (°1919), Berke va Naar, jonkman en landbouwhelper bij de familie America kort bij de Kriekelbrug, foto 1997 door Mieke Engelen. Onder: E.H. Marcel Lismont (°1920), kapelaan en chiroporoost in Zepperen tussen 1947 en 1960, in 1999. Vaandel van de Boerengilde Zepperen, 2 juni 1912. Met Sint-Isidoor. Vaandel van de handboogschutterij De Eendracht Zepperen 1852.
Peter Pa Henri Fabry en meter Marie Bonneux-Dussault begeleiden wijzevrouw Josephine Govaerts van Tereyken. Die draagt dopeling Guy Fabry (°1941). Oom Nier Fabry leidt het paard in de Stationsstraat. Foto door Edouard Bonneux.
De zussen Jeanne en Lea Onkelinx met Maria Schoenaerts (°1935) in de koets nabij de hoeve Hechtermans-Fabry tegenover de Wellensestraat. Foto door Basile Schoenaerts.
Vier geslachten in vrouwelijke lijn: Dikke Mam of Hubertine Vandenbosch (°1868), Mam Sie of Lucie Knapen (°1896), Emilienne Mommen (°1920) en Janet Bonneux (°1944).
De 26-jarige Sophie Leemans, pas getrouwd, met hondje Fox in de weide en nonk Herman op de achtergrond.
De kinderen van Octaaf Hayen-Geladie: Ernest (°1906), Alice (°1903) en Leon (°1907). Alice trouwde later met meester Wai Mommen.
De plechtige communicanten, jongens, van 6 mei 1951 liggen op alfabet geknield aan de mannenkant in de Sint-Genovevakerk: Marcel America van de Kasteelstraat, Maurice America uit de Klein-Dekkenstraat, Maurice America uit Gippershoven, Antoine Bessemans uit de Stationsstraat, Theofiel Duchamps uit de Stationsstraat, Jozef Dupae uit Gippershoven, Jozef Knapen van d’Oye, Liddy Leunen van d’Oye, Gaston Neven van Gippershoven, Theo Punie van de Dekkenstraat, Guillaume Schepers van de dekkenstraat, Firmin Timmermans van Gippershoven, Romain Vananroye van de Dekkenstraat, Roger Vanoirbeek van de Eynestraat en Alfons Vanschoenwinkel van de Veldstraat.
Landbouwer Jef Schoenaerts, zoon van gemeentekantonnier Bona, met Maria Juliana Nys, dochter Elza (°1911) en zzontje Basile (°1913).
Pa Emile Nijs (1851-1922) en Hubertine Boonen (1853-1927) woonden in dec latere hoeve Hechtermans-Fabry tegenover de Wellensestraat. Emile was de vader van varkenskoopman Domien, herbergiers Armand en Henri én grootvader van Gaston Nijs.
Maaien met het ziechmesin door de familie Roebben in 1946.
Henri Knapen den dosser (1901-1948), zoon van Tjaen, nam dorswerk aan in de streek Zepperen, Ordingen, Brustem, Rijkel, Beurs, Alken, Melveren… De motor vooraan werkt hier met gekruiste aandrijfriemen omdat hij maar in één richting draaide.
De weduwe Trinette Treunen met zes van haar zeven kinderen in 1913 op de achterkoer van hun huis bij de d’Oyebron: Augustinus, Tin, Jef en Jeanne. Vooraan links Jean en Florent. Dochter Maria was dienen. Trinette stierf in 1914, twee jaar na haar man winkelier-herbergier Flup Biets (1871-1912). De kinderen waren toen wees en hun bezit werd de maand erop openbaar verkocht door notaris Coemans. Daarbij waren vier varkens, beelden onder klokken, winkelgestel en herbergbuffet. Ook het erfpachtrecht op de winkel-herberg werd openbaar verkocht. De Stem van Haspengouw, 21 maart 1914.
De Jonkmansbond van d’Oye heeft zich in 1932 verzameld voor de foto! Achteraan de lange Jef Leunen, broer van Peter Leunen, Guillaume Pulinx, Jefke Vanoirbeek van de molen met trompet, broer Jang Pulinx en broer Toine Pulinx, zonen van René. In het midden Wai va Naar Bex, zoon van Leonard en Wai van den Hik Thijs. Vooraan Remieke van den Hik Thijs, Milleke va Naar Bex en Jang va Flup Biets met trekharmonica.
Feestende jeugd bij de sierboom voor het huis Knuts in september 1942. Achteraan Stin Pijpops, Gaston Bex, Maria Depeer en Urbain Daniëls. Amelie Knapen en Robert Schoofs, Gusta Scheepers en Jerome.
Edouard Bonneux en Emilienne Mommen trouwden in 1942. Rond het paar voor de woning van de stationschef in Ordingen staan Raymond Mommen en Martha Bex, Lucie Knapen, Mam Vandenbosch, vader van de bruid en stationschef Emile Mommen, Jozef Fabry, Jozef Bonneux, Mam Geladé, Fin Mommen, Paul Bonneux, Maria Neven en Denise Bonneux. Op de voorgrond zitten Jenny Mommen en Henri Mommen.
Menu bij het trouwfeest in 1938 van Julienne Nijs (°1914), dochter van veekoopman-herbergier Armand Nijs-Mommen aan het kerkplein, met huisschilder Pierre Velkeneers van Kortessem.
Eerste schepen Eduard Beusen (1922-1998), BSP, schrijft het huwelijk in van zijn nichtje Christiane Beusen met Carmelo Cali op 14 juli 1971.
Een Waals familielid van de Bertons nam wellicht deze foto in de Roosbeekstraat. Op de achtergrond het in ’14-’18 gebouwde dubbelhuis Colemonts en Heeren. De heer met zijn fiets is hoedenmaker Henri Neven (of Willem Vanhacht). Den aa Woal Henri Berton (°1872) en Hubert Vanhaeren (°1877) staan met de handen in de zij. Bij de canada zit Djeppe Guillaume Vananroye (of Pay Vananroye), Clem Leemans (°1895) en Gust Stekske Vananroye (°1882). De meisjes vooraan zouden Walinnetjes Manon en Renée zijn, die op bezoek kwamen met de fotograaf. Foto Irma Reymen-Schoofs. Uitleg Henri Berton.
De vakwerkhoeve Minsen-Steukers werd nog rond 1865 in hout en leem rechtgetrokken in de Stippelstraat. Bermerk de bakstenen kelder onder het huis, de varkensstallen, het schuurtje en op de mesthof een put en paardenstal. De vensters hebben luiken met daarin een hartvormig lichtgat. In 1967 werd de boerderij afgebroken. Foto’s 1959 door Openluchtmuseum Bokrijk.
Deze houten kaasdroog hing nog in 1984 boven een schuurpoort uit 1764 van de hoeve Bèrke Engelbosch in de Startelstraat.
De schuur bij de stamhoeve Minsen op d’Eygen droeg de inscriptie LM + IW 1860 (Lambert Minsen en Ida Willems) boven de poort. De vakwerkschuur verdween in 1982.
De Tram, 19 mei 1934.
In de keuken bij Minsen-Steukers in de Stippelstraat. Het museum van Bokrijk liet Maria Minsen (°1881) en haar helpster Pauline Van de Loo (°1904) in 1959 fotograferen. Tanneke Minsen maalt koffie bij het licht van de quinquet en Paulineke, op klompen, spint.
Jokman Marcel Jammaers Melle (1875-1958) uit de Kleine d’Oyestraat, gedurende 60 jaar tot 1952 onderkoster.

*
* *
De verenigde jeugd
Antoine Bessemans

Van Boeren Jeugd Bond (BJB) naar Katholieke Landelijke Jeugd (KLJ)
Sinds het einde van de vorige eeuw organiseerde de katholieke zuil de landbouwers in een Boerenbond. In 1927 stichtte kanunnik Lambert Engelen uit Tongerlo-Bree de Boeren- en Boerinnenjeugdbond naar het voorbeeld van de KAJ voor de arbeidersjeugd in 1924. De Katholieke Actie ging in tegen de ontkerkelijking na de Eerste Wereldoorlog. Tot aan de Tweede Wereldoorlog gaf de BJB vooral vorming op technisch en godsdienstig vlak. De leuze was Aan ploeg en kruis Trouw! In 1946 riep de stichter in het ledenblad nog iedereen op: …dan worde elke van U een propagandist, die met ons ter verovering uittrekt, onder Christus zegen ten bate van Kerk en land. In de jaren vijftig ging meer aandacht naar sociaal-culturele vorming met veel sport en ontspanning. De jaren zestig brachten verstedelijking mee en het aantal boerengezinnen nam af. De naam van deze jongvolwassenenbeweging (BJB) werd in 1965 veranderd in Katholieke Landelijke Jeugd (KLJ).
De jaren ‘30
In december 1932 werd de afdeling Zepperen gesticht. Dit bleef tot in 1948 toen de Chiro startte, de enige jeugdbeweging in Zepperen. Jongeren uit alle lagen van de bevolking sloten aan, vooral na de oorlog. De eerste activiteiten waren bezinningsdagen, sportfeesten, zangavonden, fietstochten en jaarlijks twee toneelavonden. De eerste proost was kapelaan Lambrechts en Eduard Thijs was leider (1). De Boerenbond had midden 1933 75 leden en de jeugd 14. In het jeugdbestuur zetelden Ernest Bollen als voorzitter, Theofiel Knuts als secretaris en Jozef Knapen en Maurice Onkelinx als bestuursleden. De vergaderingen in de zustersschool bestonden vooral uit voordrachten van Ernest over onder andere voederrantsoenen en melkschilfers.
De oorlogsjaren
Eind jaren ’30 en begin jaren ‘40 waren de leden Robert Knaepen, Gaston Neven, Theo Serdons, Henri Leunen, Eduard Roebben, André Knapen, Frans Bex, Gustaaf Appeltans, Basile Schoenaerts, Gaston Bex, Toon Vanoirbeek, Gustaaf Vanoirbeek, René Onkelinckx, Armand Knapen, Edmond Hermans, Maurice Leunen, Jozef Massoels, Jozef Vaes, Julien Bex en Lambert Noelanders (2). Kapelaans Lambrechts, Thijssen en Proesmans volgden elkaar op als proost.
Bij de BJB-meisjes, nationaal opgericht in 1931, waren actief Leopoldine Gilissen, Maria Nijs, Mathilde en Martha Vaes, Marcella Hontiens, Jeanne en Bertha Pulinx, Nelly en Hubertine Thijs, Lucie en Alice Bex, Irma Bamps, Rosalie en Leonie Hechtermans, Maria Knapen, Emma Stijnen, Irma, Josée, Lea en Jeanne Onkelinx, Josephine en Emilienne Mommen. Onder pastoor Reynders als proost werd er toneel gespeeld. De meisjes maakten fietstochten naar Valkenburg en Scherpenheuvel (3). Op zondag 4 april 1937 organiseerde men in de parochiezaal, vanaf half acht stipt, een muziek- en zangavond. De plaatsen kostten drie en twee frank (4)..
Begin juni 1938 wijdde priester Ansay na het lof de vlag van de Zepperse BJB-meisjes in. Ze pronkten met hun stralende vlag voor de kerkdeur. Een medaillon met daarin Maria met kind en de letters BJB Zepperen met graanhalmen in de J werden omgeven door paarswitte stralen. Een gouden band omringde het geheel. De meisjes beloofden te strijden voor de zedelijkheid van het boerenmidden en plaats te nemen in de rangen van de Katholieke Actie (5). In 1938 stierf jonge dochter Josephine Pulinx na een kwijnende ziekte. Ze was lid van de BJB-meisjes, van de Onderlinge Bijstand en van de Bond van het Heilig Hart. Drie priesters deden de mis, de BJB-meisjes zongen en de vlag begeleidde de lijkkist (6)
Toen op 8 december 1941 in het plechtig lof gemeente, parochie en parochiale werken werden toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw trad leider Gaston Neven voor de BJB-jongens naar voor en daarna leidster Leopoldine Gilissen namens de meisjes om voor het O.L.Vrouwebeeld te knielen (7).
Na de oorlog
Op 27 juli 1947 gaven de BJB-afdelingen van het gewest Sint-Truiden een groot zomerfeest in het park van de paters assumptionisten. Na het lof om twee uur in de parochiekerk met sermoen door de diocesane proost H. Claes wijdde deken Kubben van Sint-Truiden de nieuwe vlag van de BJB-Zepperen. Ook oud-pastoor Reyners, bezieler van de Zepperse afdeling was erbij. Na de plechtigheid trok iedereen naar het speelplein van de Paters voor de volksspelen, die door Brustem werden gewonnen. De vlaggen van Brustem, Kortenbos, Kozen, Kerkom, Rummen, Hoepertingen, Rapertingen, Stevoort en Mielen gingen voorop en achteraan kwam het trompetterkorps van de Loonse turnkring (8).
Actieve jongens onder proost Lismont waren toen bijvoorbeeld Staf Vanoirbeek, Jef Bex, Edmond Hermans, Gerard Geladé, Toon Vanoirbeek, Armand Knapen, Gustaaf Vaes, Henri Mommen en Julien Philippaerts. Er werden sportfeesten georganiseerd en er was de viering van 25 jaar BJB. Bij de meisjes waren de pastoors Reynders en vanaf 1946 pastoor Herckens proost. Enkele namen: Marthe Nobels, die ook gewestleidster werd, Eliane Nobels, Louise Hechtermans, Alice Baldewijns, Emma en Finneke Creten, Mariette Vaes en Jeanne Coenen. Kapelaan-op-de-brommer Lismont bleef in Zepperen tot 1960, toen hij kapelaan werd in Boxbergheide. Aanvankelijk was de kapelanij het centrum, later de afgelegen stokerij. Op de vergaderingen werd nogal eens trappist gedronken. De proost was vertrouwensman, maar ook zedenmeester: na geruchten dat sommige leden na het einde van de vergadering om tien uur langs een achtervenster de stokerij terug binnenglipten en voor geld met de kaarten speelden kon de kapelaan hen betrappen en hun ouders inlichten.
De jaren ‘50
Volgens Opzienster Goessens van de Boerinnenbond werkte de afdeling Zepperen in het najaar 1951 niet meer. De leidster was onderwijzeres en boerin én dacht aan trouwen. Het bezoek van deze inspectrice met de gewestleidster en de leidster aan de pastoor als proost ging niet door daar hij vandaag (weer) niet thuis is. Maar in de lente 1957 kon Goessens de opnieuw gestarte afdeling prijzen met een mooi programma bij de viering van 60 jaar Boerenbond: na het lof een optreden met ritmische oefeningen, volksdansen zoals de Almelose Kermis en de Hetlinger dans, de Toselli serenade en de uitbeelding van het Magnificat. ’s Avonds werd het stuk Boerenpsalm opgevoerd (9).
Rond 1956 waren in de BJB actief Paul Hermans, André Vananroye, Jean Schoubben -ook gewestleider-, Paul Fabry, Ernest Leunen, Firmin Geladé, Maurice Hermans, Jozef Vanschoenwinkel, René Buteneers, Jef Schoubben, Antoine Bessemans -ook gewestleider- en Jean Thijs. Pater Frans Houbey volgde kapelaan Lismont op als proost. Bij de BJB-meisjes vernoemen we Jeanne Coenen, die als gewestleidster ook deelnam aan het wereldcongres van de MIJARC in 1960, Marthe Jammaers, Maria Schoofs, Denise Mathijs, Jetty Hayen en Maria Vaes. Pastoor Hayen was proost. Behalve aan sport- en cultuurfeesten werd ook aan zangtoernooien deelgenomen.
De jaren ‘60
Rond 1963 klonken de namen van Luc Neven, Willy Jacques, Gaston Knuts, Roland Engelbosch, Florent Schoubben, Jean Reymen, Victor Knapen, Richard Knapen – ook gewestleider -, Ferdinand Neven, Eddy Clabots, Jos en Laurent Bex, Roger en Marcel Daniëls, Jean Deckers, Guido Vanmuysen, Guy Onkelinx, Ivo Vandenborne, Jos Lacroix, Jean-Pierre Bex en Albert Vaes. Bij de meisjes Georgette Schoubben, Jacqueline en Alice Paesmans, Annie Beynaerts, Emma Jammaers, Jacqueline en Angèle Schoubben, Liliane Pulinx, Augusta Bex, Magda Vaes, Niny Bex en Mady Neven (10).
Vanaf de jaren ‘70
Hoogtepunten in de jaren zeventig tot negentig waren het gewestelijk sportfeest op het einde van de zomer, de startvergadering in het najaar, de Bonte Avonden en het toneel in de winter, de trainingsdagen voor leiding-in-spe, de volksspelen in de zomer, de KLJ-krant tussen 1974 en 1978 en de fietstochten. Wekelijks werd op zondagnamiddag vergaderd. Het jaar werd afgesloten met het zomerkamp. Bij de gewestelijke ontmoetingen in Sint-Truiden-Gingelom kwam de dorpsfierheid naar boven. In 1971 won Zepperen het gewestelijk sportfeest in Wilderen: lopen, volksspelen, ritmiek, volksdansen en piramide.In 1987 won KLJ-Zepperen het gewestelijk Cultuurfeest in de zaal bij de Paters. Het jaarthema was toen immers KLJ swingt dat het klinkt. Ook het jaar ervoor had Zepperen al gewonnen. De fietstocht naar Koblenz van de +zestieners onder leiding van Guido Bex, in 1974, was een hele organisatie. Men reed van jeugdherberg tot jeugdherberg en onderweg kwam de bevoorrading uit het witte autootje van kapelaan Jos Van de Velde. Bepaalde stukken van het traject deed men met de trein. Het jaar erop deden acht dapperen de zware inspanning nog eens dunnetjes over in Friesland.
Op 14 augustus 1977 werd het halve eeuwfeest van de KLJ ook in Zepperen gevierd, onder voorzitter Luc Neven en proost kapelaan André Nagels. Op de jubileummis hield gewestproost en assumptionist pater Michaël Dello de homilie en in de namiddag ging een bonte optocht door het dorp: KLJ-ruiters, de fanfare van Mielen, de praalwagen Aan ploeg en kruis trouw van de Landelijke Gilde, de KLJ-vendeliers, een massa versierde fietsen, de KLJ-meisjes en –jongens in speciale T-shirt en tenslotte de jubileumwagen zelf. Burgemeester Jef Cleeren kwam langs en de mooist versierde fietsen kregen een prijs. Bij de volksspelen moest men koordtrekken, een nagel in een boom slaan, stoelrijden, zaklopen en fietsen voor het langzaamst. De kamp tussen de vier wijken werd gewonnen door de Kasteel-, d’Oye-, Stok-, Klein-Dekken-, Dries- en Stationsstraten. Op de pensenkermis, gepresenteerd door directeur Jef Celis, traden Theo plastron Van den Bosch op en een reeks plaatselijke zangers: Remy Delveau, Wai America, Maria Geladé-Wintmolders, Fin Bessemans en Mariette Vaes onder pianobegeleiding van stadsbeiaardier Noël Reynders. Een toeristische autozoektocht met meer dan honderd deelnemers de dag erna en een officiële huldiging op 10 september op het stadhuis sloten het jubileum af (11).
In het Jaar van het Dorp (1978) werd Zepperen een Lindendorp. De lindeboom was het symbool van de gemeentelijke vrijheid, net na de samenvoeging met Sint-Truiden vanaf Nieuwjaar 1977. Onder meer tussen gemeentehuis en school, aan de Dikke Linde, voor het KLJ-lokaal, op het kerkhof en in het park bij de Paters plantten de KLJ-ers lindebomen. Bijna vijftig bomen werden door anderen geplant.
De volksspelen tussen vier wijken met elk hun eigen kleur, naar het model van de Pinksterfeesten in Stevoort, waren meer dan twaalf jaar lang een KLJ-traditie (12). In 1990 werd het retro-thema bespeeld: na de jeugdmis in de voormiddag ging op 15 juli Zepperen wei ’t was van start met meiboomdans, paalklimmen en een stoet met antieke voertuigen. Aan café De Dikke Linde demonstreerde men vlegeldorsen, aan de gemeenteschool was er een wedren en tractorduwen en op het VK-plein een eierenfestijn. Na de jeugdspelen en de koordtrek competitie volgde ’s avonds een reuzenbarbecue en fuifbal. De indeling van het straatdorp Zepperen in wijken was niet gemakkelijk: geel was in 1988 bijvoorbeeld voor het Dorp, d’Oye, Kasteelstraat en Stokstraat. Klein-Dekken, Eyne-, Kogel-, Wellense en IJzerenkruisstraat kregen Rood. Blauw stond voor Roosbeek, Gippershoven, Bergstraat en Tereyken. Groen was de kleur van Dekken- en Stippelstraat met hun zijstraten en de nieuwe wijk.
Klassiekers waren paggooien, waterloop, fietsendans, steekspel, koordtrekken, super-ei en een heuse fil rouge. De spelen vonden plaats bij de Paters of op het VKZ-terrein. Later mondden deze volksspelen uit in de organisatie van de Haspengouwse Fruitfeesten. Hiervoor werd binnen de Zepperse Gemeenschapsraad een v.z.w. in het leven geroepen. De Raad van Bestuur bestond uit Luc Vanoirbeek, Ivan Kempeneers, Dirk Sente, Lisette Benaets en Jos Michiels.
In de jaren zeventig tot negentig waren volgende namen actief in de KLJ: Christine Houbrechts, Maggy Brugmans, Lucia Daniëls, Lutgart Strauven, Gerda Derwael, Leona Houbrechts, Magda Vaes, Georges Roebben, Jos Lacroix, Ferdy Debord, Jozef Benaets, Beatrice Stoll, Marthe Bex, Guido Bex, Guido Neven, Erik Cleeren, Rik Neven, André Vanmuysen, Pierre Vanoirbeek, Jef Benaets, Annie Vanoirbeek, Romain Strauven, Marie-Thérèse Bollen, Marijke Schoenaerts, Guillaume Hermans, Eddy Leunen, Linda Heeren, Maurice Vaes, Willy Driesen, Rudy America, Rik en Annemarie De Krom, Marlies Bex, Georges Vanoirbeek, Luc Vanoirbeek, Rudy Claes, Gert Plevoets, Ivo en Edith Vanschoenwinkel, Ruth en Koen Bessemans, Gerald Heeren, Guy Driesen, Gilbert Debord, Eddy Gilissen, Tony Vaes, Marleen en Carina Ruysen, Theo Raskin, Greta Daniëls, Ann Vanandroye, Paula Appelthans van Alken, Linda Plevoets, Suzanne Bex, Viviane Dircks, Martine Hendrix, Tineke Bex, Jurgen Creten, Marleen Hermans, Ann Gilissen, Cindy Sweldens….en nog meer. De pastoors Hayen en Philtjens werden als proost opgevolgd door de kapelaans Aloysius Ponsen, Jos Vandevelde en André Nagels. Rond 1970 werd de +16-werking immers gemengd. Door de jaren heen koppelde de BJB-KLJ-werking heel wat leiding in toekomstige echtparen. Meerdere families tellen intussen twee of drie generaties in deze jeugdbeweging, zoals Bex, Schoenaerts en Vanoirbeek.
Naast de kleinen van min zestien, met jongens en meisjes apart, was er de gemengde plus zestien, waaruit de leiding werd gerekruteerd. In de loop der jaren kende de KLJ-Zepperen hoogtes en laagtes, vooral bij de wisseling van de leiding, door studies, legerdienst of huwelijk.
Rond de contestatieperiode van 1968 weerspiegelden de thema’s van de vergaderingen een maatschappelijk engagement en een grotere aandacht voor wereld – ontwikkelingslanden – en leefmilieu. Het binnenbrengen van de Cultuur van de jaren zestig in een dorp ging niet zonder schandaaltjes (13). Ook in 1996 kende KLJ-Zepperen een kritieke periode met een enquête bij de ouders om de knelpunten in kaart te brengen. De leeftijd en het engagement van de leiders gingen in heel Vlaanderen in dalende lijn. Rond 1997 besliste het KLJ-bestuur om de leeftijdsgrens te verlagen van tien naar acht jaar.
Enkele hoofdleiders
Luc Neven (°1944) werd rond 1955 lid en stond decennia lang als vrijgezel in de leiding. Als boerenzoon en fruitteler ondervond hij hoe het KLJ-leiderschap zijn eigen ontwikkeling ten goede kwam. Hij herinnert zich het gewestelijk Cultuurfeest 1965 waar Zepperen tot verbazing van het sterke en thuis spelende Bevingen won met een, toegegeven, weinig hoogstaand stukje over Fideel, de plassende hond. Luc was ook de drijfveer achter de herleving van het jaarlijkse toneel. In 1971 kwam de KLJ voor het eerst op de planken met Romance rond artikel 17. Luc, die Naten speelde in de Filosoof van Hagem in 1973, oogstte spontaan applaus toen hij met de gaffel in de aanslag opkwam en riep: Petat, ellendig snotjong, waar zit ge ? Romain Strauven was Petatje. Even was er paniek toen Leona, die Koletje speelde, ziek viel net voor het goedverkochte extraoptreden in Tongeren. Gelukkig kon Marthe Bex prima invallen. Georges Roebben (°1952) nam in 1967 de jongensgroep over van Etienne Beynaerts, samen met Jef Benaets. Toen het ledenaantal van twintig verdubbelde werd de groep gesplitst in Jong-KLJ en kwamen Jaak Vanoirbeek, Jan Appeltans, André Vanmuysen en Mark Hiels erbij als leiding. Georges stopte in 1972 omwille van legerdienst en huwelijk. De plaatselijke afdelingen werden vanuit de KLJ-koepel ondersteund met jaarthema’s en een leidingblad. In 1988 werd Luc Vanoirbeek (°1965) nationaal KLJ-leider en voorzitter van de Groene Kring, een beweging voor jonge boeren en tuinders. Luc was de zoon van Toon, oud-filiaalhouder van de Boerenbond, en werd later directeur van de KLJ (14).
De KLJ-Krant
De KLJ-Krant startte op 17 november 1974, eerst maandelijks voor een abonnementsprijs van 200 frank, daarna zeswekelijks en daarna onregelmatig naargelang er kopij was. Rubrieken zoals Lees jij, lees ik door Germanist Guido Bex, Door de modder, Studeren als tijdverdrijf, Prulbladzijde, Top 9 werden aangevuld met gemeenteraadsverslagen, protest tegen de A-24, plaatselijke geschiedenis en monumentenzorg. In de verslagen van activiteiten en kamp konden veel leden hun eerste gepubliceerde opstellen bewonderen. Ook de jongste, want er verschenen aparte Jong-KLJ-bladzijden achteraan. Veelschrijvers waren Johan Deveux over muziek, Frank Ruysenveld, René Roebben over elektriciteit, Marlies Daniëls met eigen gedichten, Eddy Gilissen en Gerda Neven. Annie Vanoirbeek – van Toon – en Pierre Vanoirbeek – van René van Gust – behandelden sociale thema’s zoals drugverslaving, werkloosheid en legerdienst of … de “hangwangspringmuis”. Soms gaf een van de leden een getuigenis uit zijn studentenleven, haar werkloosheid (nr. 42) of zijn legerdienst. Willy Driesen en Marthe Bex verzorgden kaft en tekeningen. Voor de stencildruk kon een beroep gedaan worden op pater Maurice Pieters met de schooldrukkerij van de Paters (15).. Zepperen praat, interviews met Pastoorke Dewit, Pater Michaël, kapelaans Lismont en Nagels, kookmoeders en oud-leiders Georges Roebben en Luc Neven vroegen veel voorbereiding. Puzzels, kruiswoordraadsels, moppen en cartoons vulden dus steeds meer bladzijden… en het laatste nummer verscheen in september-oktober 1978 (16).
Op kamp
Vooral het zomerkamp in tenten was belangrijk voor de groepsvorming. Tien dagen avontuurlijk met mekaar leven zonder het comfort van thuis smeedde vriendschapsbanden en liet onvergetelijke herinneringen na. Het eerste jongenskamp was ’s Gravenvoeren – eigenlijk Teuven – omstreeks 1970. Daarna volgden onder meer Vroenhoven, Wouterbron Opoeteren, Kasteelhoeve bij Ponsen Neeroeteren (1971), Koersel (1972), Koersel (1973), Averbode (1974), Marche-les-Dames (1975), Molenbeersel (1976), Koersel Fonteintje (1977), Zutendaal (1978), Opglabbeek (1979), Anthée (1980), Rötgen (1981), Opoeteren (1982), Boonen-Lemmens Achel (1983), …Rötgen Sankt-Vith (1990), ’t Schoolke Linkebeek (1992), Genendijk (1993), Heideheem Kasterlee (1994), De Start Neeroeteren (1995), Bivakhoeve Schoonaarde (1996), Lille (1997), Putvoet Sint-Niklaas (1998) en Born Sankt-Vith (1999). Het eerste meisjeskamp was Koersel in augustus 1973. In de jaren negentig werd de groep kleiner en werden de kookmoeders schaarser, zodat men de kampen gemengd diende te organiseren.
Ideeën voor activiteiten of spelletjes haalden de leiders uit ledenbladen zoals Idee of Aksent, handboeken, trainingsdagen, uit eigen ervaring als jong lid of van leden die uit een andere jeugdbeweging overkwamen. Het sjorren van een uitkijktoren of het nachtelijk sluipspel naar de plastic emmer met zaklamp erin werden bijvoorbeeld van de Sint-Trudoscouts afgekeken. De dagelijkse mis, de nachtelijke dropping, de themadagen waarop met de vingers mocht gegeten worden, de quiz bij regenweer en de laatste kampvuuravond waren een vast onderdeel van het programma. Het nachtje “spoken” door supporters uit Zepperen hoorde er ook bij. Aan “de paal” staan was de straf voor leden met een tuchtprobleempje.
Het kampmateriaal werd vooraf ter plaatse gebracht. Hiervoor kon een beroep gedaan worden op het stadsbestuur dat een camion met chauffeur ter beschikking stelde. De tenten werden opgeslagen door ervaren kampbouwers. Jean-Pierre Bolkaerts maakte zich hierbij verdienstelijk als elektricien-te-velde, zodat de veiligheid verzekerd was.
De kookouders
De belangrijkste ploeg op kamp was zeker die van de kookouders. Oscar Lacroix startte in 1970 in ’s Gravenvoeren met veertig eters. De leerkrachten Elza, Marijke en Maria Schoenaerts kookten voor de meisjes en bij de jongens zorgden Denise Plevoets-Bex en Lis Strauven-Depeer voor het vullen van de hongerige magen. Andere namen: Christiane Bollen, Lisette Benaets, Hilde Vaes, Gerda Neven en Nicole Knapen. Vanaf 1990 waren dat Christiane Bex en Emma Lacroix en recent Jos en Angèle Sweldens-Schoubben. De kookmoeders brachten vaak hun mannen mee, maar ook die werden aan het werk gezet, als droppingspecialist of om boodschappen te doen (o.m. Pierre Plevoets en Jean-Pierre Bex). De kookmoeders controleerden, samen met de kapelaan-proost, onopvallend de verantwoordelijkheidszin van de meestal jonge leiding. Ze verzorgden ook gekwetsten en zieken. Het waren moeders in de volle betekenis (17). De verorberde hoeveelheden spaghetti en pannenkoeken zijn legendarisch en de uitspraken ook. Zo klaagde één van de hongerige kleintjes eens ongeduldig: De soep is zo warm en ik heb geen oor ! – aan het kopje -.
Weekends in bivakhuizen
In latere jaren organiseerde de leiding ook weekends in bivakhuizen. Dat gebeurde in Maredsous (1978), Heideven in Kleine Brogel (1984), Middelkerke-Brugge (1986), Goorheem in Langdorp (1995) of Moorshof in Bilzen (1997). Voor de bestuursleden werden er regelmatig programmatieweekends georganiseerd, onder andere in Heiberg en in Kessel-Lo.
Overige activiteiten
Een greep uit de andere activiteiten: fietstocht naar Kolen in 1976 door de Jong-KLJ-jongens, zware voettochten in mei naar Scherpenheuvel via Nieuwenhoven-Rummen, zwemmen in Maupertuus Wellen, deelname aan Roefel en de Dag van Jan en Alleman, samen naar de schaatsbaan of het filmzaalcomplex Kinepolis in Hasselt, bowlen in Sint-Truiden, de jaarlijkse Sinterklaasviering, het dorps- of stadsspel, de bestorming van de Brustemse burcht, zoektochten, koken, knutselen en een jeugdmis voorbereiden. Het relatiespel, de 11.11.11-actie, milieutochten en knutselen rond wegwerpverpakkingen illustreren de meer maatschappelijke bekommernissen.
Om de kas te spijzen brachten de jaren negentig vooral acties zoals wafelslag, het café-ijssalon In de molen bij Paul Vanschoenwinkel op Zepperen-Kermis, spaghetti-avonden en fuiven met creatieve namen als LIRP(A) party, de Bim Bam Beieren-fuif rond Pasen of de Happy Zeppie-fuif bij gelegenheid van de Haspengouwse Fruitfeesten van de Zepperse Gemeenschapsraad in juli 1994-1999. De fuif kwam in de plaats van het jaarlijks KLJ-bal, dat bijvoorbeeld in de jaren tachtig nog werd geanimeerd door plaatselijk diskjockey en schoenmaker Edgard Thijs.
Lokalen en terreinen
Voor de eerste vergaderingen kon de jeugd terecht in de oude bibliotheek, naast de zustersschool op het kerkplein, in de kapelanij of bij de Paters. Lange tijd huisde men in de oude stokerij van het kasteel de Pitteurs en Dossin. Dit huis is gerenoveerd door Hélène Hayen. In de jaren zeventig kon de bloeiende VKZ een nieuw voetbalveld met VK-huis inhuldigen. De vroegere voetbalkantine tussen Sportpleinstraat en Eigenbeek werd nu vergaderlokaal voor de KLJ. Eindelijk vonden kampmateriaal, knutselgerief en drankvoorraad een vaste bergplaats. De buurt en het hele dorp bekeken het gedoe in het afgelegen KLJ-lokaal met wat argwaan. Voor de leiding was het lokaal een gezellig nest en een bestuurs- of karweivergadering liep wel eens uit de hand. In 1983, onder Georges Vanoirbeek als hoofdleider, werd het gebouw heropgefrist. De groep telde toen 155 leden. In 1997 werden de vervallen lokalen nog eens opgeknapt door het stadsbestuur onder impuls van Staaf Mas, schepen van openbare werken en stadspatrimonium (18). Toen werd vooral het plat dak aangepakt.
De Chiro
In 1934 stichtte priester Jos Cleymans de jeugdbeweging Chiro. De benaming komt van de Griekse initialen van Christus Koning. De Chirojeugd of het Verbond der Vlaamse Patronaten groeide uit de parochiaal georganiseerde patronaten van rond de eeuwwisseling. Die hadden vooral een godsdienstige, opvoedende en caritatieve taak voor volkskinderen. De Chiro was, anders dan KAJ en KLJ, niet gebonden aan één stand. Kapelaan Lismont begon op 26 september 1948 officieel met de Chiro in Zepperen, bedoeld voor de leeftijdsgroep van tien tot zestien jaar. Nadien gingen de jongeren over naar de BJB, al was het niet altijd duidelijk wie nu exclusief bij wie hoorde. Vooral goede sportmannen waren bij beide verenigingen gegeerd om de Zomerfeesten te helpen winnen. De oranjewitte Chirovlag wordt nog op de pastorij bewaard. De groep met stamnummer L 607 heette Don Bosco, naar de 19de-eeuwse Italiaanse jeugdpriester (19). In 1948 waren er 18 Knapen, in 1953 29 Burchtknapen, 22 Knapen en 9 Kerels. De groep was ingedeeld in vendels met een eigen wimpel.
Leiders
De eerste leiders waren René Bleus (°1926), René Derwael, Remy Kleykens en Romain Bollen. Daarna kwamen Omer Hayen (°1934), Jean Kleykens (°1937), Georges Thijs (°1937), Clement Knapen (°1937), André Vananroye (°1937) en Hugo Nijs (°1936). Later kwamen Alfons Vanschoenwinkel (°1939), Paul Vanschoenwinkel (°1938), Theophile Duchamps (°1939), Maurits Hermans (°1940), Firmin Geladé (°1940) en Ernest Leunen (°1941).
Clublokaal en vergaderingen
De Chiro had aanvankelijk geen clublokaal, maar dat was snel verholpen: de kiekens werden geslacht en hun stal achter de kapelanij werd opgeknapt (20). Daar hadden de bestuursvergaderingen plaats. Elke donderdag was er leiderskring en de leiders kregen het blad Gloed. Op zondag vergaderden de leden van twintig over één, na het lof, tot vijf. De oudsten, de Kerels, mochten tot half tien blijven. De leden kregen het blad Tijl. Vergaderingen gingen ook door in de oude stokerij in de Kasteelstraat. De jongens speelden verder op de weide bij Hermans op de Dries, in het Kluisbos tegen Kortenbos, aan de viersprong in Nieuwenhoven, aan de kleuterschool op Dekken… (22). Bij een elzenbos in de Keelstraat, achter de hoeve Knapen, werden door onder andere Mil Debout zelfs barakken op betonnen sokkel opgesteld. Die kwamen van een piste van Lommel-Kolonie. Deze lokalen en de achterliggende spelweide lagen echter te ver van de bewoonde wereld en kenden geen succes.
Uniform
De Chirojongens droegen zwarte bottinnen met grijze kousen en omgerolde sokken, een korte broek in donkerblauw ribfluweel, een bruin hemd en een gele das met speciale knoop. De Burchtknapen droegen een groen kenteken, de Knapen een rood en de Kerels een blauw. Pastoorsmeid Olga was bij de pinken en verwittigde de kapelaan toen een vrouw kwam leuren met stoffen. De bruine kleur was wel iets bleker dan het officiële donkerbruin, maar het stof was wel sterker, en vooral minder duur (21).
Cultuur
In de zaal bij Mandus Poei werden kleine sketches gespeeld en een muziekkapel werd gesticht, maar, zoals wel meer in Zepperen, is van “het muziek” niets gekomen.
Op reis
In 1949 was er in Genk een grote Limburgse Chiromale. Bij Steenbergen in Herk-de-Stad bestelde men een bus. De tocht ging via Hasselt. In 1954 liep de wereldvrede gevaar en het Licht van Lourdes werd met een fakkel naar Scherpenheuvel gebracht (23). En van daar naar alle parochies en huizen, waar verkeerd gebruikte petroleumlampen soms de hele kamer berookten. De reis naar Scherpenheuvel, op 9 mei 1954, ging met de camion van Bèr Punie. Achteraan zat iedereen op appelkisten, een echt “vervoer van dieren”.
Op bivak
Het bivak, meestal samen met andere afdelingen, zoals R.V.M. Sint-Marten Sint-Truiden of O.L.V. Wilderen-Duras, ging altijd door in lokalen en niet in tenten. Fietstochten gingen naar Saint-Gérard (1954) of Warnant (1953). Bivakplaatsen waren het klooster van Maredsous, Don Bosco-instituut Hechtel met de fiets, Neeroeteren, Zutendaal, Opglabbeek, Achel (1952), Ursulinen Overpelt (1953), … In de vakantie van 1954 gingen zowel klein als groot op bivak naar het klooster van de paters assumptionisten in Saint-Gérard. De stoere bonken gingen met de fiets, onder leiding van René Derwael en pater Jerome Joris. De kleinsten reisden met trein en tram onder leiding van René Bleus. Er bestonden nog geen frigo’s, dus vlees kwam meestal als cornedbeef uit dozen. Aardappelen, groenten, boter en gelei werden van thuis meegegeven. Een anekdote: het kamp in Opoeteren werd op een nacht geteisterd door een algemene diarree. Nog tijdens de mis de volgende morgen moest broeder-fotograaf Augustin aan de kerkdeur de onbezette grafstenen op het kerkhof aanduiden aan de buitenvluchtende jongens. Wie later zijn troep moest doen, had in elk geval dril en kampleven al geleerd. De oud-leden hebben het vooral over de kameraadschap als mooiste herinnering. De drie waarden in de belijdenis van de Chiro waren dan ook blijheid, kranigheid en kameraadschap.
Meisjeschiro
De meisjeschiro, vooral het werk van onderwijzeressen-in-spe onder leiding van pastoors Herckens en Hayen, heeft een tiental jaren bestaan tot 1966, maar het aantal leden was klein. Ze droegen een blauw uniform met gele das. De Sint-Genovevagroep met stamnummer LM 607 en lokaal in de meisjesschool werd opgericht begin september 1955, met de pastoor als bestuurder. Groepsleidster was onderwijzeres Angèle Lacroix (°1932). Andere leidsters: Magda Stijnen, Lucienne Benaets, Alma Derwael, Victorine Debout, Elza Schoenaerts, Jeanne Coenen, Mady Leunen, Lea Schoenaerts en Christiane Leunen. Later ook Denise Vanmuysen, Hilda Bollen, Maria Daniëls, Maria Paesmans, Nicole Knapen, Gerda Neven, Magda Vaes en Annie Vanoirbeek. In 1957 waren er acht Sterretjes van 7 tot 9, vier Zonnekinderen van 9 tot 11, achttien Kroonmeisjes van 11 tot 13 en half jaar en vier Kristimeisjes van 13 en half tot 16 jaar (24).
KAJ en KSA
De Katholieke arbeidersjeugd (KAJ, Kajotters) werd in 1924 als standsgebonden jeugdbeweging gesticht door monseigneur Cardijn. Onder kapelaan Lambrechts werd in 1930 een afdeling in Zepperen opgericht. Schatbewaarder was de jong gestorven Jozef Leunen (25), zoon van winkelier-kleermaker Eduard, student poësis bij de Broeders in Sint-Truiden, ijveraar in de Bond van het Heilig Hart en voorzitter van de jeugdafdeling van de Katholieke Actie. Broer Norbert Leunen en Marc Benaets gingen in 1935 naar één van de massacongressen op de Heizel bij Brussel (26).
De Katholieke Studentenactie was in 1928 een tegenzet van de Kerk tegen het té Vlaamsgezinde AKVS. In 1941 stichtte pater Noël Franssen de KSA in het Sint-Aloysiusinstituut, met als eerste leider Frans Debondt (27). Er is een foto bewaard met daarop leerlingen en paters-leerkrachten in 1947-1948. De jongens dragen een uniform en tonen een vlag met daarop KSA Zepperen. Jef va Kobe Vanbrabant, André Vanvuchelen en de paters Honoré Van Doorslaer, Fabiaan Van Gaal en Gerald Goffin (?) staan er bij. De KSA-afdelingen waren niet parochiaal georganiseerd. Jean Vanbrabant, Gaston en Jozef Bex, en Edmond Hermans gingen op kamp met de “studentenbond” in Berbroek met proost Jefke Forier. Ook de betreurde Jos en Victor Bleus, broers van Pierre Bleus, waren in deze beweging actief. Proost Forier werkte in Zepperen voor de KSA tussen 1937 en 1945, tot hij naar Herk-de-Stad werd geroepen (28).

Notities
(1) KADOC Leuven, Organisaties Boerenbond, KLJ-BJB-afdelingen, dossier 134: Limburg Zepperen.
De kapelaans in Zepperen tussen 1927 en 1999 waren: Jacques Jos. Paul Lambrechts (°Bilzen 1896), kapelaan van 1923 tot hij in 1938 door Pierre Jos. Antoine Thijssen (°Bilzen 1908) werd opgevolgd. Thijssen vertrok half maart 1944 naar Bilzen en Jean Theodore Proesmans (°Borgloon 1901) kwam vanuit Montenaken en werd eind oktober 1944 kapelaan. Hij vertrok in 1947 naar Groot-Gelmen als pastoor. Marcel Lismont (°Mielen-boven-Aalst 1920) kwam van Mechelen-aan-de-Maas in 1947 naar Zepperen en vertrok in 1960. Ere-pastoorke Alfons Dewitte (1988 Bommershoven – 1988 Nieuwerkerken) woonde tussen 1960 en 1976 in de kapelanij. Assumptionist pater Michaël (Michel-Emmanuel) Dello (°Munsterbilzen 1920 – Borsbeek 1984) was kapelaan van pastoor Philtjens tussen 1965 en september 1966. Zijn confraters pater Aloysius Ponsen (°Kessenich 1923) tussen 1966-1972 en pater Jos Van de Velde (°Rummen 1944) tot 1975 volgden hem op als kapelaan. Assumptionist André Nagels (°Hoeleden 1936) was kapelaan tussen 1975 en 1987, het jaar waarin hij pastoor werd in Drieslinter. Zijn confrater Paul Dillen (°Overpelt 1938) volgde hem op als laatste kapelaan van Zepperen en is nu aalmoezenier bij de Zeemacht.
De pastoors in Zepperen tussen 1927 en 1999 waren: Theodoor Reyners (°Bocholt 29.6.1873) kwam in 1919 van As en vertrok in 1946 naar Gruitrode. Gerard Herckens (°Mechelen-Bovelingen 26.9.1897) kwam toen van Piringen en vertrok in 1955 als deken naar Gingelom. Eduard Hayen (°Bevingen 26.4.1914) kwam eind 1955 van Sint-Gillis Tongeren en vertrok in 1965 voor Diepenbeek. René Philtjens (°Alken 15.3.1916) kwam van Lommel-Barrier in 1965 en overleed op 1.8.1968 in een Sint-Truidense kliniek. Jules Peeters (°Neerpelt 12.9.14) kwam in 1968 van Lommel-Kolonie en bleef tot einde 1980 in Zepperen. Assumptionist (Louis) Valentinus Henckens (°Ophoven 21.5.1928) werd toen pastoor en overleed op 21.12.1992 in Gasthuisberg Leuven. André Frissaer (°ST. 8.10.1939) kwam van de Sint-Truidense hoofdkerk en werd pastoor in Zepperen, begin 1993.
(2) De KLJ-Krant Zepperen, extra-nummer KLJ 50, nr. 4, augustus 1977, somt een hele reeks namen van actieve leden per periode op. Zie foto met enkele BJB-jongens met kapelaan Proesmans voor de deur van de kapelanij, omstreeks 1945. Jozef Vaes, Jean Vanbrabant, Gaston Bex en Maurice Hontiens. In : FOTOBOEK 1996.
(3) Zie : hoofdstuk Toneelleven. Zie foto met enkele BJB-meisjes in uniform op de nieuwe betonweg omstreeks 1938: Emilienne Mommen, Josée Onkelinx, Emerence Daniëls, Louise Boonen. Geknield: Hubertine Thijs en de zussen Gaby, Leonie en Louiske Hechtermans. De foto is genomen met het lemen huis van Gust van Stin tegenover de Kattesteeg op de achtergrond. Rok, das en gilet waren blauw, het hemd – en de muts – waren gebroken wit. De schoenen waren wit. In : FOTOBOEK 1996.
(4) In: DT, 3.4.1937.
(5) In: Zondagsvriend, 1.09.1938, p. 1056. In: DT, 11.6.1938. Centraal in de vlag staan Maria met kind in een blauwe korenkrans. Vlag: 116,5 x 118 cm. In de kerk van Zepperen wordt nog een stuk vlaggenstok bewaard met daarop genageld herinneringsplaatjes vanaf 1957, o.m. MIJARC 1960 en BJB bedevaart Lourdes 1966.
(6) In: DT, 30.7.1938. Josephine Antonia Pulinx (Z. 10.3.1907 – 24.7.1938).
(7) Registrum Memoriale Parochia de Zepperen.
(8) In: DT, 2.8.1947.
(9) Zie (1).
(10) Zie (2).
(11) Johan DEVEUX, Overzicht van feestactiviteiten 50 jaar B.J.B.-K.L.J., in: KLJ-krant Zepperen, jg. 3, nr. 5, juli-augustus 1977, p. 13-16.
(12) Valère MASSET, Zondag 10 juli: volksspelen in Zepperen, in: Koerier, 06.07.1983. Jos LACROIX Zepperen, Wijken van Zepperen samen. Regen spaart twaalfde volksspelen, in: Het Volk, 12.07.1988.
(13) L. BRIERS, Dichters in het dorp gedroegen zich erg aanmatigend. De “happening” kwam tenslotte uit een onverwachte hoek, in: HBVL, 2.12.1966.
(14) Luc studeerde politieke en sociale wetenschappen aan de KUL en werd CVP-gemeenteraadslid in 1994. Hij ging later aan de slag als sociaal adviseur van de Boerenbond en de SBB. Xavier LENAERS, “De brave periode van KLJ is zeker voorbij”, in HBVL, 22.7.1988.
(15) Pater Maurice Pieters (Donk 1926 – Z. 1996), assumptionist.
(16) Een volledige reeks werd geschonken aan het Documentatiecentrum van de Provinciale Openbare Bibliotheek te Hasselt, TS-LA-D-176.
(17) Jos LACROIX Zepperen, Christiane en Emma logeren tien dagen in tenten. Koken op kamp als vakantie, in: Het Volk, 13.8.1990. Onze kookmoeders vertellen, in: KLJ-Krant, jg. 2, nr. 6, september-oktober 1976, p. 5-7 en nr. 7 oktober-nov. 1976, p. 4.
(18) Jos LACROIX Zepperen, Jubilerende KLJ krijgt vernieuwde lokalen, in: Het Volk, 27.2.1997.
(19) Chirojeugd Vlaanderen, Archief, Antwerpen.
(20) Mededeling René Bleus (°Z. 1926), Alken.
(21) Mededeling E.H. Marcel Lismont (°Mielen 1920), Tongeren.
(22) Mededeling Georges Thijs (°Z. 1937), Ordingen.
(23) Erik VANLANGENDONCK, Elk jong kameraad. 50 jaar Chiroleven op Sint-Marten, Sint-Truiden, 1992.
(24) Zie (1).
(25) (Paul Henri) Jozef Leunen, Z. 25.12.1914 – Z. 21.1.1932.
(26) Mededeling Norbert Leunen (°Z. 1920), Hasselt.
(27) Urbain VANDERCASTEELEN, Geschiedenis van het onderwijs in Sint-Truiden, Sint-Truiden, 1996, z.p.
(28) Nu ere-deken van Hasselt en aalmoezenier van het rusthuis Demershof in Bilzen.

Illustraties (zie gedrukte versie)
De BJB-meisjes op fietstocht in de jaren dertig. Met onder meer Lea Onkelinx, juf Alice Vanoirbeek, Emma Stijnen, Emilienne Mommen, Germaine Neven, Nellie Thijs, Fin Mommen, X, Martha Vaes, Maria Nijs, Irma Onkelinx en Mariette Hechtermans ?
De BJB-meisjes pronken met hun nieuwe vlag voor de kerktoren in 1938
De BJB-jongens verzamelen rond kapelaan Proesmans rond 1946 op het kerkplein. Met onder meer Lambert Noelanders, Godefridus Neven, Jozef Massoels, René Hayen, Staf Schoofs, Jozes Vaes, Armand Vanschoenwinkel, Degraef, Armand Knapen, René Onkelinx, Edmond Hermans, Toon Vanoirbeek. De pofbroeken werden “cementzakken” genoemd.
De BJB-jongens van het bestuur zijn op bezoek bij oud-proost kapelaan Proesmans in Beverst rond 1946. Hier zijn ze gekiekt bij het kasteel Schoonbeek door Jef Noelanders. Toon Vanoirbeek, Gaston Bex, Jef Vaes, kapelaan Proesmans, Jef Massoels en Staf Vanoirbeek zitten in het gras
Het Belang van Limburg 27 november 1959
De BJB-jongens houden zich rond 1946 staande op de rotsblokken van Fonds des Quarreux in de Amblève. Kapelaan Proesmans, Staf Vanoirbeek, Toon Vanoirbeek, Edouard Roebben, René Onkelinx, Jef Vaes, Gaston Bex en anderen
De stoere Boerenjeugdbond-jongens van Zepperen met hun vlag op het Zomerfeest in Rummen, augustus 1948, met Armand Vanbergen, Jozef Vaes, Godefridus Neven, Guillaume Neven en Toon Vanoirbeek
BJB’er Toon Vanoirbeek fietst om ter langzaamst op het Zomerfeest in Rummen, augustus 1948.
Het eerste KLJ-jongenskamp in ’s Gravenvoeren met leider Georges Roebben, Jos Knapen, Luc Wijnants, Jef Geladé en Hugo Frederickx als indianen voor de tent, rond 1970
Deze KLJ-jongens waren van piket rond 1970 : Romain Strauven, Johan Deveux, Paul Bex, Carlo Vanschoenwinkel en Jaak Vanoirbeek schillen aardappelen voor een oude Amerikaanse “pyramidal”-tent
De camion van wegenwerken Bex-Vanschoenwinkel brengt het KLJ-kampmateriaal aan in ’s Gravenvoeren, rond 1970
Kapelaan pater Aloysius Ponsen en kookvader Oscar Lacroix op één van de eerste KLJ-jongenskampen rond 1970. Pater Aloysius was ook gewestproost
Het eerste KLJ-meisjeskamp in Koersel in 1973. Leidsters Martje Bex, Gerda Neven, Annie Vanoirbeek en Marie-Thérèse Bollen zitten in zelf beschilderde T-shirts voor hun zandtuintje.
Een picknick op de wegberm tijdens de fietstocht naar Koblenz in 1974. Pierre Vanoirbeek, Rik De Krom, Guido Bex en André Roebben
De Chirojongens op het bivak in Achel 1952. Georges Thijs, Kapelaan Lismont en Hugo Nijs. Vooraan Henri Coenen, Luc Bollen, Roger Sauwens en Cyriel Geladé
De Chiromeisjes stappen zingend met palm op in de processie. Vooraan Lucienne Punie en Paula Derwael.
Theofiel Duchamps, Andre Vananroye en Paul Vanschoenwinkel als Chirojongens bij de vlaggemast rond 1953
De BJB-meisjes met vlag in de optocht voor het huis Duchamp en magazijn Boerenbond in de Stationsstraat bij de inhaling van pastoor Herckens in 1946. Amelie Vaes, Eliane Nobels, Maria Neven, Jeanne Onkelinx en Hubertine Thijs stappen op achter de vlaggedraagster Alice Duchamps
Kostelooze Naailessen der Ms. Singer op 20 januari 1935 met Zepperse jongedames voor de nieuwe gemeenteschool. Met Gusta en Lea Leunen, Irène Hechtermans, Lea Bonneux, Flor, Marieke en Leopoldine Gilissen, Elvire Tits, Philomena Vanorbeek (rechts naast bord), Octavie, Julienne en Nieke Nijs, Jeanne Onkelinx, Leontine Kleykens (links naast bord), Poelmans van de Stok, Florentine Vanschoenwinkel en de juffrouw.
Het Belang van Limburg 27 november 1959
De Chiro op fietstocht in de Ardennen in 1953: Cyriel Geladé, Paul Vanschoenwinkel, Henri Coenen, Albert Vandersmissen, Toine Bessemans, Theofiel Duchamps, Hugo Nijs, Theo Punie, Leon Reymen en Willy Knapen.
“Vervoer van dieren” met de camion van Bèr Punie: onder meer Paul Vanschoenwinkel, Pierre Coenen, André Vananroye en Maurice Hermans. De laadbak stond vol appelkisten als bank en soms ontbraken de remmen… ! De Maria-Meivaart naar Scherpenheuvel in mei 1954 was de grootste in de Chirogeschiedenis: ruim 60.000 jongeren uit het hele land stelden meer dan tweeduizend afdelingsbanieren op.
Bezoekdag op het Chirobivak in de jaren ’50 : Lis Schoofs, de kleine Nicole Neven, Finneke Noelanders, Roger America en Jef Neven.
De camion van Ber Punie, het busvervoer van de Chiro Zepperen. Bivak Achel 1952.
Het Mariakapelletje wordt opgehangen door Theofiel Duchamps, Hugo Nijs en Toine Bessemans. Bivak Overpelt 1953
Chirobivak Achel 1952: Paul Vanschoenwinkel, leider Jean Kleykens, Albert Vandersmissen, Toine Bessemans, Pierre Coenen, Maurice Hermans, X, X, X. Midden: Jean Schoubben, Theofiel Duchamps, Rene Schoofs, Roger America, Fons Vanschoenwinkel, Firmin Geladé, Paul Derwael. Vooraan: Willy Knapen, Eduard Reymen, Guillaume Schepers, Gaston Neven, Paul Knapen, X.
Spelen met het wasbekken op bivak in Achel 1952 : Hugo Nijs, Roger Sauwens en Omer Hayen
Op fietstocht naar Warnant-Dreye, waar familie van kapelaan Lismont een boerderij had. Marcel Raskin, Rene Derwael, Jean Raymaeckers, Paul Fabry en Paul Hermans het veulen, jaren ’50.
Patatten schillen door de kookmoeders op het Chirobivak in Overpelt 1953 : Bertha Geladé-Jooken en Fin Bessemans-Knapen.
Gaston Neven, Guillaume Schepers, Florent Schoubben, Vanelderen. Vooraan Willy Knapen, Theo Punie steekt zijn tong uit, Maurice Hermans, Pierre Coenen, Toine Bessemans en Albert Vandersmissen
Koken op het houtvuur in Overpelt in 1953 met Fin Bessemans-Knapen, Oostenrijks vluchteling Walter Zimple en Bertha Geladé-Jooken. Gas of elektriciteit waren pas voor later.
Op Chirobivak. Voor er veldbedjes waren, moesten de strozakken bij een boer in de buurt gevuld worden.
Op het zomerfeest in Wilderen 1960 staat kapelaan Lismont tussen de twee BJB-groepen van Zepperen. Bij de meisjes : Jeanne Coenen, Christiane America, Fernanda Geladé, Jenny Gaens Angèle America, Marthe Jammaers. Geknield : Lisette Benaets en Georgette Luyckx. Zittend : Maria Schoofs, Georgette Schoubben, Colette Leunen en Lucienne Benaets. Bij de jongens : Camille Vananroye, Jean Schoubben, Johnny Swinnen, X, Benny Droogmans, X, Eddie Clabots en Hugo Reekmans. In het motorkarretje zit Jef Vanschoenwinkel met ernaast Roger Vanaroye, Maurice Hermans, Antoine Bessemans als milicien, X en Fernand Neven.

*
* *
Werken, dienen en leren
Toon Vanoirbeek en Willem Driesen
met tekst door dr. Henri America
In de volgende bladzijden ontmoeten we dorpsgenoten die een meer dan gewone rol speelden.
Ze waren pionier in arbeid, legerdienst of studie :

Van graanteelt naar fruitteelt : Bellefroid en Bollen
Een belangrijke stap in de landbouwgeschiedenis van Zepperen was de openbare verkoop van kerkgoederen zoals deze van de Begaarden en het Sint-Servaaskapittel door de Franse overheid in de jaren 1796-1797. De opkopers van dat goed, meestal rijke burgers zoals ambtenaren en rentmeesters, vormden een nieuwe klasse van grootgrondbezitters. In Zepperen waren dat vooral de familie de Pitteurs uit Sint-Truiden en families uit de streek Borgloon-Tongeren, zoals Van Hamont, Dawans en Bellefroid. De Franse Revolutie maakte ook een einde aan de tienden, een kerkelijke belasting. De tienden werden vroeger niet in natura overgedragen aan het Sint-Servaaskapittel als kerkelijke overheid, maar wel verpacht aan de meestbiedende. Zo kreeg het kapittel geld in handen, zonder zelf het oogstrisico te dragen (1).
Lambert Bellefroid (°1814) was de oudste zoon van alcoholstoker en burgemeester Robert Bellefroid. Die woonde in de hoeve aan de Poel, later de hoedenmakerij Neven tegenover het huidige karmelietenklooster. Lambert werd geneesheer aan de Luikse universiteit en vervanger van prof. Antoine Bamps aan de pas opgerichte Provinciale Vroedvrouwenschool te Hasselt in 1837. In 1840 was hij de eerste redacteur van het katholieke Journal du Limbourg belge. Eind 1841 verhuisde hij naar Brussel en werd daar opsteller van het Journal de Bruxelles. In 1841 vertaalde hij een boek over oorziekten uit het Duits en vier jaar later werd hij secretaris van de pas heropgerichte Hoge Raad voor de Landbouw. Toen was hij ook adjunct-lid van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde en lid van de centrale commissie voor statistiek te Brussel. In 1846 werd hij afdelingshoofd van de nieuwe sectie Landbouw van het Ministerie van Binnenlandse zaken. In 1868 kreeg hij er ook de directie Kunsten, Letteren en Wetenschappen bij. In 1874 werd hij secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse zaken en tussen 1884 en 1888 had hij dezelfde functie in het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Openbare werken. Hij publiceerde vooral cijfermateriaal over de cultuur van witloof, aardappel, hennep, kaarddistel, peulvruchten en braakland in landbouwtijdschriften. Hij schreef ook een artikel over de duur van het menselijke leven (2). Zoals de meeste kasteelheren en grootgrondbezitters in deze streek was de familie de Pitteurs-Hiegaerts bijzonder begaan met vernieuwingen in de landbouw. De familie was op alle niveaus, ook nationaal, vertegenwoordigd in landbouwraden en comices. Al in 1751 verkocht één van de naamgevers, Jos Antoon Hiegaerts, fruitbomen aan de pastoor van Zepperen. Charles de Pitteurs van Ordingen (1797-1862) bracht nieuwe vee- en fruitrassen aan en baatte in zijn dorp tussen 1837 en 1886 een suikerbietfabriek uit, waar onder meer ook kinderen uit Zepperen werkten (3).
De belangrijkste gewassen die in de 19de eeuw op de akkers werden geteeld waren tarwe, haver, rogge, suikerbieten en aardappelen. Tegenover de uitputtende suikerbietenteelt stonden de boeren eerst wantrouwig zodat ze in Ordingen bijvoorbeeld daarvoor extra werden vergoed door eigenaar de Pitteurs van de suikerfabriek. Later steeg het aandeel suikerbieten in Zepperen tot 70 à 90 hectaren omstreeks 1935 (4). Daarnaast werden ook rapen en groenvoeder zoals spurrie en klaver gezaaid. In de jaren 1880 raakte de graanteelt in crisis door lage prijzen, te wijten aan de massale Amerikaanse graaninvoer. De Amerikaanse burgeroorlog en het Frans-Duits conflict hadden eerst tussen 1865 en 1880 de prijzen doen stijgen zodat op meerdere continenten massaal graan was gezaaid. Vandaar de overproductie en de sterke daling van de graanprijs van 37 frank de honderd kilo in 1867 naar 13,5 frank in 1894. De boeren moesten ook in onze streek uitkijken naar andere teelten zoals veeteelt en fruitteelt. De vroegere huisboomgaarden en weiden deinden uit tot ver in het vroegere akkerland. Rond 1935 lag de verhouding weide en labeurland in Zepperen op twee-drie. In 1845 was dat nog één-drie. De landbouwcomices of vakgroepen uit de 19de eeuw waren er vooral voor de grote heren eigenaars. De katholieke beweging richtte zich echter naar de gewone landbouwers. De uitbreiding van de stemplicht en de crisisjaren 1880-1890 leidden naar een organisatie, die de officiële landbouwstructuren overvleugelde. In 1890 werd de Boerenbond naar Duits voorbeeld opgericht met parochiaal georganiseerde boerengilden. In 1898 ontstond in Sint-Truiden de coöperatieve melkerij Sint-Antonius. Ook een spaarkas, een veeverzekering, het grondkrediet, zaadveredeling en gemeenschappelijke stoomdorsmachines behoorden in die jaren bij de organisatie (5).
De boerengilde in Zepperen telde in 1897 al 45 leden met een onderlinge veeverzekering en gezamenlijke aankoop van mest- en voederstoffen. Op 9 april 1911 werden de standregelen van de parochiale boerengilde onderschreven door de Bestuurraad. Proost was pastoor Jan Vossen, voorzitter boer Jules Vanvuchelen en zaakvoerder boer Pieter Vrancken. Gemeentesecretaris Lambert Decauter werd schrijver en leden waren de boeren Victor Neesen, Victor Renaerts en Grégoire Smets. Men vergaderde elke tweede zondag om vier uur. Later werden Henri Duchamps en Toon Vanoirbeek zaakvoerders. De vlag van de Boerenbond Zepperen draagt de datum 3 juni 1912 (6). Landbouwvoordrachtgever Bollen noemde 1920 als stichtingsjaar, wellicht de nieuwe start na de Eerste Wereldoorlog. Rond 1935 was er in Zepperen maar één grote hoeve boven de 25 hectaren. Op de 91 boerderijen bewerkten er 71 minder dan 10 hectaren (7). In 1934 telde de Boerenbond hier 85 leden en een aparte fruitafdeling. De Boerinnengilde, opgericht in 1922 telde 55 leden. Sinds 1931 waren de gescheiden Jeugdafdelingen opgericht met 19 jongens en 31 meisjes. De landhuishoudschool van de Boerinnengilde sprak tot twintig leerlingen aan (8). Verder waren er rond 1934 verzekeringen voor paarden, vee en brand. Veevoeder, meststoffen, kalk, plantaardappelen, zaaigranen werden gezamenlijk aangekocht. De Kantonnale Boerenbond en de Sint-Antoniusmelkerij in Sint-Truiden hadden in Zepperen weinig succes : de hier geproduceerde melk werd veelal opgevoederd aan de teeltvarkens (9).
Pas na de landbouwcrisis rond 1880 werd deze streek een fruitteeltgebied bij uitstek. De oude hoogstamboomgaarden rond de huizengroepen waren in de zomermaanden beladen met ooft. Oude kersenrassen als Platkoppen, zure Portugezen, Krakers en Kapucijnen werden aanvankelijk nog in wissen trommels of flatse vervoerd. Later werden ze in kajos uit dunne plankjes verpakt en heelwat kersen vonden zo hun weg naar het buitenland. Andere kersenrassen waren vroege Franse, Wimmertingse, late en vroege Krakers, Eisdense, Bigaro of bleke Capucienen. Bij de perenrassen zoals Spenelen, Suikerpeer, Vijgenpeer, Karepin of Kempinne, Eschelosse, Bergamotte, Louis Bonne d’Avranche en Schorsenijse waren de meeste bestemd voor industriële verwerking. Bij de pruimen waren vooral de Regeloten gekend. Oude appelrassen waren Beau-présent, , Rambour, Grijskes, Klumpkes, Court pendu, Pomme de rose, Graafappel, Rolinekes, Transparante blanche, Transparante de Croncels, Snelappel, IJzerappel of Marie Joseph d’Othée en Rebinnekes. Ze werden in zakken of netten geplukt. Sterappelen of Binnenrooikes werden groen geplukt en in de tuin op een strobed gelegd waar ze na herhaaldelijk omkeren rood werden. Keulemennekes of Schaapsmuilen legde men in silo’s met korenstro om te overwinteren. Deze veel geplante soort droeg tot 1200 kilo op één boom. Ze werd rond 1900 veel gevraagd door Duitse koopmannen omdat ze lang bewaarden tot einde winter. Koolstokperen werden uitgevoerd naar Londen en brachten daar in 1896 tot 35 frank de zak op (10). Het Antwerpse bedrijf F. Mann & Co stuurde eind juli 1891 een briefkaart naar gemeentesecretaris L. Hayen met de mededeling dat zijn koolstokken in Londen en in Hull rond de twee frank opgebracht hadden. Koolstokken, die elders waardeloos waren, brachten door het voldoende aanbod in deze streek toch veel geld op bij uitvoer naar Engeland. De fruitspoorlijn Tienen-Tongeren werd in 1879 opengesteld en vergemakkelijkte nog het transport. De Zepperenaren leverden meestal aan groothandelaars in Sint-Truiden. Zo leverde Vanoirbeek van Zepperen eind augustus 1919 bij J. Menten-Beckers in de Stationsstraat te Sint-Truiden spenielperen, dubbele, priesels, kriekperen, Philippen, Franse bellefleur, tafelperen, kempine en niet nader genoemde dikke peren en kleine peren. De Franse en de Dubbele brachten het meest op : 36 frank per honderd kilo. In 1924 leverden Florent en Lambert Jammaers bij François Schoofs-Matterne op de Tiensesteenweg in Sint-Truiden capuciene, koolstok, kriekpeer, krakers, bruin, walse en kernielse. Lambert Jammaers kocht fruit op stam in boomgaarden van kastelen en grote boerderijen zoals in Velm, Opheers, Genoelselderen en Heks. De rebutperen van Jammaers gingen in de jaren dertig naar de stoomstroopstokerij van de gebroeders Meeckers-Poncelet in Borgloon, later Jean Meekers.
De geplogenheden van de kersenpluk werden van generatie op generatie door gegeven : overplukken, het been door de ladder steken, met twee handen plukken, niet voor de geit plukken, de houten ladder verticaal tegen de schouder dragen, een goede zet uitkiezen en opletten om niet door de boom te schieten met ladder en al. Ook niet vergeten de kop of een windtak te plukken, of onder de ladder. De hoogste ladders hadden 65 sproëte, maar later bleef het meestal bij 35 sporten. De emmervormig gevlochten tenen plukkorf was met een touwtje aan een houten of ijzeren haak vastgemaakt. De plukker pakte bij een onzekere zet al eens een stuk koord mee om de ladder vast te binden of een handzaag om dode takken uit te zagen. Bij regenweer legde de weger een gewichtje bij op de bascul om het extra vocht te compenseren. Beginnelingen werden per kilo betaald, anciens per uur. Sinds 1930 verschenen er ook aal- en stekelbessen, maar glasteelt was er in Zepperen voor de Tweede Wereldoorlog niet.
Na de grote wereldcrisis van 1930 viel de handel met Engeland stil door invoerbeperkingen en ook wel door de slordige kwaliteit en verpakking van ons fruit. De overheden en de organisaties grepen in. Het Sint-Truidense stadsbestuur hield vanaf 1933 een dagelijkse fruitmarkt op het grote marktplein. Het Opzoekingstation te Gorsem begon in 1943. De Fruitveiling langs de Tongerse Steenweg, geboren in 1939, startte voorgoed in 1948 en de Fruitcentrale c.v. langs de Omleidingsweg in 1952 (11). De fruittelers experimenteerden al met monocultuur op laagstam maar pas na de Tweede Wereldoorlog braken deze principes voorgoed door. Schaalvergroting, mechanisering, rassenvernieuwing en bewaartechnieken waren in het veld zichtbaar door de speciale aanplantingsystemen. Grote koelhuizen en loodsen voor de bewaring van reuzefruitkisten kwamen in de plaats van de vroegere graanschuur als grootste bouwwerk bij de hoeve. In 1962 telde Zepperen op 888 hectaren oppervlakte 67 hectaren fruit, waarvan 52 h. appel (12), meestal laagstam Cox’s Orange Pippin, Golden Delicious, Jonathan, James Grieve en Boskoop. Peren zoals Conférence, Durandeau en Doyenné de Comice besloegen vijf hectaren en kersen tien hectaren. Het plukloon was in 1962 veertig tot vijftig frank per uur, maar liep in 1995 al op tot 239 frank. De hoge plukkosten en investeringen werden niet gecompenseerd door hogere verkoopsprijzen. Samen met vorst- en hagelrisico zorgde dit voor crisis in deze sector (13).
Er is sprake van een knapkersenvariëteit Bigareau van Zepperen, maar hierover is weinig zeker. In 1986 plantte de Nationale Proeftuin voor Groot Fruit in Kerkom twee bomen aan, afkomstig van een kwekerij in Gorsem. De vruchten lijken sterk op de puntige Schneiders Späte Knorpelkirche, bij ons meestal Hedelfinger of Bruine Bigareau van Ordingen genoemd, maar zijn dikker : 9,7 gram i.p.v. 9,1 gram. De bloei is ook iets later. Omdat de opbrengst met 39,5 kilo per boom tegenover 47,5 kilo voor Schneiders tegenviel werden de bomen in 1995 gerooid. In het fructuarium te Rullingen en in de reserveboomgaard te Rijkel bleven telkens twee exemplaren bewaard (14).
Ernest Bollen (1910-1988) was in 1926 bij de eerste afgestudeerden van de Landbouwschool van broeder Jan Knop, in 1923 gesticht door de Broeders van de Christelijke Scholen in het stadscentrum en later bekend onder de naam Bij broeder Louis in het oude kasteel Schabroek aan de Diestersteenweg. Hij was één van de tuinbouwtechnisch opgeleide werkleiders die vlak na de oorlog fruitweiden uitbaatten voor grootgrondbezitters. Ernest werkte voor Roelants du Vivier van Alden Biesen (15). Hij gaf bovendien fruitteeltlessen ter plaatse en verdiende daar goed mee. Om de lessen te kunnen geven schreef hij begin 1935 een Landbouwmonografie der Gemeente Zepperen. Ernest was de eerste voorzitter van de BJB-Zepperen en gaf ook hier voordrachten. Zijn vader Ludovicus Vicus Bollen (°ST. 1882) zei altijd : Dieje nie spuit, die hei gie fruit ! (16). Ernest huwde met Germaine Hayen, een dochter van aannemer Veire.
Ernest had de eerste motor, om les te gaan geven, één van de eerste auto’s en het eerste Tv-toestel van de buurt. Nog tijdens de oorlog bouwde hij zijn moderne villa aan de Stippelstraat. Hij verkocht tractoren, spuitmachines, fruitbomen en klompen. Nès was op zakengebied een haantje de voorste. Tijdens de oorlog kocht hij graanschepen op en deed leveringen in verboden gebieden zoals de beide Vlaanders. Een kaft van een schoolschriftje De Zaaier achter de ruit leek dan van ver op een doorgangsbewijs. Hij begroef zijn auto tot aan de wielen in de kippenstal en maakte de Duitsers wijs dat het een oud wrak was. Ernest was één van de stichters van de coöperatieve vereniging Fruitcentrale langs de omleidingsweg.
In zijn landbouwmonografie schetst hij de landbouwsituatie in het dorp zoals het draineren van het tachtig hectaren grote Dekkenveld door het gemeentebestuur in 1934, de vernielende hagelbuien van rond 1924 en 1932, de vruchtafwisseling suikerbiet-haver-klaver-tarwe-rogge, de aardappelrassen Ossetongen, Ardeense en Poolse industrie en de nieuwe rassen Eerstelingen, Eigenheimers, Ideal, Gelderse muizen en Ergold. Hij beschrijft ook het gebruik van bietenschuim of écumes van de Sint-Truidense suikerfabriek Mellaerts als kalk voor grondverbetering. Ernest maakte nog enkele oude gebruiken mee : de kleine boeren zonder paard moesten drie dagen terug helpen om van de grote boer één dag paardenwerk te krijgen. Het inschuren van het laatste graan ging gepaard met het liedje Drooge mee, drooge mee. Daarbij werden de helpers boven op de kar met water begoten. ’s Avonds werd er gevierd met gesuikerde rijstpap en spelletjes zoals trekkebekken, schoenlappen, broeder ze poetsen me en vooral slofken. De uitgebreide varkenskweek in Zepperen werkte toen vooral met een niet veredeld inlands varken met kortharige, malse biggen, die erg gewild waren op de Sint-Truidense markt. Eigen geproduceerd varkenvlees hoorde bij de basisvoeding. Varkenskweek betekende een spaarpot en een bestemming voor keukenafval. Ernest beschrijft ook hoe oude teelten verdwenen uit Zepperen : hennep of kemp dat in de winter werd geschild om koorden te vlechten of ruwe stof te weven, en koolzaad of sloer waarvan raapsmout werd geslagen voor in de soep, saus, aardappelen of pannekoeken.

Fruitteler Constant Doucet (°1924), stamt af van de landbouwersfamilie Doucet van d’Eygen. Hij was al vroeg betrokken bij het Sint-Truidense Fruitteelverbond, de Fruittelersvereniging in Zepperen en werd voorzitter van de Veiling Haspengouw tussen 1980 en 1988. Hij werd ook voorzitter van de Hoge Tuinbouwraad in 1986 en (onder)voorzitter Fruit van het Verbond van Coöperatieve Tuinbouwveilingen. Hij ijverde als stichter en voorzitter vooral voor een keurmerk via de vzw. Centrapool (17). In de jaren ’70-’80 kende de fruitteelt immers een crisis, vooral door het wantrouwen van de kopers inzake de sorteringspraktijk. Het kwaliteitslabel met de voorlopige naam Centrapool, gefinancierd door de telers zelf, bracht hierin verbetering. In de gouden jaren ‘80-’90 werden heel wat fruitkwekers echte “appelsjeiks”. Constant was verder nog bestuurder van de nationale vakgroep fruit en de centrale vakgroep tuinbouw, lid van de provinciale landbouwkamer, beheerder van de accounting van de Boerenbond-coöperatieven en commissaris van toezicht bij CERA Zepperen-Brustem. Voor zijn inzet kreeg Constant de titel van Eredeken emeritus van de arbeid. Hij is nu lid van een Sint-Truidense seniorenclub voor leidinggevende zakenlui. Dorpsgenoot Romain Bels-Geladé (°Brustem 1928) volgde Constant Doucet op als voorzitter van de Veiling Haspengouw in 1988-1993.
Edmond Hermans (°Kozen 1929), actief in kerkfabriek en vele parochiale organisaties, was lange jaren voorzitter van de Fruittelersvereniging in Zepperen, het fruitdorp bij uitstek. Deze Fruitgroep ontstond rond 1965 op initiatief van tuinbouwconsulent Ir. Baudewijn van het Landbouwministerie en is nog steeds actief, maar nu al met de zonen van de vroegere telers.
Onderwijzer Jo Schoofs-Vanheer (°Brustem 1942), nu schoolhoofd in Engelmanshoven-Gelinden, werd voorzitter van de stuurgroep aardbeien van de Veiling Haspengouw. Hij teelt aardbeien, zoals de variëteiten Gorella en Elsanta, aan de Mot in de d’Oyestraat (18).
Paul Hermans (°1936), broer van Edmond, richtte in 1964 een éénmanszaak in bestrijdingsmiddelen op. In 1968 werd er samen met Gaspard Mommen een samenaankoop fruit verricht. Om de boekhouding duidelijk gescheiden te houden werd de naam HER(mans)MO(mmen)O gebruikt. Deze naam viel zo goed in het gehoor dat begin de jaren ’70 de éénmanszaak Hermans overging in de n.v. HERMOO. In 1987 werd deze groothandel overgenomen door de Belgische Boerenbond (AVEVE) waar Paul Hermans nog steeds de spil en de leidende figuur is. Vanaf 1980 werd hij beheerder van de Belgische Fruitveiling, toen nog Fruitcentrale. Van 1990 tot 1997 was hij voorzitter van de BFV (19). Andere Zepperse beheerders daar waren Jef Vandenborne (°1927) en Ivan Mommen (°1956), zoon van Gaspard.
Roel Bels-Hayen (°Klein-Gelmen 1946) was samen met Nic Fissette in 1972 de oprichter van de firma Fibe-Trade, met als hoofdactiviteit de invoer in Europa van appelen, peren en kiwifruit uit Nieuw-Zeeland. In 1989 werd de firmanaam veranderd in Enzafruit en de merknaam Enza geïntroduceerd. In de loop der jaren werd de invoer en handel verruimd tot andere overzeese verse produkten en oorsprongslanden. Ook de afzet werd gericht op nieuwe exportmarkten (20).
Robert Bamps (°1943), die het schudden van fruit voor industriële verwerking in Zepperen binnenbracht, werd bekend door zijn experimenten in de jaren tachtig en negentig met de perensoort Bonne Cretien, aan tak in een fles gerijpt en verkocht als Poire Williams. Hij werd in 1995 voorzitter van het Sint-Truidense OCMW.
Marc Schleck-Jammaers (°1964), afkomstig van een familiebedrijf dat sinds 1924 in de buurt van Elsenborn met het bottelen van sterke drank bezig is, begon in 1995 met fruitjenever en Jonapress-appelsap (21).

Laurens va Lenskes Schoofs, de laatste herder
Het Eikhout of het Dekken wordt al in 1244 vermeld als gemeentegrond. Het oude gemeentereglement van 1701 liet niet meer dan vijf schapen per gebruikte bunder toe. Het weidereglement van 1761 bevestigde het verbod om met schapen of ganzen te weiden op het Eijkhoud, en liet het houden van kudden schapen pas toe vanaf 12 bunders in gebruik (22). Wie minder grond bewerkte moest zijn dieren met andere samenvoegen tot een kudde van minstens zestig schapen Een gemeentereglement uit 1837 bepaalde voor weiden op het Dekken een jaarlijkse belasting van drie frank voor koeien boven de twee jaar. Paarden werden niet meer toegelaten, omdat ze het plantgoed beschadigden en de jonge boompjes ontschorsten (23). In 1871 werd verboden om er in het wilde weg leem en zavelkuilen te delven. In 1873 werd het verhuurde gedeelte met bijna 8 hectaren uitgebreid. La prairie communale nommé d’eykot werd gebruikt vanaf 1 mei. Regelmatig werden er bomen verkocht, in 1826 witte boomen, later Canadapopulieren. In 1881 was het gemeentebroek of Eikot nog ruim 34 hectaren groot, met een deel waar geen bomen tot dikte wilden groeien en waar heide in plaats van gras stond. Bovendien lieten de inwoners er van jaar tot jaar minder dieren gemeenschappelijk weiden. De gemeente wou dus bijna drie hectaren opbreken tot akkerland en zo aan 14 huisgezinnen openbaar verpachten voor negen jaar (24). In 1884 werden de overblijvende 27 hectaren openbaar verhuurd als akkerland of als weide. In 1934 werd het Dekken zoals gezegd helemaal gedraineerd.
Rond 1840 telde Zepperen drie kudden schapen van elk een 40 tot 50 dieren. Die werden geweid op de vrijweide, op de stoppels van wintergranen en in de lente op de jonge graanvelden. Vooral de wolproductie was van belang. Het aantal schapen daalde van bijna tweehonderd in 1846 tot zestig in 1910. De bevolkingslijst van 1857 laat volgende schaapherders kennen : Laurens Schoofs van d’Oye, Pieter Jan Daniëls van Dekken en Pieter Vandendwije van Tereyken.
Schaepshoeder Laurentius Schoofs (°Brustem 1811) trouwde in 1840 met de Zepperse Maria Knapen. Ze kregen veel kinderen, waaronder de zonen Gilis (°1851) en Christiaan (°1854). In 1910 was Gillis Schoofs-Renaerts nog bedrijvig met de blanke schaapjes zijner prachtige kudde. Zijn zonen Emile (°1880), Joseph (°1882), Jannes (°1886), Henri (°1890) en Laurens (°1898) hielpen hem (25). Gillis weefde en vooral Jannes maakte in de winter stevige, gegeerde klompen. Ze hadden drie, vier honden en de kudde telde tot 120 kweekooien. De slimme honden wisten beter dan de scheper of er nog schapen achter waren. De mannetjesschapen werden vetgemest voor de slacht. Ze weiden op wegbermen zoals op het Dekken of de veldweg van de kapel van de Witte Lieven Heer, waar ze van de Pitteurs als enigen mochten grazen. De wol ging naar Madame Meuleneers in Tongeren, de moeder van dokter Scheepers (26). Zoon Lerang va Lenskes, of Laurent Schoofs-America (°1898), woonde in de Klein-Dekkenstraat en stopte in 1925 als laatste schaapherder van Zepperen met een kudde van 150 dieren (27).. De bermen en ongebruikte stroken werden in labeurgronden omgezet en de boeren zagen liever geen schapen, omdat ze hagen en fruitboomschors af aten. Laurent werd veel gevraagd bij zieke schapen. Meestal ging het om dieren van arme mensen, die veel gras zonder bijvoeding kregen. Een mengsel van eieren, suiker en koffiedik deed dan wonderen. Laurens kende ook een gebed om opgelopen dieren te genezen. Koeien of schapen die afgevallen appels aten kregen gasophoping in de buik en dat kon fataal zijn. Laurens moest de kleur van de vacht en de eventuele roepnaam van het dier weten en kon dan zijn gebed doen. Hij mocht de tekst ervan niet doorgeven, want anders zou zijn gebed alle kracht verliezen (28).

Ernest Jammaers en de houtbewerkers
Zepperen lag kort bij de bossen van Nieuwenhoven, Kortenbos, Bernissem en Kluis. Daarbij bezat de gemeente veel gemene weiden, waarop ze canadapopulieren plantte. Ernest Jammaers (°1848), was de luimige nazaat van een smid uit de Jammaersstam die uitgeweken was naar d’Eygen. Hij stond bekend als landbouwer, herbergier, handelaar in hout en kolen én burgemeester tussen 1896 en 1912 (29). Jammaers kocht oude witte paarden van de tram, versleten van het stappen op kasseien, voor zijn houtvervoer (30). Hij had boomkappers zoals Guillaume Bex en zagers in dienst zoals de Swartenbroexen van Bautershoven. Op d’Eygen en op d’Oye stonden zaagkuilen met een stelling erboven. Het was de tijd van de straffe verhalen. Zo stond in een weide te Hoepertingen de Sniaas-eik met een buitengewone stamomtrek van vijf meter en half. De kopers van Borgloon en Tongeren kregen hem niet geveld. Deze oude gerechtsboom had de reputatie betoverd te zijn : wie er driemaal rond liep kreeg ongezien een klets ! Ernest Jammaers liet zich daardoor niet afschrikken. Hij kocht de top en de schors voor 140 frank. In de krant stond : Meester-boomhakker G. Bex, van Zepperen, werd met de schrikkelijke zaak belast, en, geholpen door twee andere kloeke dorpsgenooten, legde hij, op een vroege morgen, den dikken eiken tooveraar plat ter aarde, om seffens gekwartierd en verder aan de houtzagers overgeleverd te worden. Proficiat voor de mannen van Zepperen ! (31). In september 1906 moest ook een reuzeneik, de Koning van Bernissembos, eraan geloven. Ernest had deze gekocht en verder verkocht voor 1505 frank aan aannemer-houtkoopman-organisator Frans Claes-Lekens, die er op zijn Provinciale Tentoonstelling te Sint-Truiden in 1907 mee wou pronken. Guillaume Bex ontdeed de boom eerst van de zware takken, waarbij er waren van twee meter omtrek. Daarna was er een bed van duizend mutsaarden gemaakt om de val van de twintig ton zware boom te breken. De boom had een stam van tien meter, op de helft nog vier meter omtrek, en een kop van negen meter. De tweede kapper, Peter Botti, was al vroeg aan het werk getogen en zag zijn makker Guillaume aan de andere kant van de boom pas bij het ontbijt. De opsteller van het bericht in De Stem van Haspengouw schrijft dan ook : Eer aan onze mannen van Zepperen, zoo kooper als boomkappers (32). Guillaume Bex (°1873) heette eigenlijk Gillis en was de zoon van Francus Bex uit het eerste huis van de Bergstraat (33). Hij werd op zijn beurt een succesrijk houtkoopman. In 1909 verkocht hij canada, olm, acacia, es, larix, witteboom, eik voor pilotten, rademakersgerief en plaaien, dennen voor wormen, palen aan fruitbomen, eiken karberriën voor lang- en slagkarren, eiken heester voor deissens, mutsaarden van eiken- en aardhout, eggetanden in acacia en es, brandhout, speeken, asblokken, schaalen, gezaagd berd en hout in kwartier. Nog in mei 1913 verkocht hij in Zepperen het afbraakhout van twaalf huizen tegenover het gesticht Ziekeren. In januari 1914 bracht hij zijn handel zelfs over naar de vroegere magazijnen Goffin-Streignart in de Luikerstraat te Sint-Truiden. Enkele maanden later trouwde hij met de Brustemse Elisabeth Hendrix.
Ernest Jammaers was actief bij de stichting van een Maatschappij van Onderlingen Bijstand De Voorzorg in november 1900, naar het voorbeeld van Sint-Truiden in 1893. Er waren een zestigtal leden en erelid werden de Heeren de Pitteurs en Mevr. Bellefroid-Goyens, dat wil zeggen de broers Felix en Oscar de Pitteurs van het kasteel en de weduwe van stoker Bellefroid aan de Poel (34). De zus van Ernest Jammaers werd kloosterlinge. Zijn dochters trouwden in later nog bekende families zoals Bollen en Bamps. Zijn zoon Felix van Erneis Jammaers-Serdons (1892-1968) zette het vervoersbedrijf en de winkel verder. Zijn kleinzoon Jef Jammaers-Swennen (°1929) bouwde een transportbedrijf uit. De firma Transport Jammaers p.v.b.a. werd opgericht op 1 oktober 1964 door Jef Jammaers en echtgenote, Frans Bex-Driesen van Sint-Truiden en kolenhandelaars Jozef en Antoine Baldewijns van Borgloon. Gestart met drie Mercedes- en één DAF-camion had men in 1972 al twintig Mercedestrekkers met oplegger en werkten er twintig mensen. De firma specialiseerde zich in het vervoer van non-ferromaterialen en reed in 1973 al praktisch uitsluitend voor de staalgieterij Allegheny Longdoz n.v. of ALZ te Genk (35).
Een deel van de houtvoorraad veranderde door noeste arbeid in schoeisel voor de dorpelingen. In 1796 waren de klompenmakers Poelmans in de Dorpsstraat, Bierts en Robijns op d’Oye, Hendrix, Jacobs, Minsen, Martens, Pijls en Bijloos langs de Eynestraat, Cuypers in Anroije en Knapen op d’Eygen. Gippershoven echter spande de kroon met Stevens, Vananroye, Heeren, Genné, Meugens, Bijloos, Billen, Martens en Craenen (36). In 1857 luidde de lijst : Melotte en Buntinx langs de Eynestraat, Biets en Jacobs in de Bergstraat, Vananroye, Bijloos en Martens op de Roosbeek, Duroye op Enrode, Hoenshoven op d’Oye, Thijs op het Dekken, Bex op Anroye, Knapen in de Stippelstraat, Meugens in Gippershoven en Weerts en Benats in Tereyken. Rond 1860-1890 bereikte de klompennijverheid in Zepperen zijn hoogtepunt (37). De oudste klompenmakers waren Frans Kloenksus Leemans, Laurens Lenske Schoofs, Arnold Hansoul en Willem Vananderoye. Deze vier patriarchen hadden zonen die hun bedrijf verder zetten : Joannes en Christiaan Schoofs, Rikus, Johannes en Frans Leemans, Willem Hansoul en Adriaan, Jip, Janneke en Louis Vananderoye. Johannes maakte zijn zondagse klompen ronder van kop en zette er een brede lederen riem met koperen nagels op. Dat sloot goed en deed rijkelijk aan. Ook Willem Hansoul maakte witte, lichte, net afgewerkte zondagse klompen. De producten werden in Sint-Truiden per wis verkocht, dat wil zeggen een stapel klompen, bijeengehouden door een wis. Voor de meesten was het maar een winterse bijverdienste, want in de goede seizoenen werkten ze bij de Waalse boeren of hier bij de fruitpluk (38). In Zepperen was er zelfs een spiemiejeker, Mille Vanhacht, waar nu Net van den Hik Thijs woont. Hij maakte houten pinnetjes om het leder op de klompen te nagelen (39).
In 1910 was het aantal sterk geslonken met de Vananroyes in de Klein-Dekkenstraat, Anroye en Gippershoven, Hansoul in de Startelstraat en Ruysen op de Roosbeek. Einde 1915 stemde de gemeenteraad nog de verkoop van gemeentebomen gezien er tal van werklieden-klompenmakers in onze gemeente zijn. Klompenmaker Jaenen woonde in een oude hut op het Dekken, waar later beenhouwer Herbots bouwde. De hut was gemaakt van opeengestapelde ressen of meuk, weliswaar al met pannen gedekt. Jaenen werkte altijd buiten. Vlakbij stond het rookhuisje voor de klompen. Mil va Jaene werkte in de Klein-Dekkenstraat, waar nu opticien Renson woont. De laatste jaren kon men klompen halen bij Djeppe Vananroye op Gippershoven, bij Thijs op de Roosbeek, bij Vananroye in de Plankstraat, bij Hansoul in de Eynestraat, bij Nol van Bèr Til in de Eynestraat of bij Massa in Beurs (40). Op een experiment met een gemechaniseerde klompenmakerij door Maurice Hayen na, is het klompenmaken in Zepperen daarna uitgestorven. Koster Antoine Vaes schreef een treffend gedicht over de Zepperse klompenmakers, gebogen over hun houten ezel, van wie hij het werk aan zijn voeten droeg (41).
Vooral de familie Creten blijft in Zepperen verbonden met het kuipersberoep. Louis Creten (°1882) was een zoon van Christiaan Creten (°Z. 1839) en Stina Jacques. Hij woonde op het Dekken tegenover de Sportpleinstraat, ook keupersvoat of kuipersvaart genoemd. Zijn vader woonde aan de wissenwijer, vlakbij het goed van de Pitteurs, meer op Terstok aan. Louis huwde in 1912 met Johanna Priemen, zus van Gustaaf Priemen. Die was op zijn beurt getrouwd met Louis’ zus Josephine Creten. De families Creten en Priemen waren gekende houtbewerkers (42). Op een reepspanner uit zijn atelier staat nog het jaartal 1732 gepunt. Samen met zijn schoonzoon Felix Appeltans maakte hij nog een spuitmachine voor Camille America. Felix leerde de stiel als veertienjarige bij schrijnwerker Vandebos in Alken. In de kleine hoeve Creten waren werkhuis en bakhuis samen, want Louis was behalve kuiper ook boer. Hij kocht de ijzeren banden, nam de maat met een koord en zette dan de band ineen met revetten. Daarna werd de band op het aambeeld bewerkt om hem konisch te maken. Voor een rolvat of grote ton moesten de duigen spits gemaakt worden en samengehouden met tang en kabel. In de ton stookte Louis schavelingen om het hout soepel en buigzaam te houden. Hij maakte ook vleeskuipen, biertonnen en… bloempotten voor de kerken van Zepperen en Kortenbos. Andere werktuigen uit zijn atelier waren een zaag om de kop- en kontgroef voor deksel en bodem te zagen in de duigen, een dester of dissel met kort handvat en een passer met ijzeren stelschroef. Door de passer driemaal te steken kon Louis de straal van een cirkel bepalen. Om het gat in een rolvat te maken had hij een doem. Eerst werd een klein gat geboord en met de steekzaak rond en ruw uitgezaagd. Daarna kwam de kegelvormige doem met een mes om alles gelijk te maken. Louis kweekte kemp of hennep in de tuin en zocht lessen of lissen op het eilandje bij Hayen-Nicolaï om dichtingslitsen te maken. Louis was oudstrijder en krijgsgevangene in 1914-1918 en werd schepen van Zepperen. Hij ijverde voor de Bond van het heilig Hart. Louis en Johanna vierden hun gouden bruiloft op 26 mei 1962 (43).
Andere houtbewerkers waren radenmakers Alfons en zoon Armand Schoofs in de Kogelstraat, radenmaker Leemans in de Tienweidestraat en radenmaker Joseph Benaets (°Hoepertingen 1870). Rond 1910 wordt ook Machiel Ottenborgs-Hayen (°1867) in Gippershoven vermeld en enkele schrijnwerkers afkomstig uit het timmermansdorp Alken : Felix Massa, (°1857) in de Kasteelstraat en Jan Guillaume Derwael-Punie (°1874) in de Startelstraat. In latere jaren werkten als schrijnwerkers onder meer de gebroeders Tuur, Jef en Jules Derwael, Louis Otten in de Startelstraat en Maurice Vaes achter het oude gemeentehuis.

De smedenfamilie Jammaers en dokter Urbain
De parochieregisters van Zepperen zijn bewaard vanaf 1638 voor de geboorten en vanaf 1656 voor huwelijken en overlijdens. Men treft er vele varianten aan die de familienaam Jammaers kende in de loop van de jaren 1600-1900 : Jamar, Jamart, Jammart, Jaemaer, Jaemmaerts, Jamars, Jamaers, Jammars en Jammaers (44). De Jammaersen komen in oude bestuursdocumenten regelmatig voor als kerkmeester, dorpsmeester of schepen. Het eerste familiefeit dat opduikt is de doop van Marcel, zoon van Jan Jamaer en van Anne Lenaerts in januari 1658. Volgens J. Jamers, schrijver van de stamboom Jamar-Jamers, stamt ook de Zepperse familie Jammaers af van de kleinadelijke familie de Jamar van Waals Haspengouw. Hij bewees dat Jan Jamaer omstreeks 1625 als oudste zoon van smid Marcelis Jamaer in het stadje Borgloon werd geboren. Hij huwde met Anne Lenaerts en nam in 1656 te Zepperen een huis opt dorp over van Aerdt Gielis. Zijn jongere zoon Willem vestigde zich later in Kermt (45). Omstreeks 1660 was Jan Jammart kerkmeester. Als smit werkte hij toen aan het witten van de Genovevakerk, aan een koorhekken en bij de opstelling van het nieuwe Onze-Lieve-Vrouwealtaar (46). Zijn 25-jarige zoon Marcel trouwde in januari 1683 met Catherine Claes en acht jaar later werd Laurens I geboren. Marcel stierf in 1718 als zestigjarige. Laurens II werd gedoopt op 13 mei 1720, daags voor het huwelijk van zijn ouders Laurens I en Ida Minsen (47). Laureys Jammar of Laurens I, vermeld als kerkmeester in 1728, stierf in 1742 op 51 jaar. Van hem bleef een gemeenterekening bewaard in verband met het torenuurwerk (48).
In juni 1747 trouwde Laurens II met Anne Stas en drie jaar later werd Gilis I geboren. In 1754 is ook deze Lijs Jamaers als kerkmeester vermeld. In deze tijd bestond de smidse Jammaers al op haar huidige plaats in de Kerkveldsteeg. Laurens erfde namelijk in 1760 goederen van zijn schoonouders. In dat jaar werden na de dood van Gilis Stas en Maria Van Hacht voor de Zepperese schepenbank voor Renier Stas en Laurens Jammaer volgende eigendommen gereliveerd : huijs, hoff groot darthien roeden geleegen onder Sepperen op d’Oye, regenoten (grenzend aan) die steege leijdende naer het kerckveldt ende het kerckveldt met negen aangrenzende roeden, zeven roeden weide op d’Oye of d’Eyckotstraete en acht roeden bij de Sint-Genovevakapel. Elf jaar later kocht Laurens voor notaris Trudo Smeets nog eens zes roeden land aan St. Genoveva capelle en een derde van achtentwintig roeden winhof aan d’Oye, en de timmer van een schuur die op dit perceel stond (49). In deze periode (her)bouwde Laurens bovendien de smidse, die nog een bovendorpel draagt met het jaartal 1773 en de initialen van het paar.
Zoon Gilis I trouwde in 1777, maar het jaar daarop stierf zijn vrouw Anna Christina Vaes, drie weken na de geboorte van haar zoontje Laurens. Twee jaar later hertrouwde Gilis met Anna Catherina Peeters, zoals later blijkt een belangrijke stap in de stamboom van de familie in Zepperen.
Ook na het huwelijk van zijn zoon Gilis I ging Laurens II verder met de uitbreiding van zijn eigendom. Voor notaris Trudo Smeets kocht hij in 1781 vijf roeden blook akkerland op de Muggenberch op d’Oye. Drie jaar later volgden nog drieënhalve roeden aangrenzend akkerland. Gilis kocht in 1788 de helft van 12,5 roeden akkerland in het IJserekruisveld (50). Zijn bejaarde vader Laurens II stierf in 1789 op 69-jarige leeftijd. Gilis I Jammaers maakte als manschap of schepen-gemeenteraadslid deel uit van het dorpsbestuur (51). In 1795 werd deze Aegidius Jammaers eerste schepen van Zepperen. Het jaar voordien, in augustus 1794, was Gilis II geboren. Behalve Gilis II sproten uit dit gezin onder meer nog drie zonen – Ernest, Joannes en Marcel – die elk een flinke stam vol sleutelfiguren in Zepperen vestigden.
Zo trouwde Ernest in 1807 met Maria-Elisabeth Creten en startte op d’Eygen een eigen smidse. Zijn afstammelingen werkten als hoefsmid of landbouwer in dit gehucht. De kleinzoon en houtkoopman Pieter-Ernest (°1848) was zoals gezegd tussen 1896 en 1912 zelfs burgemeester. Verdere afstammelingen zijn onder meer de al genoemde transportbedrijfsleider Jozef (°1929) en onderwijzer-makelaar Paul (°1941).
Joannes trouwde in 1819 met Anna-Elisabeth Driesmans van Hoepertingen en woonde als landbouwer in een huis tegenover de gemeenteweide van Dekken. Zijn kleinzoon Jan-Jozef (°1865) werd veldwachter (52) en diens kleinzoon Willy (°1935) makelaar in verzekeringen.
Marcel huwde in 1825 met Margaretha Bamps van Hoepertingen en woonde als simpele dagloner in de Eynestraat, tegenover de Kattesteeg. Zijn afstammelingen vestigden zich in de Stationsstraat, namelijk de twee kosters vader Gilis (°1828) en zoon Alfons (°1868), op d’Oye de herbergier Pieter (°1841) en in Tereyken de handwerker Renier (°1825).
Gilis I beleefde nog volop de Franse Tijd. Agent municipal en notaris Trudo Smeets voltooide op 15 floréal of 4 mei 1796 een lijst van de Zepperse bevolking (53). Zo telde hij op d’Oye het gezin van smid Gilles Jammaers, 45 jaar, en Anne Catharine Peeters, 35 jaar. Verder waren er de zonen Laurens, student van 16 jaar en Ernest, smid van 14 jaar. Vier kinderen onder de twaalf jaar werden niet met naam genoemd. Onder hetzelfde dak woonden nog knecht Louis Leunen, 25 jaar, en meid Catharine Lowet, 26 jaar oud. Verder was in die tijd op d’Eygen een smid Jean Vandercapellen actief. Er woonden toen ruim duizend mensen in het dorp.

De werkrekeningen van de smidse Jammaers uit de periode 1796 tot 1895 bleven bewaard en geven een beeld van de klussen die jaarlijks voor de landbouwers werden verricht en opgeschreven. Zo werden in 1796 voor Henricus Peeters werkjes genoteerd in verband met schulp en kouter van ploeg, een ladder binden, een langwagen binden, een haarhamer, zichthaken, zeis, scharnieren, nagels, haamspanen, paardenkribbe, voorgespan, triekels, hameel, voorhak… De prijzen werden toen berekend in guldens, stuivers en oorden. De grondstof ijzer werd voortdurend herbruikt.

Een bevolkingslijst uit 1798 spreekt naast de smeden Gilis Jammaers en Jean Vandercapellen ook over een smid Jean Jammars, 28 jaar, en sinds kort gevestigd à Reeken of Tereyken (54). In de 18de eeuw werkten in Zepperen verscheidene kleinsmeden die sloten, koffiemolens, uurwerken en zo meer vervaardigden. Uurwerkmakers Guillaume Hagelsteens en Laurens Vanstraelen lieten hun naam achter op enkele staande klokken en werden soms als slotenmaker in de archieven vermeld (55). Beide families waren door huwelijken met de hoefsmeden Jammaers verbonden. De familie Vanstraelen was ook in het gehucht d’Oye gevestigd.
De Franse Tijd was in Zepperen een periode van bestuurstwisten. Het Ancien Régime met sterk kerkelijk en adellijk gezag liep op zijn einde. In februari 1803 werd een archiefkist met kerkrekeningen, bewaard in de kerk, met geweld geopend door maire Georges Bartholeyns etant accompagné du citoyen Ernest Jammars, fils du Gillis Jammars, marchal ferrant domicilié dans la commune de Zepperen, dont nous avons requis l’assistance a l’effet d’ouvrir les coffres. Ernest, al vernoemd als de vader van de Jammaers-tak op d’Eygen, was toen 22 jaar (56).
In 1812 verkocht burgemeester J. Ribens van Tongeren, een stuk land op het Kerkveld voor notaris Coemans aan Gilis Jammaers (57). Gilis I stierf in 1824 in de gezegende ouderdom van 74 jaar. Acht jaar later trouwde zoon Gilis II met Aldegondis Gos, afkomstig van de nabijgelegen Dries. In 1829 werkten er negen smeden op een bevolking van een kleine 1300 inwoners. Daarbij Gilis II Jammaers op d’Oye in de Kerkveldsteeg en zijn broer Ernest op d’Eygen bij de Eigenbeek (58). Bij Gilis hielp de oude Louis Leunen nog als smidsknecht. Bovendien werkte Pieter Jan Hechtermans, 34 jaar, als smid op de Eynestraat nabij de poel, op de plaats van de woning Vanstraelen. Als smidknecht op d’Oye trouwde hij in 1828 met Marie Catherine Jammaers, dochter van Gilis I. Bij hem hielp de negentienjarige smidsknecht Willem Vanoirbeek. Ook de zonen Jan en Laurens (+1857) Vanstraelen, die bij hun moeder Marie Catharina Minsen op d’Oye woonden, waren als smid aangeduid. Hun vader uurwerkmaker Laurens was in 1811 gestorven.
In november 1830 werd Joannes geboren als zoon van Gilis II en Aldegondis Gos. Zijn vader, die intussen ook herberg hield, werd in 1842 benoemd tot tweede schepen (59). In 1845 had Gilis Jammaers bijna 45 aren in eigendom in de gemeente. De 52-jarige hoefsmid woonde op d’Oye samen met zijn vrouw Aldegondis en zijn kinderen Josephina, Joannes, Anne Catherine, Amelia, Theresia en Felix, en de jonge Anna Maria Louisa Marika. De dertigjarige smidsgast Willem Valloy uit Grazen vertrok drie jaar later naar Wellen (60).
In 1848 werd Gilis eerste schepen. Hij was in het toenmalige kiescijnssysteem echter zelf geen Kamerkiezer. Een patentbrief uit die tijd vernoemt hem als hoefsmid met werkman en als herbergier (61). De twintigjarige Joannes deed intussen legerdienst bij het eerste regiment carabiniers in Hoei en kwam daarbij waarschijnlijk in contact met de produkten van de vermaarde Luikse smeden (62). In 1853 overleed Gilis II na een langdurige ziekte, 58 jaar oud. Op het bidprentje wordt zijn lidmaatschap vermeld van de Confrerie de Eendragt, de plaatselijke handbooggilde. Zijn weduwe Aldegondis staat in 1857 ingeschreven als herbergierster. De 27-jarige zoon Joannes als hoefsmid. Dochter Anna Catharina, 24, als strijkster, dochter Amelia, 22, zonder beroep en Theresia, 19, als herbergdienster. Zoon Felix stierf als 22-jarige smidsgast in 1864 en drie jaar later overleed ook Aldegondis aan kanker van de maag. In januari 1870 trouwde broer Joannes met de 33-jarige Anna Gertrudis Saenen van Zepperen. Hij werd eigenaar van het goed van zijn ouders. Zus Anna Bertilia Amelia trouwde in juni daarop met de 51-jarige landbouwer Martinus Hayen van Ulbeek. In 1875 woonden in het huis op d’Oye in de Smissteeg dus twee gezinnen : Joannes met vrouw en vierjarig zoontje Felix, en Amelia met haar man en hun vier kinderen. In januari 1892 stierf de intussen weduwnaar geworden Martinus en zijn kinderen werden toen in Ulbeek ingeschreven. In het laatste kwart van de vorige eeuw vergrootte Joannes de grondeigendom in Zepperen tot ruim anderhalve hectare. Als smid verwierf hij een flinke reputatie. Van hem bleef onder meer een haardstel bewaard met vleesvork, tang, vuurlepel, asseschup en krabber. Deze voorwerpen zijn rijkelijk versierd met een hartmotief en met ingelegd koper. Interessant is ook een koperen strijkijzervoet met in de boord vierspakige cirkels opengewerkt met daartussen vier initialen (63). Ook een kleine rechthoekige vuurkorf op vier poten bleef bewaard. De voorste stijlen zijn met koperen ronde motieven versierd. In het midden is er een rechthoekige, roostervormige ruimte voor de kolen. Aan weerszijden daarvan is er boven plaats om potten warm te houden. Dit stookgerei werd vooral gebruikt in de lage open schouwen van de 19de-eeuwse burgerhuizen, maar vond ook in de boerenhuizen van de rijke leemstreek ingang. Heemkundige dr. Jozef Weyns wees op de Luikse invloed die in Limburg en ook bij Joannes Jammaers aanwijsbaar is (64).. Wellicht zitten de dienstplichtcontacten van deze hoefsmid met het Luikerland en de kleinsmederij in zijn buurt hier voor iets tussen.
In november 1898 trouwde zijn 27-jarige enige zoon Felix in Ordingen met Elisabeth Berthilia Febronia Antonia Vrijdaghs, dochter van Petrus Joannes Vrijdaghs en Anna Bertilia Lammens. Naar verluidt had Felix zijn Antonie leren kennen toen de eerste trein in 1879 feestelijk reed tussen Sint-Truiden, Ordingen en Tongeren (65). Hun enig zoontje Urbain zag in 1899 in Ordingen het levenslicht. De zuster van Antonie trouwde op haar beurt en nam de hoeve Deplet over. Het jonge gezin Jammaers keerde toen terug naar Zepperen. In 1903 werd Felix verkozen als gemeenteraadslid en het jaar daarop kocht hij een deel van het huis en enig bouwland van de erfgenamen Martinus Hayen, zodat er terug één goed was. Drie jaar nadien overleed vader Joannes na enkele dagen ziekte aan een longontsteking. Ook op zijn bidprentje prijkt de Maatschappij De Eendracht. De onafhankelijke opstelling en de liberale traditie van deze smedenfamilie spreekt verder uit de typering hij durfde luidop spreken, waar velen zouden gezwegen hebben…
Na de dood van zijn verre stamgenoot Ernest Jammaers in 1912 was Felix als liberale schepen enige tijd interim-burgemeester, voorafgaand aan Henri Vandenbosch. Hij verzamelde, onder meer door zijn huwelijk, een behoorlijke grondeigendom in Zepperen, Ordingen en Brustem. In 1920 bedroegen de goederen gelegen onder Zepperen ruim drie en een kwart hectaren op de plaatsen d’Oye, het Kerkveld, de Roosbeek, het Zwartveld, de Lazarije en de Witaerd. De man leefde als een belezen rentenier en de smidse was al jaren voordien door de oude Joannes niet meer intensief gebruikt. Felix was bekend om het stopzinnetje Ziet niewor dat hij gebruikte. Hij nam nog lange tijd boodschappen aan voor zijn zoon Urbain, die aan de Luikse Rijksuniversiteit geneeskunde had gestudeerd. Dokter Jammaers woonde vanaf 1927 wel in Sint-Truiden, maar het Zeppers dialect, de plaatselijke kleine geschiedenis en zijn boerenmensen bleven hem scherpzinnig boeien. In de oude smidse, in 1950 herbouwd en boven de deur voorzien van een sluitsteen IN DE SMIS, hield hij nog lang een wekelijkse raadpleging voor zijn vroegere dorpsgenoten. In 1959 stierf vader Felix op 88-jarige leeftijd. Zijn zoon Urbain overtrof hem in 1988 met één jaar in ouderdom (66).

Aannemer Xavier Veire Hayen
Joannes Guilielmus Franciscus Xaverius Hayen werd 3 december 1868 op de Roosbeekstraat geboren als zoon van landbouwer en schepen Joannes Laurens Louis (+1891) en Joanna Maria Genné (+1874) (67). Zijn ouders woonden in bij grootvader langs moederskant, oud-Napoleonsoldaat en begoede landbouwer Jean Genné-Pels (+1876) (68). Xaviers grootvader langs vaderskant was landbouwer Willem Hayen (+1876), gehuwd met Anna Maria Mox (+1879) in Enrode (69). De stamhoeve Mox lag langs de Eynestraat : be Moxes of later be Leon van Toaf . De Moxes waren gemeensecretaris en -ontvanger in de eerste helft van de 19de eeuw. Zo was Pieter Mox, grootoom van Xavier, de ongehuwde gemeentesecretaris en ontvanger van kerkfabriek en armbestuur (70). Xaviers ooms waren gemeentesecretaris Jan Willem Hayen en Pieter Lambert Hayen, leraar te Ronse. Die laatste volgde zijn broer Jan Willem op als gemeentesecretaris én echtgenoot van Maria Elisabeth Vanstraelen na diens dood in 1873 (71).
Xaviers jongere neven waren de eerste schepen Octave Hayen, gehuwd met Marie Henriette Geladé en vader van Ernest en Léon, de onderwijzer te Horpmaal Camille Hayen-Coelmont, de kinderloze schepen Valère Hayen, gehuwd met Thérèse Jammaers, en de winkelier-herbergier Marc Hayen, gehuwd met Marie Leemans. Xaviers vader Laurens hertrouwde, na de dood van zijn eerste vrouw in het kinderbed, met Elisabeth Vanbilsen (72). Hij verdronk in een vijver bij zijn hoeve. Zijn nieuwe vrouw liet in 1900 in het veld tussen Roosbeek en Anroye bij de Reeswei een kapelletje bouwen met daarin de naam van haar echtgenoot vereeuwigd. Zoon Guillaume trouwde met Jeanne Leemans, zus van Virginie, en bleef in de ouderlijke hoeve wonen. Die hoeve wordt nog altijd geheten be de Scheipes en is in de jaren negentig fantasievol heropgebouwd door aannemer Voortmans (73). Xaviers vader legde naar verluidt als eerste in Zepperen beplantingen aan van hoogstam appelen, peren en kersen. Ook Xavier werd later schepen. Hij trouwde op de Roosbeek, in 1891, enkele maanden na de dood van zijn vader, met Virginie Leemans, de dochter van een Brustemse klompenmaker, herbergier en later fruitkoopman Jozef Kloenkjefke Leemans-Driesmans op de Eynestraat. Hij vestigde zich dan op het Dekken, waar hij in 1895 een stuk land kocht van jonkman Peter Vanstraelen van d’Eygen. Daar verrees in 1910 de mooie villa.
De talrijke kinderen van Xavier en Virginie waren (74)
– Clemence, 1892-1892
– Alice (Marie), 1893-1965, gehuwd met schoolhoofd Alfons Van Heers, Alken
– (Elvira) Augusta, 1894-1987, gehuwd met Laurent Nicolaï
– (Paul) Octave, 1895-1939, in 1929 gehuwd met Clemence Baldewijns. Zijn zoon Maurice, 1923-1961, huwde met Fin Mommen. – Anna Maria Irma, 1897-1897
– François (Robert), 1898-1969, gehuwd met Maria Botti
– Camille (Marie Antoine), 1900-1972, verzekeraar, gehuwd met Lucie Van Oirbeek, dochter van Gaspard Van Oirbeek de Professer van Terstok
– (Florent) Guillaume (Gregoire) of Willem, 1903-1993, gehuwd met M. Louisa Wellens en later met Maria Zwaenepoel. Hij was schoolhoofd in Zelem
– Marc (Cathérine Antoine), 1905-1974, gehuwd met Maria Van Himbergen. Hij ging in 1933 als onderwijzer naar Genk en werd later leraar aan de Tuinbouwschool van Sint-Truiden
– Maurice-Joseph, 1908-1912, jong gestorven na een korte ziekte
– Leopold (Richard), 1909-1990, jonkman
– (Valerie) Germaine, 1910-1985, gehuwd met fruithandelaar Ernest Bollen
– Alfons, 1916-1990, in 1944 gehuwd met Gaby Nicolaï
Xavier begon met herstellingen aan huizen uit te voeren. Nog voor de eeuwwisseling startte hij definitief met zijn aannemersbedrijf. Hij was in 1902 ook actief als agent van de paarden- en rundveeverzekeringsmaatschappij Amelo. In 1907 bouwde hij de kapelanie, naar ontwerp van architect Emiel Dehennin van Sint-Truiden. Metselaar Lambert Thijs werkte eraan (75).
In 1910 werd de eerste steen gelegd van de neogotische Sint-Niklaaskerk van Klein-Vorst (Laakdal) in aanwezigheid van de eerste minister en inwoner Schollaert, van diens schoonbroer minister Joris Helleputte en van diens leerling architect Pieter Langerock van Leuven. Xavier had de laagste offerte ingediend : 135.490 fr. Bij de afbraak van de oude kerk kwamen twee arbeiders uit de streek onder de brokstukken om het leven : natgemaakte zwellende balken in muurgaten moesten de muren doen scheuren, maar dat gebeurde ’s morgens om zeven uur op 30 juli 1910 te vroeg. Xavier was erg onder de indruk, maar de families werden door de verzekering vergoed. Bij de zowat dertig arbeiders waren heelwat Zepperenaren, die in een bewoonbaar gemaakt klein huisje logeerden en het café van Turke Beyens bezochten. De werken waren voltooid in 1912 (76).
In 1910 bouwde Xavier naast de boerderij een villa met 32 kamers voor zijn kroostrijk gezin. Naar verluidt werd er ook afbraakhout uit Vorst voor gebruikt. Naast zijn villa bij de vroegere boerderij stonden werkhuizen, paardestallen, smidse, winkel, bakkerij en de schrijnwerkerij met Staf Priemen. Hij had ruim tweehonderd man in dienst. De zavelkuil op de hoogte van de Stippelstraat was eigendom van gemeenteontvanger Gust Vanoirbeek. Xaviers bedrijf werkte met tachtig paarden. Als ’s morgens zijn stortkarren uitreden naar de werven was het net een processie. Paarden en karren kwamen alleen in de winter terug naar Zepperen. Djeppe Vananroye en ’t Wit va Jefkes vertrokken ’s maandags om vier uur met hun voorraad in een zak voor de ganse week. Op Xaviers bidprentje lezen we : Eens at men in iedere werkmanswoon van zijn brood. Zijn uitgebreide zakenkennis, zijn grootsche ondernemingen waren een bron van welvaart voor de streek.
Hij bouwde arbeidershuizen in de Bergstraat, de Roosbeekstraat, de Plankstraat en de Stippelstraat. Ook de winkel van Marie Leemans, weduwe van Marc Hayen. Xavier werkte samen met de grote aannemer Frans Claes-Lekens van Sint-Truiden. Hij legde riolering in Sint-Truiden en een steenweg in Achel. De Zepperse wegenwerkers waren soms lang van huis en in mei 1909 geraakten ze op een nacht slaags met sigarenmakers in Lommel. Jang Vananroye, broer van Stekgus, werd gewond en verloor veel bloed door een messteek. Zijn arm moest na enkele weken worden afgezet. Een andere keer, tijdens de werken aan de steenweg Kortenbos-Brustem in 1912, werd een ploegbaas aangevallen door drie ontslagen werklieden (77). Voor de aanbesteding van de nieuwe steenweg van Sint-Truiden-Zepperen in 1904 was Xavier met bijna 71.000 frank de derde beste en een aannemer uit Bergilers de goedkoopste. Xavier was ook steenbakker. Hij bouwde Wilderen-brug en legde kriezelwegen aan. In Luik werd een stoomwals gekocht. Bij de rioleringswerken in Sint-Truiden in 1910 schiep het drijfzand in Hoogbrug- en Zoutstraat moeilijkheden. De werken gingen er soms vier meter diep. In 1909 was Xavier als toezichter betrokken bij de stichting van een katholieke coöperatieve Bond der Beetenplanters van Haspengouw in Sint-Truiden (78). In de zomer 1915 werkte hij aan de steenweg Beringen-Paal, ontworpen in 1914 (79). Tijdens de eerste wereldoorlog bleef Xavier handel drijven met de Duitsers en kon zo frontbrieven verborgen in de haam van een paard of in de “doem” van een kar oversmokkelen. Hij haalde brood bij en verstopte werkweigeraars onder een lading appels naar Nederland. Xavier kreeg dan ook de zilveren medaille eerste klas van de Britse Intelligence Service voor bewezen diensten. Defensieminister Pierre Forthomme betoonde zijn tevredenheid voor zijn samenwerking met de inlichtingsdiensten van de geallieerde legers op bezet grondgebied (80). Xavier kreeg een ereteken midden 1924. Maar Xavier werd niettemin economische collaboratie verweten en men veroordeelde hem naar verluidt bij verstek tot tien of vijftien jaar en 50.000 fr. boete. Anderen spreken van een boete van 325.000 fr. voor onder meer de aanleg van de eerste Duitse startbaan.

Midden oktober 1919 had Xavier Zepperen verlaten na een faillissement in 1915. Door de speciale tijdsomstandigheden waren de gevolgen ervan wat uitgesteld. Volgens de volksmond werd het bedrijf te groot, de werken te ingewikkeld, zoals kerkenbouw, en richtten drinkgrage ploegbazen de zaak ten gronde. De openbare verkoop duurde drie weken. De familie de Schaetzen kocht veel op, zoals de Natenbampd met de oude kapel. De naamdragers Hayen mochten wel in de nieuw gebouwde boerderij blijven wonen. In mei 1919 was het hele gezin naar de afgelegen hoeve Natenbampd in de Brustemse enclave Terstok verhuisd. Midden september 1919 werden de schuldeisers opgeroepen naar de curatoren Geraets en Portmans in de rechtbank in Hasselt (81).
Xavier was tijdig naar Nederlands-Limburg uitgeweken en verbleef in een hotel te Valkenswaard. Xavier kon een grote hoeve in Meerssen kopen, maar deed het niet. Zijn Duitse “valiezen”marken uit de oorlog verloren hun waarde. Alle tien kinderen gingen hem regelmatig bezoeken. De terugkeer van banneling Xavier in 1929 was een triomf : paarden, fietsen en allerlei voertuigen waren versierd. De geldschieter-schuldeisersfamilie Cartuyvels had naar verluidt de vervolging gestaakt en zei niets voor, maar ook niets tegen Xavier te zullen ondernemen.
In Het Nieuws van den dag van donderdag 3 oktober 1929 lezen we : ZEPPEREN. Verleden Zaterdag had al hier een warme gelegenheidsbetooging plaats ter eere van M. Xavier Hayen. Een schilderachtige stoet ging den feestheld aan de statie afhalen onder de opwekkende tonen der fanfaren. Hier hield M. E. Bollen eene treffende toespraak; daarna toog de stoet langs de versierde straten naar Nattebampd. Heel Zepperen en het omliggende waren daar vertegenwoordigd. Verscheidene redevoeringen werden uitgesproken, onder andere door M. Paesmans, burgemeester en door M. E. Renaerts, wiens gloedvol woord menige traan van aandoening deed vloeien. Het was een welgelukt feest, een welverdiende hulde, gebracht aan M. Hayen, die gedurende den oorlog zooveel heeft gedaan voor zijne medeburgers, die honderde brieven over de grens heeft gesmokkeld en door het Engelsch goevernement met eene hooge onderscheiding werd vereerd voor bewezene diensten. Hij leve lang !
De toespraak van Meester Schoofs aan de gemeentegrens bij het station van Ordingen bleef bewaard : er is sprake van grote dankbaarheid voor de stoffelijke voordelen en de edelmoedige behandeling van zijn arbeiders, maar ook voor zijn smokkel van frontbrieven, geldelijke hulp en verboden geallieerde bladen tijdens de eerste wereldoorlog. En wanneer de barbaar de jongelieden als werkslaven naar Duitschland wilde meevoeren, dan waart U het weer, die er zoovelen uit de gevangeniskampen hebt teruggehouden. Zijn vrouw Virginie stierf in februari 1939, een maand na het onverwachte overlijden van haar zoon Octaaf. Xavier verzamelde oude koetsen en stierf op de Natenbampd op 26 november 1946. Hij blijft in de herinnering als een bijzonder gastvrij man, die zijn arbeiders menslievend behandelde. Na Xavier werd Henri Vandenbosch dé aannemer in het dorp en in latere jaren verwierf het Zepperse bedrijf Bex-Vanschoenwinkel faam met wegenaanleg (82).
In 1924 dacht de gemeente nog aan de aankoop van de villa Hayen, maar het besluit werd afgekeurd (83). Later woonde er Hubert Driesmans-Steukers, die er een depot van bieren Wielemans had. Daarna volgde de bierhandel Clement Geladé-Timmermans. Nog later werd er het sproeistoffenbedrijf voor fruittelers gevestigd van Bels-Geladé, voorzitter van de Veiling Haspengouw en broer van de Brustemse burgemeester Remi Bels. De werkhuizen en bijgebouwen werden later woonhuis, hoeve, molen, bank, bakkerij, feestzaal en kapsalon (84). De hoeve Natenbampd wordt nog steeds bewoond door de afstammelingen Nicolaï-Hayen.
Zoon Camille Hayen verkocht steenkolen en baatte sinds 1919 een kippenkwekerij uit met witte en gouden leghorn, Rhode-Islanders, zwarte Minorca, Sussex, Ancona’s, Kempische Brakels, Mechelse koekoek en eenden. Hij was ook agent voor de Belgica-broedmachines. Camille was in 1920 met onderscheiding als rekenplichtige afgestudeerd aan het Institut Commercial in Luik (85). Als beginnende verzekeringagent werd hij daarna in ongevallenverzekering UPB een concurrent voor veldwachter Jozef Jammaers, hoofdagent van UPB en voor Pieter Vrancken van de Boerenbond. Camille of Mil va Veire woonde langs de Kasteelstraat achter de Melsterbeek. De zijbouw van het huis draagt nog de jaartekening 1925 boven het vroegere winkelvenster. Daar was ook de zoete inval voor de jonkmannen en kaarters, na het Rozenhoedje. Camille huwde met Lucie Van Oirbeek, dochter van de Professor Gaspard Van Oirbeek. Ze kregen drie kinderen : Jeanne, Hélène en André, gedurende 18 jaar burgemeester van Wellen.
Zoon Octaaf Hayen had rond 1935 een bier- en limonadedepot – tegenover het huidige tuincentrum aan de Stippelstraat – en liet een artesische put van 23 meter diep boren. Er zijn nog bierglazen bewaard met O. HAYEN gegraveerd (86). Hij was getrouwd met Clemence Baldewijns, maar stierf jong. Zijn zoon Maurice (+1961), verbleef in Belgisch-Congo en richtte een klompenmakerij op aan de Stippelstraat. Later specialiseerde hij zich in metaalbouw voor fruit- en veeteelt. Het bedrijf H(ayen) M(aurice of Mommen) Z(epperen) werd omstreeks 1955-1961 opgericht. Na de dood van Maurice in 1961 zetten zonen Paul (°1944) en Jos (°1946), en weduwe Fin Mommen het bedrijf verder. In december 1976 werden nieuwe werkplaatsen ingehuldigd en werkten er 68 mensen (87). In 1980 waren er al 125 werknemers, maar een nieuwe uitbreiding werd om milieuredenen slecht ontvangen door buurtbewoners. Jos Hayen was in die tijd ook PVV-gemeenteraadslid (88). De firma kocht al vroeger gronden aan langs de Stokstraat, waar sprake was van een industrieterrein, maar op het gewestplan werd dit uiteindelijk landbouwgrond. In 1978 werkte de firma met twee eindejaarsstudenten van de Limburgse Katholieke Hogeschool en prof Hirsch van de VUB een windturbine uit. Het blauwe prototype stond lang opgesteld achter de villa van Jos Hayen aan de Stokstraat. Het windmolenidee werd een internationaal succesverhaal, onder meer via goede contacten in de Amerikaanse paardenwereld. Windturbineparken werden in 1982 in Californië en in 1987 in Zeebrugge uitgerust. In 1984 kreeg HMZ-Belgium de Oscar voor de uitvoer van het Ministerie van Buitenlandse Handel en het jaar daarop de Award Jos Thijs van Jonge Economische Kamer Genk. De nadruk in het metaalbedrijf kwam intussen te liggen op industriële productdragers of in gewone woorden : metalen maatverpakkingen voor auto-onderdelen (89). In 1982 volgde dan toch de verhuis naar het industrieterrein Schurhoven Sint-Truiden, waar een grote witte Windmaster-windmolen de blikvanger werd (90). In de fabrieksgebouwen te Zepperen vindt sinds 1984 de n.v. Glaenzer-Seurre onderdak. Deze leverancier van precisiemachines zoals draaibanken, boormachines, frees- en zaagmachines is een afdeling van Unicardan Duitsland. HMZ werd in 1990 verkocht aan de Nederlandse Begemann-groep. Enkele ingenieurs zetten met de knowhow een eigen bedrijf Turbowinds op in Hasselt. Paul en Jos Hayen trokken zich terug uit de bedrijfswereld (91). Paardenliefhebber Paul had vanaf 1978 rond een Amerikaans paard Noble Darby een bekende stal voor drafrennen uitgebouwd. Darby Farm bloeide, eerst rond de oude hoeve Vanvuchelen, later rond het kasteel van Kerkom uit 1889 met een domein van 85 hectaren en 130 paarden. Paul werd herstichter en voorzitter van de Nationale Federatie voor Belgische Paardenwedrennen, maar stierf onverwacht in 1998 (92).

Veldwachter Jammaers, de booj van Zepperen
In het oude dorpsreglement van 1701 werd al een veldbode vermeld die dagelijks zijn ronde in het veld moest maken. Het ambt van veldwachter dateert uit de Franse tijd en werd de gemeenten opgelegd in 1803. In de 19de-eeuwse gemeentearchieven van Zepperen komen Pieter Lambert Buntinx (1829), Jan Matthijs Martens-Maus (1837), Pieter Jan Hendrix (1859) en Jan Jozef Jammaers (1887-1931) voor. In 1872 verdiende deze ambtenaar 400 frank per jaar, zoveel als de secretaris, de ontvanger en de kantonnier. Met Nieuwjaar 1900 werd de jaarwedde van de veldwachter verhoogd tot 700 frank (93). Jozef Jammaers werd geboren in 1865. De overgrootvader van Jozef was smid en eerste schepen Gilis Jammaers (1750-1824) van d’Oye. Gilis’ zoon Joannes (1784-1859) trouwde in 1819 met Anna-Elisabeth Driesmans van Hoepertingen en woonde als landbouwer tegenover de weiden van Dekken. Zijn zoon Petrus-A. Jammars (°1829) huwde een Kwaedperts en uit dit gezin werd de veldwachter geboren (94). Jozef zelf trouwde in 1891 met de 24-jarige Theresia Vanoirbeek. Die werd de eerste eeuwelinge van het dorp in 1967 en stierf een jaar later. Ze kregen als kinderen onder meer de jonge dochter Lisa (1901-1987) en de zonen vrijgezel Djang (1891-1975), verzekeringsagent Florent (1895-1959), gehuwd met Neesen en vader van Willy (1935-1997), onderwijzer Henri (1898-1973) en fruitkoopman Lambert (1899 – ST. 1983), gehuwd met Hayen (95). Zij groeiden vanaf 1913 op in een vakwerkhoeve op het historische omgrachte goed Terwouwen in het begin van de vroegere Bergstraat. In 1920 kochten ze dit boerderijtje van de familie Jamotte.
Veldwachters deden vooral eigendom- en veldvruchtenbewaking. Zij handhaafden de orde en speelden onder het gezag van de burgemeester voor politie. Ze moesten minimum 25 jaar oud zijn en mochten een kepie, een donkergroen uniform en een karabijn dragen. In zijn notitieboekje Dagelijksche Diensten moest de veldwachter volgens artikel 78 van het Landelijk Wetboek ronden, bezochte plaatsen en de opgemerkte daadzaken, ontvangen klachten of reclamaties, de ontvangene bevelen en het gevolg aan deze bevelen gegeven, de wanbedrijven, overtredingen, ongevallen, met de namen en woonplaats der beschuldigden of der slachtoffers opschrijven (96). De burgemeester parafeerde normaal elke dag. Een voorbeeld : maandag 11 december 1893 ging de booj in de voormiddag rond in het Dorp, Driesstraat, Kerkveld, d’Oye, Bloken, Breedje en Eynestraat. Daar moest hij gaan controleren of de gemeentearbeiders op de vastgestelde uren werkten aan de herstelling van de kiezel op de Driesstraat. In de namiddag deed hij Roosbeek, Boschveld, Beursbeemden, Startelstraat, d’Eygen en de gemeentegoederen Dekket. Rond twee uur vond hij twee onbewaakte koeien van Beurs en vier koeien gehoed door drie meisjes in de Beursbeemden op de beemd van Xavier en Guillaume Hayen. Het hoeden op verboden plaatsen kwam vaak voor. Regelmatig stelde hij ook diefstallen vast van boompjes, voederplanten of zag hij een voetweg maken dwars door het land. Naoogst op leeggehaalde percelen was alleen overdag en met de blote hand toegelaten. Op donderdag 7 mei 1896 ging de processie naar Kortenbos. Op vrijdag 29 mei, in de week na Pinksteren, stelde hij vast dat Petrus Dorissen van de Naamsepoort in Sint-Truiden zijn zwikkenspel had opgesteld op gemeentegrond aan het Dorpsplein, ondanks uitdrukkelijk verbod van de burgemeester. Op zondag 7 juni 1896 vergezelde hij de H. Sacramentsprocessie om in tenue de militaire eer te bewijzen en de goede orde te houden. In de namiddag deed hij een ronde langs Roosbeek, Dekket en Eynestraat. Zaterdag 1 juni 1889 kreeg hij bevel in het Dorp te helpen bij de uitdeling van broden van pachter Martens voor de armen van Zepperen. Hij deed ook na de eerste mis de afkondigingen en de aanplakkingen van officiële berichten.
In oorlogsjaren moest men omwille van de vele diefstallen een hulpveldwachter en nachtwaker inschakelen. In 1916 was dat Guillaume Thijs. Vooral in het voorjaar 1918 was er een diefstallenplaag. Schoenmaker Ernest Priemen, op de hoek van de Anroyestraat-Stippelstraat op d’Eygen, diende een klacht in en de veldwachter schreef de verklaring met potlood in zijn boekje : In den nacht van zaterdag tot zondag, 6 tot 7 april 1918, rond middernacht zijn dieven bij mij ingebroken. Een gat door den leemen muur der kamer waar zij zijn binnen gekomen. Ik werd wakker en zag voor de deur mijner slaapkamer staan een man met een elektriek licht. Ik riep tot mijne vrouw : “Waar is mijn geweer ?”, alleenlijk zulks om hen te verjagen, maar een tweede dief die in huis was antwoordde aanstonds : “Ja, neem uw geweer maar dan schieten wij U dood”. Zijn taal was met Waalschen tongval. Mijn vrouw riep dan om hulp door het venster der slaapkamer en de geburen antwoordden onmiddellijk, waarbij de dieven vertrokken zijn. Zij hebben niets medegenomen dan een pakje rijgsnoeren voor schoenen en een paar leege vrouweschoenen omtrent half versleten. In het gebroken gat waar de dieven in en uitgegaan zijn heb ik gevonden een geladen browning revolver. De dieven zijn vertrokken door den hof en in de haag heb ik gevonden een elektriek licht en een soort van licht masker. Dan waren de dieven in de weide der kinderen Neven en daar hebben wij gevonden een blauw lijnwaden zakje. Onder het venster onzer slaapkamer had een dief de wacht gehouden en daar hebben wij gevonden eene zichtkaart met adres. Zaterdag 8 dagen te vooren is dezelfde stem komen kloppen rond 10 uren en logement vragen.
Jozefs erg slimme zoon Henri was in juni 1919 als gemeenteonderwijzer benoemd, maar werd later geestesziek en zijn vader bood zijn ontslag aan in zijn naam in 1929. De veldwachter was ook de eerste lokale agent van het Gemeentekrediet en hoofdagent voor de verzekeringen UPB (97), maar dreigde in 1921 een concurrent te krijgen in de jonge Camille Hayen, zoon van Veire voor ongevallenverzekering. Ook Peter Vrancken was toen verzekeringsagent maar dan voor de populaire Boerenbond. Het ophangen van handelsaffiches tegen betaling, zoals van de Luikse rubberfabrikant Englebert, was een andere bijverdienste.
Hubert Knapen-Kleykens (1894-1964) was als oorlogsvrijwilliger aan het IJzerfront door gifgas aangetast en werd veldwachter tussen september 1931 en 1960. Zijn zoon Remy Knapen-Gielen (1930-1998) volgde hem op, maakte de fusie met Sint-Truiden mee en was de laatste booj van Zepperen (98). Ook Hubert moest, vooral tijdens de oogst in de oorlogsjaren, ijverig diefstallen noteren in zijn notitieboekje. Een voorbeeld : Den 16.11.42 om 9.30 voormiddag. De genaamde Jammaers Maria Amelia Theresia, landbouwster, geb. te Zepperen den 1.4.84 en er wonende Eyne nr. 43 E.K. 1899 die verklaart in de Vlaamsche taal als volgt : zaterdag namiddag had ik eene kar suikerbeeten geladen en gereed gezet om naar de statie te voeren. Ik had de kar in mijn weide gezet palende aan mijne woning. Zondag avond omstreeks 6 ure ben ik nog gaan zien aan de kar, en heb toen niets gemerkt, doch heden morgen den 16.11.42 omstreeks 9 uren heb ik gemerkt dat er ongeveer de helft van de kar suikerbeeten was geroofd t.t.z. 1000 k°. Het spoor der daders is goed zichtbaar daar zij zich bediend hebben van een handkarretje. Ik heb het spoor gevolgd tot op den openbaren weg. Daar was niets meer te zien, daar het verkeer het spoor reeds had vernield. Ik heb geen vermoedens. Heeft getekend.
De figuur van veldwachter was gevreesd en dus niet altijd goed gezien. Op 27 november 1944 noteerde Hubert uit de mond van Theresia D. uit de Bergstraat : Ik weiger mijne pas te geven. De Duitschers zijn nog beter als gij, gij meent omdat gij veldwachter zijt dat (gij) alles moogt. Weigert te teekenen. Burenruzies kwamen ook al eens voor. Op 9 oktober 1946 diende een mijnwerker van de Roosbeek klacht in omdat de kinderen van de buren ganse nachten alleen zaten, omdat de buurvrouw betrekkingen onderhield met zijn zoon terwijl haar man in de gevangenis zat en omdat er voor het venster een aanstootgevend opschrift was aangebracht Zondag Café. In de Zes Batsen, wie kan mag gatsen. Eerder had hij de buurvrouw al verdacht van hennendiefstal omdat hij beentjes vond op de assenhoop, maar zij beweerde dat het Waalse kraaien waren die ze gegeten hadden.

Lansier Henri Nobels en andere dienstplichtigen
Militair -moeten- worden was omstreeks 1800 een hachelijk en lang avontuur. Wie het overleefde had wel veel van de wereld gezien. De begoede boer Joannes Genné van de Roosbeek, grootvader van Xavier Hayen, vocht in het leger van Napoleon Bonaparte (99). Hij kreeg zoals de andere Napoleon-veteranen nog in 1856-57 de Sint-Helenamedaille van de toenmalige Franse keizer Napoleon III. Alkenaar Leopold Pieter Pijpops (100), trouwde met Anna-Berthilia Vanoirbeek en was oud-soldaat van Leopold I. Hij mocht dan ook de vrijheidsboom planten bij de feesten van honderd jaar Belgische onafhankelijkheid in Zepperen. In het systeem van lotelingen en plaatsvervangers voor 1909 vielen onder meer Pieter Jan Hansoul (1846-1931), Jan Joseph Hechtermans (1869-1954), Arnold Knuts-Leunen (1846-1922) en Hubert Bonaventura Schoenaerts (1850-1920) in de prijzen. De twee laatsten waren oudstrijders van Leopold II tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870. Toen mobiliseerde ook België troepen om de Frans-Duitse legers buiten de zuidgrens te houden. In de Gazette van Sint-Truiden van 11 februari 1894 staan de 21 Zepperse lotelingen van 1894 vermeld met hun nummer. In mei 1913 kwam in plaats van één dienst per gezin de algemene dienstplicht erdoor.
De Belgen hadden al generaties lang geen bloedige oorlog meer meegemaakt (101). In augustus 1914 beleefden veel Zepperse opgeroepenen dan ook hun vuurdoop (102). Daarover schreef de latere gemeentesecretaris Joseph Bonneux een boeiend verslag. Hij maakte met het 10de Linieregiment de geslaagde ontsnapping uit de fortengordel van Namen mee, de uitvallen vanuit Antwerpen en de eerste slag aan de IJzer. Negen dorpsgenoten keerden niet terug van de oorlog en bij Bernissembos op de grens van Zepperen werd op 17 augustus 1914 de oude Fons Lassaut samen met een tiental Belgische Gidsen bij een overval door Duitse grenadiers gedood. Henri Nobels was de zoon van de 26-jarige Louisa Veronica Knapen (1865-1931), die diende op het kasteel van Xhendremael bij Ans en later als tante Vica in Parijs verbleef (103). Henri was thuis bij tante Bet en Emile Muilius Knapen in de d’Oyestraat. Zijn wettelijke vader was Emile Nobels. Henri bracht zijn jeugd door in Brussel. Net enkele maanden thuis van zijn legerdienst bij de klas ’11 tot 1914 als ruiter-soldaat in het eerste eskadron van het 1ste regiment Lansiers, werd hij terug gemobiliseerd vanaf 28 Juli 1914. Dat maakte in totaal acht jaar onder de wapens. Het 1ste regiment Lansiers hielp de eerste oorlogsdagen bij de verkenning en verdediging vanuit de fortengordel Namen, maar door de Duitse overmacht moesten ze zich naar Frankrijk terugtrekken en naar Le Havre sporen. Daar werden ze op 7 september 1914 ingescheept en via Zeebrugge terug naar Vlaanderen tegenover de Duitsers gebracht. Het 1ste lansiers vocht dan mee als infanterie bij de eerste IJzerslag in oktober 1914. Henri had blond haar en blauwe ogen en mat 1m68. Hij behaalde zeven frontstrepen. Op 3 mei 1916 werd hij zwaar gewond bij een bombardement van de eerste lijn voor Diksmuide. Een granaat ontplofte. Een makker van Rijkel redde hem. Henri kon zich schuilhouden in een bomtrechter. Zijn rechterdij lag volledig open en werd later aangetast door gasgangreen. Naar verluidt werd de wonde zuiver gehouden door er voortdurend water op te laten druppelen.
Henri werd in de Legerdagorde van 13 juni 1916 vermeld en zijn eskadronscommandant F. Rosseels noteerde het volgende : Le cavalier Nobels a été grièvement blessé au cours d’un violent bombardement de la tranchée devant Dixmude. S’est montré très courageux pendant le bombardement. Il a attendu patiemment et a fait montre d’une rare énergie en attendant pendant plus de deux heures la fin du feu pour pouvoir être transporté au poste de secours. Nog dezelfde dag werd hij geëvacueerd naar het militair hopitaal in de villa Cabourg bij Adinkerke en later verbleef hij in de militaire hospitalen van Porte Gravelines in Calais, in Cap Ferat en in Bonsecours. Henri werd op 6 augustus 1919 gedemobiliseerd. Hij kreeg zoals de andere IJzerfronters een hele rits medailles : de Ridderkruis van de Orde van Leopold II met Palm, de Herinneringsmedaille 1914-1918, het Oorlogskruis met Palm, de Overwinningsmedaille, de IJzermedaille, de Militaire onderscheiding en het Vuurkruis.
Henri huwde in mei 1920 met Florentine Peeters van Ordingen. Later werd hij mechanicien onder meer bij de FO(nderies)BRUX(elloises) in Melveren. Zijn moeder bouwde in de Stationsstraat een huis, in 1989 vervangen door de nieuwbouw van haar kleindochter onderwijzeres Eliane Palmans-Nobels. Henri was, anders dan de meeste oudstrijders in Zepperen, niet lid van de Vlaamsgezinde VOS maar van de NSB. Henri was een bijzonder ernstig en nuchter man, een onverstoorbare heer, die veel om raad werd gevraagd. Hij stond op zijn principes : nieuwe handschoenen verloren door een Amerikaans soldaat bracht hij keurig naar de basis Brustem (104). Hij stelde het als oorlogsinvalide wel niet op prijs dat men het vaandel van de Oudstrijders liet dragen door een gehandicapte sukkelaar.
Ook Romain Raets diende bij het 1ste lanciers, klas ’13, en werd er bevorderd tot brigadier in mei 1919 (105). Bij het uitbreken van de oorlog reed hij met het 2de eskadron. Romain had zwarte haren, bruine ogen en mat 1m66. In 1915 kwam hij bij het detachement dat paarden vanuit Amerika begeleidde. Zo scheepte hij op 8 maart 1917 in aan boord van de S.S. Hypéria . Romain was ordonnans van een officier en kreeg enkele frontstrepen. In 1924 werd hij benoemd als opvolger van gemeentesecretaris Decauter, maar een Sint-Truidens invalide oud-strijder diende klacht in omdat hij voorrang genoot. Romain voltooide de Ecole Moyenne in Sint-Truiden, was gemeenteraadslid en werd rekenplichtige en fruithandelaar. Hij was 43 jaar lang secretaris van de Zepperse oudstrijdersbond. Jozef Knuts was ook lansier in het 1ste eskadron van het 2de regiment (106). Als milicien van de klas van ’13 was hij bij het uitbreken van de oorlog nog in militaire dienst. Hij kreeg twee frontstrepen, trainde paarden en werkte in de veterinaire kliniek van Adinkerke.
De 1m58 kleine “Lamme” Guillaume Driesen met blonde haren en grijze ogen, was voerman en bij de klas van ’14, die omwille van de Duitse opmars niet meer kon opgeroepen worden (107). Op 17 januari 1915 ontvluchtte hij met andere jonge dorpsgenoten het bezet gebied bij Hamont en vervoegde het Belgische leger aan de IJzer via Nederland, Londen en Fécamps in Frankrijk. Daar verdiende hij zes frontstrepen bij het 3de en het 6de Jagers te Voet in de 3de compagnie. Hij kreeg volgende vermelding in de Legerdagorde : Exellent soldat au front depuis 40 mois, n’a cessé de donner le plus bel exemple de courage et de mépris de danger, s’est élancé à l’assaut de plusieurs mitrailleurs le 30 septembre 1918 devant Beythem au cri de “En avant, vive le Roi !”. Dat laatste gebeurde in de Groepering Zuid, 11de divisie, bij het bevrijdingsoffensief. Na uitdeling van wijn en sterke drank startte op 28 september om half drie ’s morgens met lichtkogel en kanonschoten het offensief van de Legergroep Vlaanderen tegen de Duitse Flandern I Stellung. Na het voorbereidende bombardement kropen de soldaten om half zes uit hun loopgraven. In veel regen en modder vorderde de opmars trager dan verwacht. Op 30 september ’s morgens startte ten westen van Moorslede de aanval op de Flandern I Stellung, sterk bezet met Beierse troepen. Toen op 11 november de wapenstilstand werd afgekondigd was Gent bereikt (108). Het Nationaal Comiteit voor Hulp en Voeding gaf ondersteuning aan het gezin van Guillaumes vader handwerker Jean Driesen, moeder Louise Vananderoye en drie kinderen. In 1918 was dat 1,25 frank per dag omwille van de militaire dienst van een kostwinner. Het gezin had toen 34 aren in huur en één varken.
Louis Jammaers was loteling nr. 119 in Zepperen bij de klas van 1909 (109). Hij werd soldaat in het 14de linie, de vierde compagnie van het 2de bataljon, en werd gemobiliseerd vanaf 4 augustus 1914. De jonge lanbouwer van 1m66 met zwart haar en donkere ogen uit de Startelstraat zat op 15 augustus in het Fort van Loncin. In de namiddag vloog het fort gedeeltelijk in de lucht na een Duitse voltreffer op het kruitmagazijn. Zijn dorpsgenoot en kannonier Laurens America sneuvelde daarbij. Louis werd aan handen en gezicht verbrand en als gewonde krijgsgevangene overgebracht naar het hospitaal te Saint-Laurent. Half september werd hij naar de Duitse gevangenkampen “Minten” en Altengrabow gebracht en verbleef er tot het einde van de jarenlange oorlog. Hij werd later lid van de VOS en kreeg het Oorlogskruis met zilveren leeuw voor zijn vermelding in de dagorde van de Versterkte Plaats Luik op 20 februari 1923.
Landbouwer Valère Hayen van de Eynestraat was loteling nr. 75 van de klas van 1904 (110). Valère stamde uit een grote landbouwersfamilie, had bruine haren en grijze ogen en mat 1m78. Hij werd heropgeroepen in het 10de Linieregiment, 1ste compagnie, op 1 augustus 1914. Samen met het hele 4de Legerkorps trokken zij uit Namen terug als laatste troepen maar ze werden op 25 augustus te Lesve volledig door de Duitsers omsingeld. De ganse compagnie werd gevangengenomen en Valère keerde pas terug uit krijgsgevangenschap op 5 januari 1919. Hij was later schepen. Ook kuiper en latere schepen Louis Creten van d’Eygen geraakte in krijgsgevangenschap met het 10de linieregiment (111). In het kamp bij Hannover maakte hij een naaikistje. Bij zijn thuiskomst na die paar jaren ging hij in de winkel Vandenbosch in de Statiestraat een pop kopen, maar zijn dochtertje Martha herkende haar pa niet meer en verstopte zich.

De Professer Van Oirbeek van Terstok
Gaspard Alphonse Van Oirbeek werd geboren op 9 februari 1853 om zeven uur ’s morgens in de Zepperse graanwatermolen die zijn vader huurde op de Melsterbeek. De nu bijna volledig afgebroken molen bij de Driesstraat was toen eigendom van de weduwe van Arnold Simons te Alken. De Simonsen waren hier lange jaren molenaar geweest. Molenaar Gilis Van Oirbeek, rond 1805 geboren in Zepperen en in 1837 eerst getrouwd met de Lanakense Anne Marie Devue (+1848), hertrouwde in 1852 met de Zepperse Marie Elisabeth Gos. Uit dit tweede huwelijk sproten Gaspard en zijn jongere zus Marie Virginie (°1854). Gillis stierf enkele jaren later, op 15 april 1856. Moeder Marie-Elisabeth Gos hertrouwde op 30 juli 1862 met de ingeweken landbouwer Joannes Knapen en ging twee jaar later op het Dorp wonen. Marie-Elisabeth stierf op 9 januari 1872 aan borstwater (112). Zij was een telg uit de landbouwersfamilie Gos, die onder meer de huidige hoeve Neven in de Driesstraat bewoonde.
Volgens nagelaten notities kreeg student Gaspard in 1872-1874 in Nijvel de smaak te pakken van de klassieke Franse auteurs en filosofen (113). Hij studeerde er vanaf oktober 1870 aan de Rijksnormaalschool daar. In zijn latere leven beschouwde Gaspard zich als Vlaamse Geus en hing het liberale gedachtengoed aan. Na zijn diploma graad 2, in 1873, volgde hij in Nijvel nog de speciale afdeling middelbaar onderwijs tot 1875. Eind januari 1876 kon hij als onderwijzer aan de slag in de Middelbare Staatsschool in Antwerpen. In juli 1879 was hij regent in het Atheneum van Aalst en trouwde hij op 21 april 1881 met zijn elf jaar jongere naamgenote Philomena Mina Maria Vanoirbeek, dochter van Arnold Vanoirbeek-Grauls van Terstok. Tussen december 1881 en juli 1896 gaf hij les in Verviers. Van daar ging Gaspard Van Oirbeek definitief naar Luik, waar hij leraar Nederlands en Duits was aan het Atheneum (114). Hij kwam regelmatig naar Terstok en Zepperen, waar hij goederen had. Zo verkocht notaris Coemans voor de professor op maandag 15 juni 1896 om twee uur namiddag in de herberg van Gillis Vrancken aan de kerk openbaar het fruit waaronder de eerste kwaliteit van Kersen, Oogstappelen en dubbele Belle-Fleur, wassende in zijne weide te Ter Stock-Brusthem tegen Zepperen, achter zijne winning, behalve de geteekende boomen (115).
Na zijn pensioen bij K.B. van 20 januari 1909 vestigde hij zich als rustend leraar voorgoed op de Stok – enclave van Brustem – in de hoeve waar Menten woonde. Zijn buur was hovenier-landbouwer Frans Leemans-Bex Kloenk. De Professor beoefende op latere leeftijd de tafelretorica en de samenzang in de cafécultuur van de jaren tussen de twee wereldoorlogen. In de vakanties en toen hij op rust ging was hij in Zepperen een graag geziene figuur, een heer die graag vrolijke liederen zong. Hij was erelid van de Oudstrijdersbond en van de handboogschutterij De Eendracht. Die was gevestigd in de herberg van koster Jammaers op de hoek Kerkplein-Stationsstraat en later bij Peter Vrancken-Gemers, zoon van Gillis, op de hoek Stationsstraat-Zwartweidestraat. Gillis Vrancken was in 1865 getrouwd met Anna-Christina Van Oirbeek, de halfzus van de Professor (116). Alle woensdagen kwam de professor wiezen in het café van de koster. Zijn kaartgezellen waren meester Schoofs, boer Plevoets van Ordingen, de onderwijzer van Ordingen, boer Dupont Pake Pong van de winning aan de Melsterbeek en zijn zoon onderwijzer Richard. Bij het jaarlijks feestje nam het gezelschap ’s avonds bij het buitengaan afscheid onder het zacht zingen van het ontroerende Goede nacht, slaap zacht… (117). Helène Hayen, dochter van Lucie Van Oirbeek, bewaart nog notitieblaadjes van haar parrain met daarop liedtekstjes zoals Daar kwam een grijze boer gereden, De pastoor zijn koe, Het lied van den smid, Charlotteken mijn zotteken en Belgisch-Vlaamse patriottische liederen (118). Ook een feestzang bij de inwijding van het nieuwe schoolgebouw meer in het centrum van Zepperen in 1929 en een Tafelpraatje over drank en klitsbier uit de eerste wereldoorlog – bij het huwelijk van Paul in oktober 1918 (?) – bleven bewaard. Het gevecht bij de herberg Truike tussen Belgische Gidsen en Duitse grenadiers op 17 augustus 1914 speelde zich voor zijn deur af. Naar verluidt schreef de Professor de tekst op het gedenkprentje (119). Op de schuur van Nol Bex in de Kogelstraat, waar veel Sint-Truidense leurders en bedelaars kwamen overnachten, schreef de Professor eens in het groot de tekst Toevlucht der arme zondaren. De professor was tussen 1887 en 1900 ook eigenaar van de rijke vakwerkhoeve 1615 aan de Kogelstraat, voorheen eigendom van zijn stiefvader landbouwer Jan Knapen, later woning van de familie Fabry (120).
In de jaren twintig werkten op de hoeve Van Oirbeek-Poelmans bijvoorbeeld de knechten Nicolaas Hermans van Alken en Jean August Moors van Herten. Gaspards tweede zoon Paul (°1891) was in 1918 met Maria-Elisabeth Poelmans (°1898) gehuwd (121). Zij was afkomstig uit de stamhoeve Minsen op d’Eigen. In 1927 werd hun zoon René geboren en later kwam Gaspard als tweede zoon. Pol van de Professer stierf al in 1949. Hij had economische en consulaire wetenschappen voltooid aan de Luikse universiteit en had kunnen schitteren in de hoogste kringen maar verkoos het harde verborgen leven van de nederige landman. Vader Gaspard liet zijn dochters de middelbare school of de betere naaischool volgen en zijn zonen universeit. Moeder Mina was zelf op pensionaat geweest in Borgloon.
Gaspards oudste zoon Joseph (1884-1977) bracht het met schitterende resultaten aan de Luiks Rijksuniversiteit tot burgerlijk mijningenieur en werd beheerder-directeur generaal van Vieille Montagne (122). Hij woonde in het kasteel van Angleur en later op de gekende “terrassen” in Luik. Hij had er vier huisbedienden. Hij kreeg o.m. het kruis van Groot-Officier van de Koninklijke Orde van Vasa, Zweden en werd Grootofficier in de Leopold II-orde. Hij huwde met de Franse oorlogsweduwe Marie Farthouat uit Verdun en werd een weldoener o.m. voor de studenten in de familie Van Oirbeek. Hij duidde zijn neefje André Hayen, ere-burgemeester van Wellen, aan als testamentuitvoerder (123).
Dochter Virginie (1881-+-1960) huwde met Armand Darimont (1880-1960) te Luik en kreeg vier dochters, Suzanne (°1906), Alice (°1908), Yvonne (°1916) en Denise (124). Suzanne trouwde later met meester Jozef Schoofs van Zepperen. Tweede dochter Maria Mia Van Oirbeek (1883-1952) huwde met de bekende antiquair Joseph Collinet (1881-1962) te Luik.
Zoon Marcel (°1894) was ook burgerlijk mijningenieur en werkte tussen 1926 en 1948 bij FN en Gillet-motoren in Herstal (125). Hij was als vrijwilliger en officier tijdens de twee wereldoorlogen in totaal bijna negen jaar krijgsgevangen in Duitsland en studeerde daar electriciteit. Vanaf juli 1948 werkte hij als ingenieur-diensthoofd en later als directeur van de n.v. verenigde elektriciteitscentrales LI(ège)NA(mur)LUX(embourg) in Awirs.
De jongste dochter was Lucia (°1901) (126). Zij huwde met Camille Hayen van aannemer Veire en kreeg de kinderen Jeanne – echtgenote Jozef Roebben -, André en Hélène.
De talentrijke persoonlijkheid Gaspard Van Oirbeek overleed op 24 december 1933, een achttal jaren na de dood van zijn echtgenote (127). Op het bidprentje lezen we zijn boodschap aan zijn leerlingen : Onderwijs en opvoeding moeten samen gaan om den mensch gelukkig te maken. Immers als de geest brengt licht, terwijl het hart bestuurt, dan volgt de mensch getrouw en veilig den hobbeligen weg der deugd en zoo wordt menige fout vermeden tot verbetering der algemeene zedelijkheid en de verfijning van ons eergevoel, het beste richtsnoer van ons gedrag in de maatschappij. Moget gij deze les nooit vergeten, lieve jonkheid !

Wie deed wat in Zepperen in 1885-1937 ?
Uit : Annuaire du commerce et de l’industrie. Province de Limbourg (mededeling Jos Engelbosch Aalst).

1885
1890
1895
1900
1904
1910
…1921
…1937

Burgemeester
J. Renarts
G. Minsen
L. Minsen
E. Jammaers
E. Jammaers
E. Jammaers
H. Vandenbosch
J. Claes

Schepen
J. Jamotte
L. Neven
J. Jamotte
L. Neven
J. Jamotte
L. Neven
X. Hayen
L. Neven
X. Hayen
Jos. Hechtermans
X. Hayen
Jos. Hechtermans
F. Jammaers
L. Vanoirbeek
H. Vandenbosch
V. Hayen

Secretaris
P. Hayen
P.L. Hayen
P.L. Hayen
J.-L. Decauter
J.-L. Decauter
J.-L. Decauter
J.-L. Decauter
M.-J. Bonneux

Ontvanger
Nys
A. Nys
A. Nys
A. Nys
A. Nys
A. Vanoirbeek
A. Vanoirbeek
A. Vanoirbeek

Pastoor
L. Derie
L. Derie
L. Derie
L. Derie
L. Derie
L. Derie
Th. Reyners
Th. Reyners

Kapelaan
J. Bobbaers
J. Knaepen

Postkantoor
Ordingen
Ordingen
Ordingen
Ordingen
Ordingen
Ordingen
Ordingen

Herberg en café
J. Claes
Wed. L. De Salis
Wed. A. Helaerts
G. Jammaers
H. Maris
D. Martens
H. Mommen
G. Vrancken
J. Claes
Wed. L. De Salis
Wed. A. Helaerts
G. Jammaers
H. Maris
D. Martens
H. Mommen
G. Vrancken
E. Bonneux
J. Claes
Wed. L. De Sales
Wed. A. Helaerts
G. Jammaers
D. Martens
H. Mommen
G. Vrancken
E. Bonneux
J. Claes
A. Coopmans
Wed. L. De Sales
Wed. A. Helaerts
G. Jammaers
D. Martens
H. Mommen
G. Vrancken
J. Claes
A. Coopmans
Wed. L. De Sales
Wed. A. Helaerts
G. Jammaers
E. Jammaers
L. Jossens
H. Mommen
G. Vrancken
A. Coopmans
Wed. L. De Sales
Wed. A. Helaerts
Wed. G. Jammaers
E. Jammaers
F. Mommen
H. Mommen
G. Vrancken
Wed. L. De Sales
M. Jammaers
F. Mommen
H. Mommen
A. Nys
H. Creten
A. Jammaers
F. Leemans
J. Mommen
H. Mommen
H. Nys
F. Serdans

Boterkoopman
J. Ramaekers
J. Ramaekers
J. Ramaekers

Houtkoopman
H. America
E. Jammaers
H. America
E. Jammaers
H. America
E. Jammaers
L. Goffings
E. Jammaers
E. Jammaers
G. Bex
E. Jammaers
H. Vandenbosch
H. Vandenbosch

Slager
P. Creten
P.J. Onckelinx
P. Creten
P.J. Onckelinx
P. Creten
P.J. Onckelinx
P.Creten
P.-J. Onckelinx
H. Creten
P.-J. Onckelinx
H. Creten
H. Creten
H. Creten
H. Hontiens
(varkensslagers)

Bakker
E. Bonneux
E. Bonneux
E. Bonneux
E. Bonneux

Wagenmaker
A. Mommen
E. Mommen
A. Schoofs
E. Mommen
A. Schoofs
A. Schoofs
A. Schoofs
J. Leemans
A. Schoofs
J. Leemans
A. Schoofs
J. Leemans
A. Schoofs
F. Jammaers
J. Leemans
L. Schoofs

Schoen(verkoper)
A. Basteyns
A. Basteyns
L. Smets
T. Lizin
T. Lizin
E. Priemen
T. Lizin
E. Priemen
L. Heusdens
T. Lizin
E. Priemen
L. Heusdens
E. Priemen
P. Gillissen

Kalk en meststoffen
P. Hayen
P. Hayen
O. Hayen
E. Jammaers
Ch. Ramaekers
E. Jammaers
E. Jammaers
E. Jammaers
G. Coopmans
H. Vandenbosch
H. Vandenbosch

Paardenkoopman
G. Mommen
G. Mommen
G. Mommen
G. Mommen
G. Mommen

Kaarsenmaker
M. Jammaers
M. Jammaers
M. Jammaers
M. Jammaers
M. Jammaers
M. Jammaers
M. Jammaers
A. Jammaers

Kleermaakster-naaister
M. Buntinx
C. HechtermansM. Helaerts
M. Knapen
R.Vanoirbeek
M. Vanoirbeek
M. Buntinx
M. Helaerts
M. Knapen
R. Vanoirbeek
A. Vanoirbeek
M. Buntinx
M. Helaerts
L. Knapen
R. Vanoirbeek
A. Vanoirbeek
M. Buntinx
Th. Decauter
M. Helaerts
L. Knapen
A. Vanoirbeek
Th. Decauter
M. Helaerts
L. Knapen
A. Vanoirbeek
M. Helaerts
Th. Jammaers
A. Mommen
A. Vanoirbeek
T. Claes
I. Creten
A. Mommen
L. Steukers
A. Vanoirbeek
T. Claes
I. Creten
A. Vanoirbeek

Koloniale waren
M. Hayen
J. Hendrix
J. Knapen
F. Leemans
F. Leemans
L. Leunen-Goffings
D. Mommen
H. Mommen
J. Knapen
F. Leemans
F.Leemans
Leunen
D. Mommen
H. Mommen
M. Vananroye

Stoker
F. Bellefroid

Lagere school
F. Creten
E. Mundis
F. Creten
E. Mundis
J. Brouck
F. Creten
A. Neven
E. Vinck
J. Brouck
F. Creten
A. Neven
E. Vinck
J. Brouck
F. Creten
A. Neven
E. Vinck
J. Brouck
F. Creten
A. Neven
E. Vinck
E. Broekx
A. Neven
E. Broekx
J. Schoofs

Aannemer openbare werken
X. Hayen

Kruidenier
P. Vanhaeren
G. Jacobs
F. Mommen
P.J. Vanhaeren
E. Bonneux
L. Leunen-Goffings
L. Leunen-Govaerts
F. Mommen
P.J. Vanhaeren
E. Bonneux
H. Fabry
L. Leunen-Goffings
L. Leunen-Govaerts
F. Mommen
P.-J. Vanhaeren
L. Jossens
L. Leunen-Goffings
L. Leunen-Govaerts
J. Mommen
P.-J. Vanhaeren
F. Biets
M. Hayen
J. Hendrix
L. Leunen-Goffings
J. Mommen

Meelverkoper
G. Bollen
J. Knapen
L. Leunen-GovaertsT. Ottenburgs
E. Jammaers
G. Bollen
J. Knapen
L. Leunen-Govaerts
T. Ottenburgs
E. Bonneux
E. Jammaers
J. Leemans
L. Leunen-Goffings
L. Leunen-Govaerts
E. Bonneux
E. Jammaers
J. Leemans
L. Leunen-Goffings
L. Leunen-Govaerts
L. Jossens
L. Leunen-Goffings
L. Leunen-Govaerts
J. Mommen
M. Hayen
J. Hendrix
L. Leunen-Goffings
J. Mommen
M. Hayen
J. Hendrix
J. Knapen
F. Leemans
L. Leunen-Goffings
D. Mommen
H. Mommen
A. Coopmans
J. Knapen
F. Leemans
D. Mommen
H. Mommen
M. Vananroye

Landbouwers en telers
H. America
M. Bamps
F. Bellefroid
J. Bex
F. Bex
Wed. J. Claes
G. Cleren
Wed. F. Coart
Wed. M. Croes
P.Debout
Kinderen L. Doucet
Wed. J. Esselen
Kinderen F. Hansoul
A.J. Hayen
P. Hayen
P. Ilsbroeks
A. Jammaers
E. Jammaers
F. Jammaers
F. Jaupen
J. Knapen
C. Leunen
P.Minsen
Kinderen L. Minsen
B. Mommen
G. Mommen
H. Mommen
P.Mommen
Wed. G. Neesen
L. Neven
E. Nys
M. Otten
M. Peeters
Wed. M. Peeters
J. Renaerts
L. Schoofs
G. Steukers
L. Vanbilsen
A. Vanoirbeek
H. America
M. Bamps
F. Bellefroid
J. Bex
F. Bex
Wed. J. Claes
Wed.Cleren
Wed. M.Croes
P. Debout
Kinderen L. Doucet
Wed. J. Esselen
Kinderen F. Hansoul
A.J. Hayen
P. Hayen
P. Ilsbroeks
E. Jammaers
E. Jammaers
F. Jammaers
F. Jaupen
J. Knapen
C. Leunen
P.Minsen
Kinderen L. Minsen
C. Mommen
G. Mommen
H. Mommen
P.Mommen
Wed. G. Neesen
L. Neven
E. Nys
M. Otten
M. Peeters
Wed. M. Peeters
J. Renaerts
L. Schoofs
G. Steukers
L. Vanbilsen
A. Vanoirbeek
H. America
M. Bamps
J. Bex
F. Bex
Wed. M. Croes
P. Debout
Kinderen L. Doucet
Wed. J. Esselen
Kinderen F. Hansoul
A. Hayen
X. Hayen
P.L.Hayen
Ilsbroeks P.
E. Jammaers
F. Jammaers
F. Jaupen
C. Leunen
P.Minsen
Kinderen L. Minsen
C. Mommen
G. Mommen
H. Mommen
P.Mommen
Wed. G. Neesen
L. Neven
E. Nys
M. Otten
M. Peeters
Wed. M. Peeters
Wed. J. Renaerts
Wed. H. Renaerts
P. Schoofs
G. Steukers
L. Vanbilsen
A. Vanoirbeek
H. America
M. Bamps
J. Bex
F. Bex
J.Byloos
Kinderen L. Doucet
Kinderen F. Hansoul
A. Hayen
X Hayen
E. Jammaers
F. Jammaers
C. Leunen
P.Minsen
Kinderen L. Minsen
C. Mommen
G. Mommen
H. Mommen
P.Mommen
Wed. G. Neesen
L. Neven
E. Nys
M. Otten
M. Peeters
Wed. M. Peeters
Wed. J. Renaerts
Wed. H. Renaerts
G. Steukers
L. Vanbilsen
A. Vanoirbeek
M. Bamps
J. Bex
J.Byloos
Kinderen F. Hansoul
O. Hayen
X. Hayen
G. Hayen
Wed. J. Hoebregts
D.Jammaers
E. Jammaers
P.Minsen
Kinderen L. Minsen
P.Mommen
Wed. G. Neesen
L. Neven
E. Nys
M. Otten
Wed. J. Paesmans
P.-V. Peeters
Weduwe M. Peeters
Wed. J. Renaerts
Wed. H. Renaerts
L.Vanbilsen
Wed. P.J. Vanoirbeek
J. Vanvaechelen
M. Bamps
Wed. Byloos
G. Hayen
O. Hayen
X. Hayen
Wed. J. Hoebregts
E. Jammaers
F. Jammaers
P. Minsen
P.Mommen
Kinderen Neesen
Kinderen Neven
E. Nys
Wed. J.Paesmans
J. Poelmans
Kinderen Renaerts
L. Vanbilsen
Wed. P.J. Vanoirbeek
J. Vanvuchelen
M. Bamps
Fr. Byloos
G. Hayen
O. Hayen
X. Hayen
Wed. E. Jammaers
F. Jammaers
P. Minsen
P.Mommen
Kinderen Neesen
Kinderen Neven
E. Nys
Wed. Renaerts
L. Vanbilsen
Wed. P.J.Vanoirbeek
M. Bamps
Fr. Byloos
G. Hayen
Wed. O. Hayen
V. Hayen
J. Jammars
P. Minsen
Kinderen Neven
E. Polus
V. Renaerts
L. Vanbilsen
J. Vanvuchelen

IJzerwaren
L. Leunen-Goffings
L. Leunen-Goffings
L. Leunen-Goffings
L. Leunen-Goffings
L. Leunen-Goffings
L. Leunen-Goffings
L. Leunen-Goffings
E. Leunen
A. Vanoirbeek

Voer en stro
J. Leemans
P.L. Vandersmissen
E. Jammaers
J. Leemans
P.-L. Vandersmissen
E. Jammaers
P.-L. Vandersmissen
E. Jammaers

Fruitkoopman
J. Leemans
P. Vandersmissen
J. Leemans
P.L. Vandersmissen
H. Fabry
J. Leemans
P.L. Vandersmissen
H. Fabry
J. Leemans
P.-L. Vandersmissen
H. Fabry
A. Frederix
P.-L. Vandersmissen
H. Fabry
A. Frederix
L. Hamonts
J. Jacques
A. Vanoirbeek
J. Claes
F. Jammaers
R. Raets
G. Vanhacht
L. Vanoirbeek
L. Vanoirbeek

Veldwachter
J. Jammaers
J. Jammaers
J. Jammaers
J. Jammaers
J. Jammaers
H. Knapen

Landmeter
F. Creton
F. Creten
F. Creten
F. Creten
F. Creten

Graandorser
J. Ramaekers
J. Ramaekers
Ch. Ramaekers

Hotelhouder
C. Ramaekers
C. Ramaekers
C. Ramaekers
E. Bonneux

Kolenhandelaar
P. Hayeu
P. Vanhaeren
P. Hayeu
J. Leemans
Ch. Ramaekers
P.J. Vanhaeren
O. Hayen
J. Leemans
Ch. Ramaekers
P.J. Vanhaeren
O. Hayen
E. Jammaers
J. Leemans
P.-J. Vanhaeren
E. Jammaers
L. Jossens
P.-J. Vanhaeren
E. Jammaers
A. Vanoirbeek
G. Coopmans
A. Vanoirbeek
J. Driesmans
D. Nys
A. Vanoirbeek

Gistverkoper
H. Leunen
L. Leunen
L. Leunen-Goffings
L.J. Vanhaeren
L. Leunen-Goffings
L.-J. Vanhaeren
L. Jossens
L. Leunen-Goffings
J. Mommen
L.-J. Vanhaeren
L. Leunen-Goffings
J. Mommen
L. Leunen-Goffings
D. Mommen
E. Leunen
D. Mommen

Metselaar
L. Goffings
M. Goffings
L. Goffings
J. Goffings
Wed. Leunen
P.J. Luyckx
G. Thys
L. Thys
G. Vandenbosch
N. Wanten
L. Goffings
M. Goffings
L. Goffings
J. Goffings
Wed. Leunen
P.J. Luyckx
G. Thys
L. Thys
G. Vandenbosch
H. Wanten
L. Goffings
M. Goffings
J. Goffings
Leunen
P.J. Luyckx
K. Thys
L. Thys
G. Vandenbosch
L. Goffings
J. Thys
L. Thys
L. Thys
G. Vandenbosch
H. Vandenbosch
L. Thys-Vanbergen
G. Vandenbosch
H. Vandenbosch
F. Vanorbeek
L. Thys-Vanbergen
H. Vandenbosch
L. Thys-Vanbergen
A. Vandenbosch
H. Vandenbosch

Maïs en lijnzaadbloem
Ch. Ramaekers
E. Bonneux

Hoefsmid
J. Hechtermans
J. Jammaerts
J. Hechtermans
J. Jammaers
J. Hechtermans
J. Jammaers
J. Hechtermans
J. Jammaers
H.Hechtermans
J. Hechtermans
J. Hechtermans
L. Hechtermans
J. Hechtermans
L. Hechtermans
J. Hechtermans
L. Hechtermans

Schrijnwerker-timmerman
H. Helaerts
L. Helaerts
M. Jammar
H. Leeman
L. Ottenborgs
J. Priemen
J. Veltjens
H. Helaerts
L. Helaerts
H. Leemans
L. Ottenborgs
J. Priemen
J. Veltjens
H. Helaerts
L. Helaerts
H. Leemans
L. Ottenborgs
J. Priemen
J. Veltjens
H. Helaerts
L. Ottenborgs
J. Priemen
L. Ottenborgs
G. Priemen
J. Derwael
G. Priemen
J. Derwael
G. Priemen
J. Derwael
G. Priemen
A. Schoofs

Molenaar
A. Van Oirbeek
A. Van Oirbeek
Van Oirbeek A.
E. Bonneux
Hendrix-Bona
Camille Arnauts
Camille Arnauts
E. Alles
J. America
G. Colemonts
G. Van Schoenwinkel

Honingmaker
G. Hansoul
G. Kleykens
C. Knapen
P. Leunen
C. Martens
L. Minsen
J. Otten
G. Hansoul
G. Kleykens
C. Knapen
P. Leunen
D. Martens
L. Minsen
J. Otten
G. Hansoul
G. Kleykens
C. Knapen
D. Martens
L. Minsen
J. Otten
D. Martens
L. Minsen
D. Martens
L. Minsen
Th. Mommen
Th. Mommen
Th. Mommen

Varkenskoopman
F. Mommen
D. Nys
J. Raets
R. Renaerts
A. Steukers
D. Nys
H. Nys
J. Raets
R. Renaerts
A. Steukers

Schilder
F. Keunen
F. Keunen
H. Leunen

Aardappelverkoper
J. Geladie
J. Leemans
P. Vandersmissen
J. Geladie
J. Leemans
P. Vandersmissen
J. Leemans
P.L. Vandersmissen
J. Leemans
P.-L. Vandersmissen
P.-L. Vandersmissen

Eigenaar-rentenier
F. Bellefroid
Wed. F. Coart
F. de Pitteurs-Hiegaerts
O. de Pitteurs-Hiegaerts
J. Hayen
P. Hayen
G. Mommen
H. Mommen
L. Neven
A. Nys
J. Renaerts
L. Simons
F. Bellefroid
F. de Pitteurs-Hiegaerts
O. de Pitteurs-Hiegaerts
J. Hayen
P. Hayen
G. Mommen
H. Mommen
L. Neven
A. Nys
J. Renaerts
L. Simons
F. de Pitteurs-Hiegaerts
Ch. De Pitteurs-Hiegaerts
X. Hayen
P.L. Hayen
G. Mommen
L. Neven
A. Nys
O. de Pitteurs-Hiegaerts
X. Hayen
G. Mommen
L. Neven
A. Nys
X. Hayen
Wed. L. Neven
A. Nys
R. Bellefroid
A. Gilissen
X. Hayen
Wed. A. Nys
A. Gilissen
H. Priesmans
Wed. A. Gilissen
H. Paesmans
Klompenmaker
L. Fréderix
M. Goffings
P. Goffings
J. Goffings
L. Goffings
H. Heeren
H. Leemans
J. Leemans
D. Martens
D. Ruysen
C. Schoofs
A.Vananroye
H.Vananroye
J. Vananroye
L. Vananroye
P.J. Vananroye
L. Fréderix
M. Goffings
P. Goffings
J. Goffings
L. Goffings
G. Hansoul
H. Heeren
H. Leemans
J. Leemans
D. Martens
D. Ruysen
C. Schoofs
A. Van Anroye
H. Van Anroye
J. Vananroye
L. Vananroye
P.J. Vananroye
L. Fréderix
M. Goffings
J. Goffings
L. Goffings
G. Hansoul
D. Martens
D. Ruysen
A. Van Anroye
H. Van Anroye
J. Van Anroye
L.Vananroye
P.L. Van Anroye
L. Goffings
G. Hansoul
D. Martens
D. Ruysen
A. Van Anroye
H. Van Anroye
L. Van Anroye
P.-J. Vananroye
G. Hansoul
D. Martens
F. Ruysen
A. Vananroye
L. Vananroye
J. Vananroye
G. Hansoul
J. Van Anroye
G. Hansoul
F. Vananroye
J. Vananroye
G. Hansoul
F. Van Anroye
J. Van Anroye

Vroedvrouw
M. Vandersmissen
M. Vandersmissen
M. Vandersmissen
H. Straven
M. Vandersmissen
H. Straven
H. Straven
Th. Thys

Slotenmaker
P. Leunen
P. Leunen
J. Hechtermans
J. Hechtermans
H. Hechtermans
J. Hechtermans
H. Hechtermans
J. Hechtermans
J. Deckers
J. Deckers

Stroopstoker
P. Hayen
P. Hayen

Kleermaker
A. Lizin
H. Steukers
L. Steukers
A. Lizin
H. Steukers
L. Steukers
A. Lizin
J. Knapen
F. Knapen
F. Leemans
H. Steukers
L. Steukers
J. Knapen
F. Knapen
F. Leemans
A.-L. Lizin
L. Steukers
J. Knapen
F. Knapen
F. Leemans
A.-L. Lizin
L. Steukers
F. Knapen
J. Knapen
F. Leemans
Ed. Leunen
J. Knapen
J. Knuts
A. Vananroye
F. Knaepen
J. Knuts
R. Mommen
J. Reymen
A. Vananroye

Kuiper
J. Creten
J. Creten
J. Creten
J. Creten
J. Creten
J. Creten
L. Creten
L. Creten
Voerder
E. Nys
M. Peeters
E. Nys
M. Peeters
E. Nys
M. Peeters
E. Nys
M. Peeters
O. Hayen
E. Nys
O. Hayen
E. Nys
O. Hayen
E. Nys
G. Schoofs

Kasteelbewoner
C. de Pitteurs-Hiegaerts
C. de Pitteurs-Hiegaerts
W. Portmans, bankier Sint-Truiden
O. de Piteurs-Hiegaerts
Les Pères Chartreux
Augustins, le Père Gausbert, supérieur de l’Alumnat Saint-Louis
Le Père Gausbert, supérieur de l’Alumnat Saint-Louis
Le Père P. Moors, supérieur de l’Alumnat St-Louis

 

___________________________________________

Leraar Henri America en zijn stam
Henri behaalde het doctororaat in de wijsbegeerte en letteren, klassieke filologie, aan de Katholieke Universiteit van Leuven. Hij was als leraar werkzaam gedurende 41 jaren, achtereenvolgens aan het gemeentecollege in Beringen, aan het Koninklijk Atheneum te Tienen en te Sint-Truiden. Hij leeft nu als 87-jarige gepensionneerde in het rustig Brabants dorpje Halle-Booienhoven aan de oude scheidingslijn tussen het Prinsbisdom Luik en ‘t Hertogdom Brabant. Op vraag van de Remacluskring kwam hij een avond naar Zepperen voor een gezellig praatje over zijn jeugdherinneringen. Ondanks zijn hoge leeftijd en een zestigjarige afwezigheid uit Zepperen wist hij veel te vertellen over de « tijd van toen » en over de geweldige evolutie die zijn geboortedorp meemaakte in minder dan tachtig jaren. We laten hem aan het woord :
Zepperen bloeit nu
Men rijdt er nu over mooi aangelegde verlichte wegen, over klinkers, beton en asfalt, overal rioleringen, riante nieuw gebouwde huizen en villa’s, met voortuintjes vol bloemen, met gans nieuwe woonwijken, winkels en bedrijven, met druk verkeer van ontelbare fietsen, moto’s, auto’s en tractoren. Alles wijst naar welstand. Wandelt men door de velden dan ziet men tallenkante hoog opschietende maïs en rijke plantages van laagstamfruit. De oude dorpsscholen van vroeger staan meestal leeg en verlaten. Het onderwijs is nu gecentraliseerd en gefusioneerd en grootschaliger. Het bescheiden Alumnaat van de Paters van vroeger is thans een bloeiend centrum van onderwijs en cultuur met grote uitstraling en aantrekkingskracht. Wat een geweldige evolutie. Ik beleefde hier in mijn kindertijd nog echt middeleeuwse toestanden en met verbazing zie ik de geweldige sprong naar de moderne tijd met comfort en snelheid, van electronica en computers.

Mijn kinderjaren
Ik ben hier geboren op 25 januari 1912, twee jaren voor de Eerste Wereldoorlog, in een lemen hoevetje op de Klein-Dekkenstraat. Ik was de jongste van de drie kinderen van Louis America en Maria Vanoirbeek. Mijn dagelijkse leefwereld was zeer klein en beperkte zich tot thuis, d’Oye tot aan de kerk en de school, het Wintersveld tot aan de Paters, Dekket tot achter de Waterkuil, waar de kikkers in de zomer zo luidruchtig kwaakten. Vele huizen in de buurt waren, einde Eerste Wereldoorlog, nog uit leem, witgekalkt, met een zwarte strook beneden. Met een dak van Schulense pannen en wijpen onder de pannen tegen regen- en sneeuwinslag. Sommige huisjes waren zelfs nog met stro gedekt. ‘t Waren meestal langgerekte huisjes, dikwijls nog met aarden vloer en ze bestonden uit een klein voorhuis, veurreske, met houten drempel of zeul , met een howes of leefkamer, daarachter een kamer, enkele kiemerkes, een ondiepe kelder met vleeskuip en kneedbak, en daarboven een kolderkiemerke. Dit laatste had meestal een klein vensterke, want daar sliep de dochter des huizes ! De aarden vloer werd gebezemd en met wit zand gestrooid. Spoedig werd dan een trasvloer gelegd. Dat is een mengsel van asse, kalk en gravier, dat lange tijd werd bewerkt en gedraaid en gekeerd. De verlichting gebeurde met een petroleumlamp en een stallantaarn. Rond 1928 kwam de heer Champagne van Sint-Truiden de electriciteit aanleggen. Maar vele mensen betrouwden de vernieuwing nog niet zo goed en beperkten hun aansluiting tot één gloeilamp, die boven de keukentafel hing en met een katrol instelbaar was in hoogte. Dit om de vrouwen te helpen bij het breien, stoppen en naaien. Er waren natuurlijk in die periode kort na de Eerste Wereldoorlog ook al enkele mooie, sjieke stenen huizen en grote hoeven van welstellende mensen. Maar die waren dan meer centraal gelegen in de dorpskern, de Stationsstraat, de Eynestraat en in de Dekkenstraat. Ik denk aan dat van het Mesterke, van Nijs, de pastorij, van August Vanoirbeek, de hoeve met woonhuis van Vanvuchelen en Bellefroid aan de Poel, de kasteelhoeve van de familie Gilissen, de hoeve van Henri Fabry, de sjieke villa met enorme rijen stallingen van aannemer Xavier Hayen.

Nog echt primitieve toestanden en grote tegenstellingen
Er was nog een ware feodaliteit ; van aan de Witte Lieve Heer tot ver achter de Waterkuil, van aan de paters assumptionisten tot aan Daniëls in de Plankstraat, van op het Valleken tot aan de kerk lagen er misschien wel driehonderd hectaren weilanden, fruitweiden en akkerland. Eén grootgrondbezit, eigendom van enkele, meestal vreemde, eigenaars zoals baron de Pitteurs, de Hebrard, Bellefroid, professor Domien Roggen (128). De kerk bezat en verhuurde het Kerkveld. De gemeente bezat het enorme Dekketveld met vier lange, kaarsrechte vaarten, en de Canadabeemden aan de Paters en verhuurde alles. De Hebrard was de eigenaar van de Vetterij, een grote fruitweide tegenover Jo Schoofs nu, naast de Mot, en van de weide van Martin van ‘t kasteel. Kortom, de helft van het dorp was in handen van enkele grote eigenaars, die het ofwel zelf uitbaatten ofwel aan de dorpelingen verhuurden. Dat grootgrondbezit was een rem op de vooruitgang.
Daarbij waren er nog smalle kronkelwegen met ronde kasseikoppen of stofferige kiezel, met links en rechts een stinkende watergracht. Geen riolering en geen waterleiding. Ieder had zijn eigen put, of moest emmers water halen aan de bron op d’Oye. Karige huisverwarming met één stoof voor ‘t hele huisje. Geen bad of sanitair. Geen toilet binnenshuis. Enkel op afstand stond een klein huiske met het typische deurtje, met een houten bril en zonder waterspoeling, boven een gemetselde citerne of soms boven een kuil. En dat moest dan twee keer per jaar leegeschept worden met emmers.
Er was geen medische verzorging, zelfs geen dokter in de buurt voor dokter Jammaers kwam. Geen kliniek in de omgeving. De mesthoop lag dikwijls niet ver af en de drinkwaterput stond er soms al te dicht bij. Geringe mobiliteit, tenzij te voet of per koets. Niet elk gezin had een fiets. Geen autobuslijn, enkel de trein in Ordingen en Kortenbos. Grote gezinnen en weinig geld. Weinigen waren verzekerd tegen ziekte en invaliditeit. Veel brandgevaar wegens hout, stro en petroleum. Nog veel analfabeten of halve analfabeten. Naast dat gebrek aan enig comfort en hygiëne moesten die mensen nog hard werken, want alles was handwerk in huis en schuur en veld, voor man en vrouw en zelfs de kinderen draaiden al vroeg mee. Zo moesten de kinderen in oogsttijd aren lezen op het stoppelveld. Die bonden ze samen tot een zang en enkele zangen bijeen werden een dikke bussel, die we knuts noemden. De kinderen moesten aardappelen rapen bij het rooien en zelfs de verdwaalde aardappelen na de eg of de ploeg bijeen rapen. Zij moesten verder de koeien bewaken bij het afgrazen van de stoppelklaver na de oogst en van het nagras van gehooide beemden. Zo verliepen onze kinderjaren en ze gleden rustig voort op de gang der seizoenen. En de dorpsmensen zwoegden en spaarden rustig en gelukkig voort. Ze hielpen mekaar in onderlinge bijstand. Enkelen uit de d’Oyestraat kregen wat werk op het kasteel en de hoeve als knecht of meid, als bouwman, koetsier, stalknecht, garde of bewaker. Maar iedereen was zelf een beetje boer, kleine boer, keuterboer, mini-boer, werkman-boer. Iedereen had een lapje grond, een tuintje, een weide met een paar fruitbomen, en daarbij een stukske akkerland voor tarwe, aardappelen en voederbieten of rapen. Iedereen kweekte kippen en konijnen, een varken om te slachten, een koppel schapen voor de wol. Men kon die wol zelf spinnen en dan kousen of sokken breien, of dekens laten maken in Hasselt. Zelfs de Paters hadden nog hun kleine boerderij. Het beeld van broeder Jan, die thuis met de koe naar de stier kwam voor dekking is mij steeds bijgebleven.

Te koop : een kasteel met al zijn gronden en weilanden !
In de jaren twintig gebeurde er iets wat niemand kon verwachten. De heer baron de Pitteurs verliet Zepperen en trok met zijn dame en zoon naar Brussel. De rijke man naar wie iedereen opkeek, de eerste die een luxe-auto bezat, die met zijn familie in het koorgestoelte in de kerk de mis bijwoonde, ging weg en verkocht alles. En kapitaalkrachtige vreemden waren er als de kippen bij om de beste weilanden en fruitweiden op te kopen. Maar wakkere boeren en boerkes van Zepperen deden ook hun best om een stuk te kopen. Zo gingen de prachtige loten van het Wintersveld aan de Paters naar de familie Clerinx uit Rummen en naar de heer Follon uit Mechelen en naar de heer Theophile Schoofs van Brustem. Maar Victor Renaerts, van Trienes en Charel Onkelinx haalden ook een mooi stuk uit de brand. Theophile Knapen-America kocht een weide aan de Waterkuil en een op het Valleken aan de brug. De handelaar Dignef van Hoepertingen aasde er op om het hele Bollegat, rond de vijf hectaren, te kunnen kopen. Maar mijn vader Louis America-Vanoirbeek, Louis va Leenes, was hem te vlug af. Hij kocht ineens het hele Bollegat, hield er dertig roeden van voor zich zelf en liet de rest over aan Dignef. In die tijd kwamen ook de eigendommen van Xavier Hayen, op het einde van de Dekkenstraat met een prachtige villa en enorme stallingen, te koop. En Jean America-Knapen, een man met een hele rij zonen en dochters, kocht alles ineens op, behalve de villa. Meer uit noodzaak om werk en inkomen te hebben voor zijn groot gezin.

Er komt meer welstand
En zo kwam er stilaan welstand en vooruitgang onder de mensen. De velo werd nu algemeen vervoermiddel in elk huisgezin. Celleke Bex van d’Eygen en Louis Langenaken van de Coöperatief deden goede zaken. Veel volwassen mannen en vrouwen moesten nog leren fietsen, tot groot jolijt van de toeschouwers. Prijs van een fiets, pardon een villau, was toen ongeveer vierhonderd frank en een roede grond (4 aren 36), kostte in 1930 ongeveer duizend frank. De behuizing verbeterde heel snel. Geregeld werd er ergens een oven zelfgemaakte bakstenen aangestoken met lopend vuur. Lemen wanden werden vervangen en nieuwe huizen en boerderijen werden in steen gebouwd. De lange rokken van ‘t vrouwvolk werden korter, de lange haarlokken werden afgesneden. De vrouwen fietsten ook mee en hier en daar eens een opwaaiende rok bekijken was niet langer een doodzonde. De landbouw verbeterde snel. De handploeg met één schelp werd vervangen door de kantelende ploeg met twee schelpen. De oude watermolen op de Molenbeek was al verdwenen en vervangen door twee, drie vuurmolens. Sanitair en hygiëne gingen vooruit, want er was nu een dokter, de heer Urbain Jammaers aan de Poel gevestigd en altijd bereikbaar. Kortom er was in enkele jaren een enorme vooruitgang gekomen.

In de gemeenteschool voor jongens aan de kerk
Van kleuterschool was er toen nog geen sprake in Zepperen en de kwajongens van die tijd gingen pas naar school als ze zes geworden waren. Voor Hary van Louis van Leenes was dat in 1918 bij ‘t einde van de Eerste Wereldoorlog en het zou duren tot in de zomer van 1924. Ik heb aan die lagere schooltijd nu nog de beste en zeer precieze herinneringen. Ik kende er nog meester Creten, maar vooral de meesters Jozef Schoofs en Arnold Neven, stuk voor stuk degelijke onderwijzers. Hun didactische leermiddelen waren beperkt tot bord en krijt, lei en griffel met een buisje, een ballonpen voor schoonschrift, een paar oude landkaarten, twee foto’s van het koningshuis, een stel inhoudsmaten en daarmee was de inventaris ongeveer gemaakt. Maar wij konden rekenen als de besten, vraagstukken oplossen was een sport, ontleden van woorden en zinnen, de tafels van vermenigvuldiging, berekening van oppervlakten en inhoud, de hoofdzaken van de gewijde en andere geschiedenis, en dan de 91 bladzijden van de Mechelse Cathechismus rats van buiten, lezen en voordragen met veel mimiek, gevoel en gebaren, opstellen maken met veel ronkende adjectieven over de notelaar van het Smidje enz., en schrijven zonder d-t-fouten in de oude spelling van toen met menschen en boomen. De besten onder ons mochten zelfs al mee de Franse les voor volwassenen in de avondschool volgen ! Tucht op school bood weinig problemen, dat was ons met de paplepel ingegeven. Braaf zijn manneke en goed luisteren naar de meester ! Wie stout was kreeg al een veeg, wie d-t-fouten schreef kreeg van Meester Schoofs een speciale kastijding, en geen vader die daarover durfde komen reclameren. En respect dat we hadden voor het gezag en voor de markante figuren van het dorp ! Klakske af voor Mijnheer Pastoor en de Meesters, voor de Zusters met hun grote witte kappen, voor Mijnheer de Baron, voor de Professor Van Oirbeek van de Stok, voor Jef de Boy Jammaers, en ga zo maar door.
Wij waren kinderen van de natuur en we gingen op onze klompen in groepjes naar de school. Denk nu maar niet dat wij brave jongskes waren onderweg. Dat begon al aan Djanneskes uit de Mutsaard, daar was onze eerste verzamelplaats. Daarachter lagen drie poelen, die ‘s winters toevroren, tot onzer beschikking om te spelen op ijsstoelen en glijbanen. Djanneske was tegelijk boer, kleermaker en winkelier, en hij verkocht letterlijk alles, van rijst en stroop tot petrol. Daar namen we al onze voorraad blauwe pruimen mee van de boom die op de gevel stond. En oppassen voor het aalputje, met planken bedekt, dat vlak naast het koestalletje lag ! Dan langs Tjoan van Tilmans en Lowis oat den Haspel tot aan Martin van ‘t kasteel en de Vetterij. Daar waren verleidelijke witte oogstappelen, en vroege Krakerskersen ! Dan voorbij de zaagkuil van Swartenbroeckx tot op d’Oye-centrum. Dat was onze volgende stopplaats, want daar lag in al zijn modder de beirebooged van Lisake. Daar dreven de vrouwen hun bronstige zeugen tot bij de beer voor dekking. Die operatie kostte vijf frank. En wij… kwajongens…, ja, we moesten toch ergens onze sexuele voorlichting halen. De smid Felix Jammaers had lekkere dikke gele peren en noten bij duizenden, ook voor ons natuurlijk. En dan verder met een steeds maar groeiend groepje tot aan de Dikke Linde. En daar ontmoetten we onze makkers van het Dekken en d’Eygen, dat waren de Kluters, en nu samen naar de gemeenteschool langs Gilissen. Onderwijs werd practisch en aanschouwelijk gegeven. De inhoud en de hoogte van een canadapopulier berekenen en dan later controleren als de boom geveld was, of de oppervlakte van een onregelmatig stuk grond met een landmetersketting meten en berekenen, of naar de Drie Bronnekes gaan met de klas, en dan een opstel maken over Mijn dorp.

Zingen en voordragen
Muziek was onze zwakke kant, maar op de zaterdagnamiddag was ons programma nu eenmaal zingen en voordragen . Onvergetelijk. Allemaal in ‘t grootste lokaal, op de trede, in houding, het vaderlands lied zingen, met de nodige klemtonen en variaties, en vooral opletten naar de maat en gelijk beginnen en gelijk stoppen. En wij maar zingen van :
O Vaderland, O edel land der Belgen,
Zo machtig steeds door moed en werkzaamheid,
De wereld ziet verwonderd uwe telgen,
Aan ‘t hoofd van kunst, van handel, nijverheid.
De vrijheidszon giet licht op onze wegen,
En onbevreesd staart gij de toekomst aan,
Gij mint uw Vorst, zijn liefde stroomt U tegen,
Zijn hand geleidt U op de gloriebaan (x 3).
En dan… een volgend lied op ons repertoire klonk ongeveer zo :
De tijd spoedt heen en bakent reeds de baan,
Waar ook nieuwere tijden ons wenken,
Wij volgen fier en zullen langs de baan,
Ons de roem onzer vadren gedenken.
Immer vooruit, dappere telgen,
Moedig en vrij, vast hand in hand,
God omsluite in zijn zegen,
Der Belgen, Vorst en Land.

Dat was 1919… en sommigen onder ons droegen heel fier het soldatenmutsje met flochke van een pas teruggekeerde soldaat of krijgsgevangene.
En dan kwam als intermezzo het gedicht De Haan. Dan mocht Florenke Appeltans, van Bjots uit de Steeg, zijn gedicht opzeggen met veel gebaren !
De Haan.
Ziet gij hem op de mesthoop staan,
Den fieren haan.
Zijn staart… hij schittert als een vlam,
En rood als bloed, zo is zijn kam.
Zijn lange sporen,
Zijn scherper dan een doren.
Hij zet een krop, als wou hij zeggen :
Pas hier op of klop !

En dan op ons programma een paar gedichten met veel gevoel en ontroering voorgedragen, zoals De kapitein en zijne moeder, met nog militaire ondertoon :
De kapitein en zijne moeder.
Mijn dierbre dochter, als de haan,
Ons morgen uit de slaap zal wekken,
Laat ons dan ras reisvaardig staan,
We zullen ver, zeer verre gaan,
En ‘t regiment voorbij zien trekken.
enz.
ofwel
De rozelaar op mijn venster.
Wat stond hij daar lief op mijn venster te blozen,
Met lonkende knopjes en bloeiende rozen,
Die trilden van wellust bij ‘t zoete gevlei.
Hoe blonk hij van dauw bij ‘t morgenzon scheemren.
Wat deed hij van geuren mijn kamer doorweemlen.
O rozelaar, wat waart ge toch schoon in de Mei !
enz…….
Ook droegen wij dan een gedicht voor van eigen huis, dat als volgt was ontstaan. De jongens van d’Oye en hun makkers hadden een verkeerde weg naar huis genomen, en wel langs de Kattesteeg en de Bluik naar de Plankstraat toe. Onderweg zagen ze hoe Albert van Deu met zijn met bieten geladen kruiwagen door een houten brugje was gezakt. En de jongens hadden met samengespannen krachten de brave man eruit getrokken en terug op ‘t goede veldbaantje gezet. En onze meester Schoofs, die ook het goede in ons kon waarderen, maakte hierover een gedicht (129). Jef Hansoul moest dat voordragen. Het ging over :

Jozef en zijn kameraden,
Goeie jongens, door en door,
Hebben Alberts leed geraden,
Lopen bij en spannen voor,
enz…..
Maar was de muziek niet onze sterkste zijde, tekenen konden sommigen zeer goed. Meester Schoofs gaf ons regelmatig een kwart van een blad tekenpapier om te tekenen. Papier was immers schaars in die tijd. Onder andere Hubert Leemans was een kraan in het tekenen en heeft die hobby zijn leven lang beoefend. Zelfs als rustend hoofdgriffier ging hij nog tekenlessen volgen in de Hasseltse academie. Zijn echtgenote Alice toonde mij een album met prachtige pentekeningen van Herk-de-Stad en omgeving. Het onderwijs van meester Arnold Neven aan die boerejongens was altijd op de praktijk gericht. Zo mochten wij voor hem een hoogstam fruitboom planten en we moesten enkele stukjes baksteen in het plantgat strooien, en in zijn eigen tuin achter de school kreeg elk van ons een hoekje om bonen en andere groenten te zaaien en te observeren in hun groei.

De doorstroming naar verder onderwijs versnelt
Na de lagere school nog verder studeren was rond 1924 slechts aan weinigen gegund. Dat kostte toen nog schoolgeld, boekengeld, betere kleding, vervoer in plaats van thuis te helpen en iets te verdienen. Wel hadden al enkele goede leerlingen voorheen reeds de weg geopend en getoond. Ik denk aan de heren Henri Bollen en Richard Dupont, helaas te jong gestorven, die het regentaat deden, aan de zonen en dochters van Henri Fabry, die haast al zijn kinderen liet voortstuderen, aan onderwijzers Remy Hayen, Henri Vandenbosch, aan Firmin Neven, Mieke Hechtermans, Alice Neven en zo verder. Excuus voor wie ik vergeet. Er waren zelfs al twee universitairen uit Zepperen gegroeid, namelijk dokter Urbain Jammaers en landbouwingenieur René Vanvuchelen. De weg was getoond en de welstand begon stilaan te komen. Pastoor Reyners, onze meesters en dokter Jammaers spoorden onze ouders aan om de stap naar middelbaar onderwijs te wagen. Het lukte en nog velen zouden volgen. Op de foto van de jongens-communicanten staan zeventien jongens en vier meisjes of bruidjes die ons opleiden. Daar staan drie jongens en één meisje bij die zouden verder studeren : Casimir Fabry werd onderwijzer in Diepenbeek, Hubert Leemans werd hoofdgriffier in Hasselt, Henriëtte Fabry werd letterkundig regentes en ikzelf werd doctor in de wijsbegeerte en letteren en atheneumleraar. En na dezen zouden nog velen volgen. Weldra stuurde Zepperen naar overal zijn zonen en dochters uit. Hubert Knapen werd apotheker rond 1936 en drie zonen van meester Schoofs werden veel jaren later hoge legerofficier of ingenieur. Kortom, de doorstroming naar het hoger onderwijs was voorgoed begonnen. Andere universiteitsstudenten in die jaren waren de zonen van meester Neesen : Victor (°Brustem 1924) en Urbain Neesen (°Z. 1931) deden rechten en economie aan de K.U. Leuven. De eerste werd directeur van de Limburgse Economische Raad en voorzitter van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij Limburg en de tweede, specialist in zeerecht en fiscaliteit, was secretaris-generaal van de Kredietbank. Zonen Fons Gilissen (1910-1977) en René Vanvuchelen (°1906), van begoede boeren, werden landbouwscheikundig ingenieur. De dochters brachten het tot regentes zoals Henriëtte Fabry (°1913) of Elise Neven (°1918). Na de Tweede Wereldoorlog is de scholingsgraad sterk gestegen.

Twee jongens van Zepperen naar het Seminarie !
Twee stille, verlegen jongens van gewone mensen, uit de kleine dorpsschool, zaten nu in de stad, in die oude abdij, naast chique geklede zonen van dokters en industriëlen, om zes jaar Grieks-Latijnse Humaniora te volgen. Maar we deden het ! Na een paar inleidende jaren in het Vlaams, ging alles dan nog in het Frans, ook wiskunde en wetenschappen. Dat was een zware dobber. Maar het moést toen en het lukte. Ik vroeg wel in de zesde Latijnse om naar het zevende voorbereidende jaar te mogen gaan, maar ik moest blijven en werd nog primus op het einde van het schooljaar. Maar het internaat was weldra voor mijn ouders onbetaalbaar : 2.700 frank per jaar, dat was in die tijd de prijs voor circa drie roeden grond. Toen raadde directeur kanunnik Guillaume Boes van Alken aan om met de fiets te pendelen als half intern. De studie was zwaar, de eisen zeer hoog en de werkomstandigheden waren moeilijk. Dit was het dagschema :
7 u. : op school zijn, voor meditaties en mis
7 u. 45 : ontbijt en korte speeltijd
8 u. 15 : twee uren les
10 u. : speeltijd
10 u. 30 : twee uren les
12 u. 15 : middagmaal
13 u. : speeltijd
13 u. 30 : studie
14 u. : twee uren les
16 u. : koffietijd en speeltijd
16 u. 45 : lof in de kapel
17 u. : twee uren studie
19 u. : avondgebed
En dan het comfort thuis ! Studeren met een petroleumlamp tot in 1928-’29, onvoldoende verwarming met een Tiense suikerkist als boekenkast. Een anecdote : we hadden bij eerwaarde heer H. Driesen examen van Nederlands, dat heette toen Vlaams en dat ging in het Vlaams, maar de Walen gingen dan à part. Ik moest echter ‘s avonds helpen in de paardenstal bij een probleembevalling van een veulen. Ik had de geschikte armdikte om de zaagkabel in te brengen in het lichaam van de arme merrie. Daarna… rond middernacht kon ik mijn examen gaan voorbereiden. ‘s Anderendaags was het paard dood, en dat was in die tijd voor een klein boerke een erge zaak. Maar het moest. En de examens gingen voorbij en de Professor Van Oirbeek van de Stok controleerde mijn jaarrapport en hij was tevreden. Zo vloog die humaniora voorbij. En wat nu, kleine man ?

Drie jongens van Zepperen naar de Universiteit
Toen we ons heel middelbaar onderwijs in het Frans hadden gedaan kwamen in 1930 de nieuwe taalwetten over de vernederlandsing van het middelbaar en het hoger onderwijs ! Drie dorpsgenoten studeerden verder aan de universiteit : Alfons Gilissen uit de prachtige kasteelhoeve aan de kerk. Hij werd in Leuven mijn beste, intieme vriend voor het leven. Hij werd landbouwingenieur. Hubert Knapen, zoon van Amelius Knapen van d’Oye en van een Duitstalige moeder, studeerde voor apotheker in Luik. Ik studeerde wijsbegeerte en letteren in Leuven. Waarom besloten mijn ouders om hun jongste dan toch verder te laten studeren ? Er was het goede voorbeeld van een wijs man, Henri Fabry, die bijna al zijn kinderen liet studeren, en er was de wijze raad van de onderwijzers, van Pastoor Reyners en van dokter Jammaers. Wat de doorslag gaf was dit argument : een som geld zoals die voor ‘t Bollegat moest betaald worden, kon beter in mijn studie worden gestoken. Er was toen nog geen onderwijsbegeleiding. Twaalf van de 24 medestudenten uit de retorica wilden priester worden. Ik koos voor de universiteit en dacht eerst aan veearts of apotheker. Maar veearts was met zes jaar een te lange studie. Apotheker was zo’n ongezond beroep en eiste te veel vestigingskapitaal ! Zo had apotheker Massa uit de Tiensestraat aan mijn braaf moederke gezegd. En omdat het Seminarie zeer degelijk onderwijs gaf in klassieke talen was mijn keuze snel gemaakt. Vier jaar studie en dan leraar worden, zoals de Professor op de Stok. Hoe dikwijls mocht ik toen niet samen met Fonske Gilissen meerijden in de tonneau, een sjieke, ronde open zwarte koets met grote wielen met rubber belegd. Henri Wanten, een fijne man die dat klein huisje langs het kerkhof woonde, was koetsier en mende de koets naar het station of naar Sint-Truiden. Aanvankelijk kwam over de twee jonge schachten de ontnuchtering. Het eerste wat de universiteit U leert is leren relativeren, leren inzien en nederig beseffen dat ge in feite nog zo weinig kent en weet. Maar we leerden bij, hielden de lessen dagelijks bij en blokten meer dan op tijd. We slaagden in de examens en in het Sint-Truidens Weekblad van 13 oktober 1934 stond te lezen dat ik met de grootste onderscheiding geslaagd was in het licentiaatsexamen (130). Nu konden we zingen met veel heimwee :
Mijn studententijd verliep,
Rap lijk lopend water,
En het werkelijk leven riep,
Mij uit d’Alma Mater…

Nog veertien maanden militaire dienst kloppen
De algemene militaire dienstplicht was in die tijd een zware dobber voor alle jonge mannen. De ganse lichting van één jaar moest op één dag naar de keuring in Hasselt. Daar werden we letterlijk gewikt en gewogen, goedgekeurd, afgekeurd of uitgesteld. Van rusttijd of vakantie na de examens was geen sprake. Ik moest begin augustus 1934 al binnen in de kazerne te Hasselt. Al wie middelbaar of normaal of hoger onderwijs genoten had moest voor veertien maanden naar de schoolcompagnie in de Witte Nonnenkazerne te Hasselt. Ons regiment was het Elfde Linieregiment en onze commandant was een veel gedecoreerde Waal, die behoorlijk zijn best deed om Vlaams te spreken. We kregen de eerste dagen plechtige voorlezing van het militaire tuchtreglement, en menig artikel eindigde met wordt bestraft met de dood met de kogel. Zodat één onder ons, een schacht op de laatste bank, ironisch tussen de tanden gromde : « Non de djie, hier komen we niet levend uit ! ». Maar zo erg werd het niet. We waren nu gekleed in vest met hoge rechtopstaande col en droegen een muts met rood kwispelke voor de infanterie. We konden al behoorlijk salueren, hadden een geweer en zo, kortom we waren onder de wapens. Een groot woord, « onder de wapens « ! De piotten-fusiliers hadden een groot zwaar geweer met lange loop, nog uit de oorlog ‘14-’18, een repeteerwapen met vijf kogels, na elk schot te herladen, en verder één machinegeweer van Belgisch fabrikaat, F.M. of fusil mitrailleur met twintig kogels, per vijftien man. Er waren ook mitrailleursoldaten die zware mitrailleurs bedienden, nog buitgemaakt op de Duitsers in ’18. Die werden vervoerd op caissons getrokken door paarden. En we waren ferm betaald : dertig centiem per dag was de soldij, juist genoeg voor een pakje sigaretten na veertien dagen. We trokken voor de middag uit op oefening te velde en na de middag kregen we vier uren les met elke week ondervraging over de leerstof. Niet slagen betekende zoveel dagen strafstudie, dat wil zeggen ‘s avonds na zes uren binnenblijven en studeren. Mij kwam dat goed uit, ik moest in september ’34 nog een examen afleggen aan de universiteit van geaggregeerd leraar middelbaar onderwijs hogere graad. In die strafstudie bleef het licht laat aan en konden wij ons examen rustig voorbereiden. Zo verliepen de eerste zeven maanden van onze dienst. Dan volgde het groot militair examen en na de proef, waarin iedereen moèst slagen, werden we allemaal onderofficier benoemd in de graad van sergeant. In totaal zo’n 150 man. De dertig besten daarvan werden na een reeks fysieke testen tot kandidaat-officier aangesteld. Nu moesten we allemaal naar een eenheid trekken om daar de dienst van onderofficier en officier te leren. Leren commanderen, leren schieten en veel marcheren. Want al onze verplaatsingen verliepen te voet. Elke week marsen van 20 tot 40 kilometers, gepakt en gezakt, met dikke schoenen, drinkbus, schupke en zware ransel. Ook in de zomer moesten helm en zware kapotjas aan. En wanneer we dan Hasselt naderden, kwam de fanfare van het 11de Linie ons afhalen en begeleiden met luchtige marsmuziek, terwijl wij fier, hoofd omhoog, en op stap door de straten stapten. De burgers keken naar ons, want we waren een stukske van Hasselt, wij waren hun linieregiment. En na veertien maanden dienst zwaaiden we af. In een koetillen zomerbroekje en soldatenvest en met een stuk in onze kraag keerden we naar huis en naar het burgerleven al zingend :
En we zijn ter van de klas,
En we drinken nog een glazeken ;
Terwijl die arme schachten aan ‘t patatten jassen zijn,
Vergeten wij den troep en de droevige dagen,
En we zingen allen tegelijk,
Vivat de liberteit !
Onvergetelijke jaarlijkse straattaferelen waren dat in die dertiger jaren. Maar dat was slechts het plezante voorgerecht. We droegen nu een stamboeknummer en intussen hing over Europa een wolk van oorlogsdreiging. Hitler had in januari 1933 de macht in handen genomen en brulde dreigende taal. Elk jaar werden wij terug opgeroepen voor kampen van zes weken en manoeuvers van drie weken, naar het kamp van Beverlo en de heidevlakten van Leopoldsburg. Intussen waren we al tot officier benoemd, en die werden dan extra opgeroepen voor herscholingscursussen. In september 1938 werd het leger op versterkte vredesvoet gebracht en de jongste lichtingen werden binnengeroepen. Dan kwam in augustus 1939 de Duitse aanval op Polen en begon de totale oorlog die vijf jaar zou duren. Alle klassen werden gemobiliseerd, ook de jongens van 30 jaar en meer, die al vrouw en kinderen hadden. De meesten lagen negen maanden gemobiliseerd aan het Albertkanaal. Zij die onmisbaar geacht werden in het burgerleven om de economie, de koolmijnen, de fabrieken, de landbouw en het onderwijs op gang te houden werden voor ‘n tijdje gedemobiliseerd, maar ook die werden op 10 mei 1940 weer opgerroepen. En toen begon de chaos voor goed : de achttiendaagse veldtocht in België, de bombardementen en de gevechten, de opgejaagde burgers, gemengd tussen de legereenheden in aftocht naar West-Vlaanderen, tot de capitulatie door koning Leopold en de onenigheid met de regering. Duizenden en duizenden, soldaten en officieren, hongerig, dorstig en doodvermoeid trokken in krijgsgevangenschap. Intussen wilde de regering met de gedemobiliseerden uit de mobilisatietijd en met de jongens van zestien tot achttien jaar die verplicht naar Frankrijk waren uitgeweken, nieuwe eenheden vormen. Ze voegde die jongens ongewapend en onvoorbereid in geïmproviseerde groepen bij het Franse leger aan de Marne en aan de Seine om loopgrachten te graven. Tot ook zij rond 20 juni, na veel ellende en ontberingen werden gevangen genomen door de oprukkende Duitsers. Ik bleef tot augustus 1940 krijgsgevangene in Mailly-le-Camp en in Troyes, en werd daarna vrijgelaten. Anderen waren minder gelukkig, onder andere mijn broer Guillaume, die moesten nog negen maanden als krijgsgevangene in Duitsland werken. Na die korte krijgsgevangenschap moest ik mij liefst 144 keer gaan melden op de Duitse Kommandantur in de Gilainstraat in Tienen. In het begin om de veertien dagen, later elke week.
Bij de bevrijding in september 1944 dacht ik van alle legerdienst verlost te zijn. Maar dat was mis. De Belgische regering in Londen had beslist een nieuw Belgisch leger op te richten in Engeland en Ierland. Op 17 juni 1945 werd ik opgeroepen naar Brussel en onmiddellijk op transport gezet in Oostende om naar Engeland en Ierland te varen, waar de 6de Infanteriebrigade gevormd werd. Mijn vrouw wist niet eens waar ik naartoe was. Pas aangekomen in Lisburn, bij Belfast, werd ik naar een Engels Regiment, het West Yorkshire Regiment gestuurd om de Engelse bewapening te leren kennen en hanteren. Na zes weken Engeland terug naar Ierland, en moest ik officier worden bij de Transmissie-eenheid van de 6de Infanteriebrigade. In december 1945 was onze brigade klaar als gevechtseenheid en ze keerde naar België en bezet Duitsland terug. Ik werd gedemobiliseerd op 16 januari 1946.
En was het nu gedaan ? Ik was intussen al 34 jaar geworden en vader van twee kinderen, maar dat kon niet baten. Rond 1948 begon men met de oprichting van Territoriale Luchtafweerartillerie. En weer werd ik binnengeroepen in de kazerne op de Hannuitse steenweg te Landen. Dit betekende een herscholing naar artillerie-officier, 14 dagen cursus in Lombardsijde, jaarlijks kamp en manoeuvers en schietoefeningen, en wekelijkse oproepingen jarenlang op de zaterdagen. Zodat ik in totaal zo ongeveer een twee jaar en half van mijn leven onder de wapens heb doorgebracht en bijna al mijn vakanties van 1934 tot 1954 ingekort of verloren zag gaan. Wat zijn de jongens nu gelukkig sinds de dienstplicht werd opgeschort en een beroepslegertje werd behouden !
In september 1935 werd ik leraar aan het Gemeentelijk College van Beringen en ik verdiende daar duizend frank per maand, met veel vertraging uitbetaald. Voor kost en inwoon in de school rekende men vierduizend frank per jaar. Ik kon er wel mijn doctoraat voorbereiden dat ik in 1937 aflegde (131). Kort nadien stapte ik over naar het Koninklijk Atheneum te Tienen, Franse afdeling, en verdiende daar een normale wedde van 24.000 frank per jaar (132). Zuster Marie van de meisjesschool in Zepperen was wel niet erg tevreden over die overstap en dacht dat ik nu op de slechte weg was ! Ik stond dertien jaar in Tienen, gaf les in de Franse en Nederlandse afdeling, en pendelde dagelijks heen en weer van Halle-Booienhoven naar Tienen met de tram. In 1950 stapte ik over naar het jonge, maar dichterbij gelegen Atheneum in Sint-Truiden en bleef er tot mijn pensioenleeftijd in 1975.

De familie America hield een groot stamfeest in 1982
Ik had het plan opgevat om al de afstammelingen van mijn grootvader eens samen te brengen aan de feesttafel in De Jachthoorn bij Marcel America. Ik wist wel dat het er veel waren, maar dat ze zo talrijk waren dat de Jachthoorn te klein werd om het feest te houden, dat vermoedde ik nog niet. In juni 1982 was het zover en het werd een reuzefeest. Sommigen kwamen van ver terug naar Zepperen. Bij die gelegenheid stelde ik een stamboek op, in eigen beheer uitgegeven, met de hele stamboom vanaf 1680, getiteld De stam Guilhelmus America-Maes 1680-1982 (133). Het was een indrukwekkende ervaring zo’n tweehonderdvijftig van de meer dan driehonderd afstammelingen, aangetrouwden meegerekend, van Peutere zaliger gelukkig bijeen te zien in de prachtige kerk van Zepperen en ze aan de feesttafel bij onze gastvrije Paters te zien aanzitten.
De familie America is in Haspengouw gekend om haar grote getalsterkte. Die eigenaardige naam komt vooral voor in Zuid-Limburg, van Tongeren, Kortessem, tot Hasselt en Alken en Sint-Truiden en Zepperen. En daar wonen er veel ! Maar hoe hebben ze zich verspreid, hoe evolueerde hun naam, waren ze familie van mekaar ? Niemand wist het. Tot ik op het einde van de jaren zeventig de heer Jaak Dewit van de Tongersesteenweg in Sint-Truiden ontmoette en met hem samen op zoek ging naar onze verste wortels, naar de oorsprong van onze stam. Via de registers van de burgerlijke stand en de parochieregisters klommen wij op, zeventien generaties ver, tot in 1680.
Op 11 februari 1680 trouwden in de kerk van Kortessem Hermanus America en Anna Lambrechts. Daar ligt onze oorsprong. Tot daar kunnen wij de bloedlijn volledig volgen. Het echtpaar had drie zonen : Henricus Merica, geboren in 1682, Johannes Merica, geboren in 1683, en Leonardus Merica, geboren in 1685. Deze laatste was de stamvader van de groep America’s van Zepperen.
De eerste Henricus is de stichter geworden van een Nederlandse tak van de stam America, omdat zijn zoon Willem op 24 februari 1743 is gaan trouwen met Maria Kleinjans in Oirsbeek, een dorpje in Hollands Limburg, vlak bij de grens met Duitsland. Die Willem was een slachter uit Kortessem, en nu nog treft men in Sittard en Heerlen en zo verder bloeiende slagerijen aan, die van generatie op generatie werden voortgezet. De telgen van die Hollandse tak vindt men nu verspreid van Maastricht tot in Rotterdam, en die America’s hebben het goed gemaakt. Zo was er een Joannes Mathias America, geboren in het Nederlandse Nuth op 28 september 1848, eigenaar van een fruit- en groentenhalle, gekend als Criée America, Fruits et Légumes in Luik, Brussel, Londen en Berlijn. Nooit had iemand van ons geweten dat er zoveel stamgenoten van ons in Nederland woonden, tenminste niet voor het stamfeest in 1982.

De naam America
Het is een eigenaardige naam, die wel even de wenkbrauwen doet fronsen, uitgezonderd in Zuid-Limburg. Toen ik in 1930 studeerde in Leuven wekte mijn naam verbazing en hilariteit op onder meer bij professor A. Carnoy. En toen ik eens de telefoon opnam en zei : « Met America », kreeg ik als antwoord : « Met Rusland zeker ? ». Ook onder de oorlog toen ik krijgsgevangen was samen met Jan Grauls, de latere kabinetschef van de eerste minister, gebeurde het dat ik mijn naam opgaf aan een Duits soldaat, Ludwig Herbst van Hamburg, maar die jongen dacht dat ik hem voor de aap hield en trok zijn revolver. Die naam komt dan nog voor in de archieven onder allerlei variaties. Zo heette ik toen ik nog naar school ging in Zepperen « Henri Maricas » en zo komt die naam nog voor op een grafsteen te Brustem op het kerkhof. De kinderen van Staf va Fienes, onder meer Camille, hadden een moeder die Marica heette. Ik ontmoette ook de naam als Merica en A’Merica. Trouwens in Kortessem spreekt men nu nog van Marica, met de klemtoon op de middenste lettergreep. Kortom één grote verwarring in de registers van de burgerlijke stand. En er was in 1923 een vonnis van de rechtbank nodig om de verwarring te stoppen en om die naam terug te brengen tot America.
De tak America van Kortessem en omliggende streken als Hasselt, Tongeren, Wimmertingen, Wellen, Alken, … stamt af van de tweede van de drie gebroeders, namelijk van Johannes Merica. Verdere opzoekingen laten ons besluiten dat onze naam en ons geslacht nog verder opklimmen in de tijd dan 1680, namelijk tot rond 1580, tot het echtpaar Hermanus America en Gertrudis Valkeneers. Maar hier zijn onze gegevens te onvolledig. In elk geval weten we dat de dochter van dit echtpaar, Anna Maria Merica, geboren is op 3 januari 1600 in Tongeren en in 1627 trouwde met Gerome Moers. Hun grafsteen staat ingemetseld in de muur van de kloostergang achter de Onze-Lieve-Vrouwbasiliek te Tongeren. Het wapenschild erop toont drie zwarte lelies.

Hoe de Zepperse stam groeide
Met Leonardus Merica, die van uit Kortessem met de Zepperse juffrouw Anna Poelmans trouwde in 1776 begint eigenlijk het verhaal van de America’s in Zepperen. Hun zoon herbergier-brouwer Henricus America-Creten baatte rond 1830 de herberg In ‘t Blavierke uit op de Stok, vlakbij het kasteel van baron de Pitteurs en het klooster van de Paters. De steen met het opschrift wordt bewaard bij schoolhoofd Roger, zoon van aannemer Henri Vandenbosch, die het huis afbrak. Henricus’ kleinzoon was Guilhelmus America (1850-1939) of Lamme in de volksmond. Lamme had als hoeveknecht gewerkt in Hoepertingen op de winning van Emmeren, dicht bij de Sint-Jobskapel. Daar kreeg hij kennis met Gertrudis Maes van aan de Oude Tramstatie. Hij trouwde met haar en het jonge paar woonde eerst in Hoepertingen. In 1893 ruilde Lamme met zijn broer Henricus, en kwam naar Zepperen op d’Eygen in de Startelstraat wonen. Met dat paar en zijn zeven kinderen en vierenveertig kleinkinderen is de groei van de Zepperse tak America voorgoed begonnen :

1. De oudste dochter Marie (°1877) huwde met Theophile Knapen, in Zepperen gekend als Fille, de witte Knapen, en was de moeder van Louise, Frans, Mathilde, Irma en Emma.

2. Dan volgde Louis (°1880), mijn vader, of Lowie va Leines, gehuwd met Anna Maria Vanoirbeek. Leines is een bijnaam die komt van Helena. Ze hadden drie kinderen : Guillaume die de boerderij heeft verdergezet, Louise die trouwde in Gelmen, en ik, die apotheker wou worden en tenslotte leraar werd. In mijn kinderen heb ik mijn apothekersdroom dan toch verwezenlijkt, vermits ze alle drie een apotheek hebben in Nieuwerkerken, in Landen en in Hasselt. Albert Bex of Bèrke was decennia lang de inwonende hoeveknecht en woont nu nog op de oude hoeve. Pa Louis had maar een beetje winterschool gedaan. Lezen dat ging nog, maar schrijven heeft hij nooit veel gedaan. Zodat hij mij mijn schoolrapporten maar zelf liet tekenen. Mijn vader was wel een werker, een boer die nadacht en vooruit keek. Koeikes terug naar de stal en een paard om ‘t werk te doen. Lemen muren van huis en stallen weg, en stenen gebakken. En z’n jongste zoon liet hij studeren, zo ver hij kon. Als ontspanning zochten de meeste boerenjongens van na de Eerste Wereldoorlog hun vermaak in kaarten en babbelen of reseniëre bij de buren in de Mutsaard, bij Tjoan van Tilmans en bij Laurang van Lenskes, die toen nog schaapherder was. En dat was allemaal heel onschuldig. Maar ze gingen ook kijken en zo verder op plaatsen waar men kon schreumen, rammelen, kruis of munt, kegelen paar of onpaar, en naar hanengevechten. Een plaag in die tijd, want dat leidde tot geldspelen en dierenmishandeling. En Pa waagde zich ook wel eens aan een gokje, maar hij deed het slim. Veel verliezen kon hij niet, en als hij won investeerde hij direct zijn winst in nuttiger dingen. En moederke… maar kijven. De vechthanen werden, voor de grote kamp, in het geheim geprobeerd met botte sporen in de lemen schuur van Laurang va Lenskes of Laurent Schoofs, naast de manège. In die tijd was pastoor Reyners niet alleen geestelijke herder van de zielen, maar ook ‘n beetje Boerenbond en Raiffeisenkas tegelijk. En vader Louis ging rond Nieuwjaar met mij naar de pastorij om het schoolrapport te tonen en het spaarboekje te laten bijwerken. Toen mijnheer Pastoor, die een toneelscène wilde bijbouwen aan de meisjesschool, aanstalten maakte om van die interesten af te knabbelen, vlotte het gesprek ineens niet zo goed meer. Toen het avondeten aan mijnheer Pastoor werd gebracht vroeg hij : « Louis, vast gij ook ? ». Vader antwoordde : « Neen, mijnheer Pastoor, dan kan ik niet werken, en dan hebben mijn kinderen geen eten. ». « Hebt gij daarvoor dispensatie ? ». « Neen, mijnheer Pastoor, die neem ik aan mijn eigen ». Maar de Pastoor kreeg een serie witte boterhammen met echte boter, kaas en koffie met suiker voorgezet. Pa vroeg toen : « Maar vast gij, mijnheer Pastoor ? ». Pastoor antwoordde : « Ja, ge ziet het, ik neem slechts een collatie. » Een collatie was een lichte maaltijd. Louis zei : « Dan ben ik gerust, mijnheer Pastoor, dan vast ik al mijn heel leven lang ! ». In die tijd moest men nog vleesderven en haring, stokvis of eieren eten op alle vrijdagen, op quatertemperdagen, op vigiliedagen van grote feestdagen en nog een graad erger in de vastentijd. En daar werd streng aan gehouden !
3. Een andere zoon was Jan America of Djang va Lamme (°1884). Hij was landbouwer, molenaar, handelaar en schepen van het dorp. Met zijn vrouw Hubertine Knapen had hij een tiental kinderen op te voeden. Daarom kocht hij na de Eerste Wereldoorlog het hele complex van aannemer Veire Hayen, een grote winning met huis en grond en enorm grote paardenstallen. Groot genoeg voor een eigen woonhuis, een graanmolen, een bank Argenta Spaarkas, nog een paar woningen, een feestzaal De Jachthoorn en nog een bakkerij voor zoon Lambert. Die begon met enige broden te bakken voor de geburen, schakelde over via fiets en ressortkar naar een echte bakkerswagen en eindigde met een grote bakkersronde in het omliggende. Lambert was net als zijn broer François of Wai ook een plezierige amusementszanger. En er kwamen zoveel kinderen en kleinkinderen en achterkleinkinderen, dat de grootvader, die er 96 is geworden, alle moeite had om de tel niet kwijt te geraken.
4. Het vierde kind was Jozef America, in Zepperen gekend als Jef va Lamme (°1889). Hij was de vader van Maria, Herman en Louisa uit zijn eerste huwelijk en van Juul uit zijn tweede huwelijk. Jef was nog een loteling en moest na de loting in 1906 vier jaar soldaat worden. De rijken konden zich een remplaçant kopen ! Kort daarop volgden nog vier jaar oorlog en hij kwam terug thuis in 1919, geknakt en gebroken door vier jaar krijgsgevangenschap in de barakken van Soltau. Ik was als neefje niet weinig fier toen ik met het soldatenmutsje van mijn nonk Jef mocht paraderen in 1919.
5. Francis of Sus va Lamme (°1887) nam de ouderlijke boerderij over, gelegen vooraan in de Startelstraat. Hij trouwde met Mathilde Jacques en had vier kinderen. Zijn vader Lamme bleef bij de zoon in het ouderlijk huis tot aan zijn dood in 1939. De twee zonen zijn vrij jong gestorven. De oude hoeve in de Startelstraat bestaat nu nog, maar ze werd omgebouwd tot stallen en fruitfrigo’s door Leon Verjans en Bertha America.
6. Augustina America (°1893) was getrouwd met een kameraad krijgsgevangene van haar broer Jozef, Amandus Lutsch, en ze ging wonen in Stokrooi. Ze hadden dertien kinderen, waarvan zeven zonen op één rij, zodat koning Leopold III peter werd van de zevende. Ook daar weer een groot aantal kleinkinderen.
7. De jongste zoon was Henri (°1897). Hij woonde op d’Eygen als schoenmaker en later als kleine boer op Dekket. Hij huwde met Maria Vrancken. Ze kregen vier kinderen en weer een hele rij kleinkinderen. Henri was licht gehandicapt. Hij had een geblokkeerd kniegewricht en een krom en stijf been. Als kwajongen was hij verkeerd op een kar gesprongen en had zijn knieschijf gebroken. Die werd, na wat treuzelen, herhaaldelijk geopereerd in Luik rond 1914 maar het resultaat was slecht.
Tot zover enkele herinneringen van Henri America.

Notities
Over landbouwwerk en bouwbedrijf zijn boeiende getuigenissen bewaard in de jeugdherinneringen, geschreven door dorpsgenoten : Jozef SCHOOFS, Jeugdherinneringen van Meester Schoofs, Remacluskring, Zepperen, 1988 : Josée PRIEMEN, Lief en leed uit mijn jeugd, onuitgegeven manuscript, Zepperen, 18 maart 1990, met latere aanvullingen; Roger VANDENBOSCH, Familiekroniek & jeugdherinneringen, onuitgegeven typwerk, Zepperen, 3 mei 1990.
Over de dorpsontwikkeling en de landbouwgeschiedenis van Zepperen zie : Willem DRIESEN, De landelijke vakwerkbouw in het Vochtig-Haspengouwse kerkdorp Zepperen. Constructie, typologie en configuratie, lic. verh. K.U. Leuven, 1980. Iris APPELTANS, Een morfologische en typologische studie van Zepperen, scriptie Stedelijke Ecologie, PHL, Departement architectuur, Diepenbeek, 1999.
(1) Dit waren de tiendgangen in 1761 : 1. Kerkveld en d’Oye, 2. Zwartveld, 3. Honsberg, 4. IJzerenkruis en Voorhoofd, 5. Berg en Gippershoven-Tereyken, 6. Anroye, 7. Beurs en Startelstraat, 8. Stuik, 9. Terstok. De gangen 5, 6, 7 en 8 leverden in bij de molen, de andere gangen bij de pastorie als huis van het kapittel.
In 1765 verbood het Sint-Servaaskapittel als tiendheffer om nog bij nachten en ontijden eenige graenen te binden tenzij in nood en tenzij de rechthebbende op voorhand te verwittigen. RAH, Schepenbank Zepperen, nr. 68 (gichten), f. 286 r., 20 juli 1765 . Zie ook : J.C.G.M. JANSEN, Landbouw en economische golfbeweging in Zuid-Limburg 1250-1800. Een analyse van de opbrengst van tienden, (Maaslandse Monografieën, 30), Assen, 1979, met cijfers voor Zepperen.
DARIS 1887, p. 58 en 74.
(2) Robert Bellefroid-Maitrejean (Kuttekoven 16.2.1773- Z. 8.2.1861). Jean Lambert Bellefroid (Z. 15.6.1814 – Brussel 8.1.1890). Guil. KRAMER, Traité des maladies de l’oreille, Brussel : Société encyclographique, 1841.
Royaume de Belgique. Ministère de l’Intèrieur. Bulletin du Conseil supérieur d’Agriculture, jg. 1, 1847, Brussel.
BELLEFROID, De la culture du chanvre dans les rapports avec la Belgique, in : Journal d’Agriculture pratique, jg. 5, 1852, p. 335-337. E. DE SEYN, Dictionnaire biographique…, Brussel, 1935, p. 43. Hasselt , Provinciale Bibliotheek Limburg, Documentatiecentrum, Handschrift Jorissen, p. 111. M. DE VROEDE, De Belgisch-Limburgse pers van 1830 tot 1860, Leuven-Parijs, 1963, p. 18-19.
(3) J. GRAUWELS, J.A. Hiegaerts, schepen, boomkweker en kroniekschrijver van Sint-Truiden (1702-1764), in : Historische bijdragen ter nagedachtenis van G. Heynen, Sint-Truiden, 1984, p. 183-191. Sint-Truiden ingekaderd 1830-1914. Tentoonstellingen Sint-Trudofeesten 1998, Sint-Truiden, 1998, p. 149-174.
(4) Ernest BOLLEN, Landbouwmonografie van Zepperen, z.p., +-1935.
(5) Willem DRIESEN, Landbouwcomices en boerengilden voor een bedreigde sector, in : Sint-Truiden ingekaderd 1830-1914, Sint-Truiden, 1998, p. 149-153.
(6) Voor de zonovergoten Sint-Genovevakerk staat de heilige Isidoor, patroon van de landbouwers. Het vlak werd aan de rechterkant naast de centrale Isidoor voor een groot stuk vervangen.W. D., catalogusnotitie nr. 33, in : Sint-Truiden ingekaderd 1830-1914, Sint-Truiden, 1998, p. 153.
(7) Ernest BOLLEN, Landbouwmonografie van Zepperen, z.p., +-1935.
(8) In 1935 werden door de firma Singer naailessen gegeven. Organisatoren waren waarschijnlijk Jeanne Onkelinx, Leopoldine Gilissen en Elvire Tits. Zie : FOTOBOEK 1996.
(9) Ernest BOLLEN, Landbouwmonografie van Zepperen, z.p., +-1935.
(10) In : DT 24.10.1896.
(11) J. CLAEYS, De streek van St.Truiden. Het land van de kersen, in : Vooruit, 23.06.1939. Veerle JACOBS, Limburgs-Haspengouw, een fruitstreek met traditie, Fruitstreekmuseum Borgloon, 1997. Ingeborg VIJGEN, Een gouden Klok-Huis 1939-1997. Een Haspengouwse veilingsgeschiedenis in woord en beeld, Sint-Truiden, 1997.
(12) J. HIEMELEERS, De fruitteelt in Zuid-Limburg, in : De Tijdspiegel, jg. 19, 1964, nr. 4, p. 83-89.
(13) Johnny PUT, “Op mijn vijftigste moet ik opnieuw gaan lenen”, in : HBVL, 30.10.1998.
(14) Mededeling Camille Cuyx Kortessem en Ir. J. Vercammen, directeur NPGF, 1999. Er blijft twijfel over deze benaming bestaan. Geen van de oudere fruitkenners kent deze variëteit. De resultaatgegevens betreffen de periode 1992-1996. Over knapkersen : Jozef HIEMELEERS, Sint-Truidense kersen, (Vlaamse Toeristische Bibliotheek, 28), Antwerpen, 1964, p. 4-5.
(15) Ernest Bollen (Z.13.5.1910 – ST. 28.8.1988). Mededeling Rita Bollen Berchem. Ingeborg VIJGEN, Een gouden…, 1997, p. 162.
(16) Mededeling Constant Doucet (°1924).
(17) G.V.H., Bij Constant Doucet in Zepperen, in : Landbouwleven, jg. 19, nr. 739, 8.11.1969. Voorzitter hoge tuinbouwraad : K.B. 06.12.1986.
(18) C.R., “Om aardbeien te plukken mag het fris zijn”, in : Het Belang van Limburg, 07 en 08.06.1997.
(19) Mededeling Paul Hermans.
(20) Ewald PIRONET, Gekiwiet, in : Trends, 16.3.1989, p. 58-59.
(21) Danny VANSCHOONBEEK, Fruitjenevers en helder appelsap, in : Primeur, jg. 4, nr. 9, september 1997, p. 25-26. Johnny PUT, Truienaar gaat Jonagold persen. “Appelsap is populair, behalve in Zuid-Limburg”, in : HBVL, 14 oktober 1999.
(22) DARIS 1887, p. 57-58 en 69-70. RAH, Gemeente Zepperen, nr. 60, 14.6.1761. Dit reglement, gewettigd door rijproost baron Jacobus Josephus De Baré Heer van Ouschenée, werd afgekondigd na klokslag na de mis aan de kerk.
(23) RAH, Gemeente Zepperen, nr. 4, f. 4v., 15.03.1837.
(24) RAH, Gemeente Zepperen, nr. 5, f. 84v., 24.8.1881.
(25) Gillis Schoofs (Z. 3.9.1851 – Z. 26.5.1918). Laurens Schoofs (Z. 27.12.1894 – STZ. 26.9.1968).
(26) Mededeling Emile Schoofs (°1926), kleinzoon van Gillis Schoofs.
(27) Ernest BOLLEN, Landbouwmonografie…, +-1935, p. 43.
(28) Mededeling Maria Schoofs (°1937), dochter van Laurens Schoofs.
(29) Pieter Ernest Jammaers (Z. 13.12.1848 – Z. 26.5.1912), was gehuwd met Maria Theresia Leemans (Z. 5.12.1852 – Z. 2.1.1935).
(30) Mededeling Arthur Thijs (°1897-1991).
(31) In : DT, 13.5.1899. J. FRERE, Limburgsche Volkskunde, 2de reeks, Hasselt, 1928, p. 170.
(32) In : DSVH 8.9.1906.
(33) Bex Gillis dit Guillaume (°Z. 31.3.1873). In : DSVH 30.1.1909 en 30.5.1914.
(34) In : DT, 8.12.1900.
(35) Rohnny VANNIJLEN, Transport Jammaers p.v.b.a., eindwerk PHHI, Hasselt, 1973.
(36) RAH, kopie van bevolkingslijst uit de Franse Tijd, bewaard in het Rijksarchief te Maastricht, 1796.
(37) Sint-Truiden stadsarchief, Gemeente Zepperen, bevolkingsregister 1857-1880. J. FRERE, Excerpten uit het nagelaten volkskundig werk van Jules Frère, 7. De klompenmakers van Zepperen, in : Limburg, jg. 43, 1964, p. 190-191.
(38) Mededeling Henri America Halle Booienhoven (°Z. 1912).
(40) Mededeling Fons Heeren (°Z. 1929), Antoine Vaes en Emile Schoofs.
(41) Zie : ZEPPEREN 1976, p. 74, gedicht n° 110.
(42) Louis Henri Creten (Z. 24.8.1882 – ST. 31.8.1965)
Zie verder in dit hoofdstuk bij militaire dienst.
(43) Mededeling Maria Creten (°Z. 1920) , dochter, en Felix Appeltans (°Alken 1921).
(44) RAH, Parochie Zepperen, Commune de Zepperen. Liste alphabétique générale des anciens registres paroissaux. Naissances, voetnoot p. 73.
Willem DRIESEN, De smedenfamilie Jammaers te Zepperen, Remacluskring, Zepperen, 1990, brochure opgesteld op vraag van Dr. Luc Renson, Sint-Truiden. Zie : ZEPPEREN 1993, p. 17, 18 en 19. PBLD, schenkingen door Dr. U. Jammaers 16.7.1984 en 7.1.1985 via Willem Driesen. Het gaat om renten en pachten van de families Jammaers, Stas, Lenaerts, Vrijdaghs, Van Muysen en Vanoirbeek uit de periode 1718-1892. Ook notities over knechtenloon, paarden, dorsen, oogsten, verbouwingskosten, familiegebeurtenissen, remedies en vooral over de schatcedules als kerkmeester en dorpsmeester uit de periode 1695-1936. Verder zijn er oude drukken met populair-religieuze thema’s en taalkundige onderwerpen (1653-1905), veelal afkomstig van de familie Vrijdaghs te Ordingen. Ook schoolboeken in gebruik door Felix en Urbain Jammaers (1885-1917) en een reeks bidprentjes (1853-1959) werden overgedragen.
(45) J. JAMERS, De geschiedenis van de familie Jamers van 1390 tot 1990, Stokrooie, 1989, p. 158-166 en 302-305. Met aanvulling vernieuwde stamtafels in 1996.
(46) Dit altaar was een werk van de Bogloonse meubelmaker Gijsbrecht Hechtermans. Item heeft Jan Jammart Smit tot behoef van het witten der kercken gemaeckt vier oft vijff haeken tot de tobben daer in te hangen, twee tobbenhengsels, een vliem, vier splijtnagels tot den waegen oft stoel, altesaemen ad 1 g. VIII st….
Item heeft Jan Jammart als doen sijne smisse ende arbeyt geemployeert twee daegen ende eenen halven ende noch daer naer anderhalven dach besich geweest om die steunsels aende traelie boven te verloten ende bollekens vast te naegelen. Altesamen op sijnen cost reekent voor het ontbeeren sijnder smisse, ende arbeyt daechs III gl. facit t‘samen X gl….
Item in Xbri 1669 betaelt aen Jan Jammart voor ijser werck dat hij gemaeckt hadde tot den nieuwen altaer en andersints volgens cedule ende quyttancie X gl.
Parochiearchief Zepperen (in 1999 gedeponeerd op het Rijksarchief te Hasselt), Kerkmeestersrekeningen 1648-1681, f. 51, 146 en 215.
(47) In de parochieregisters staat neergeschreven : 13 may (1720) baptisatus est Laurentius filius per subsequens matrimonium legitimans Laurentii Jaemaer et Ida Minsen susc. per Thomas Thoemis et Catharinam Minsen.
(48) Item aen reltn (erfgenamen) Leijs Jaemmaer betaelt voor eenen ijseren bandt te maecken aen den steen der horologie 1-15-0. RAH, Gemeente Zepperen, nr. 20, 27 mei 1742.
(49) RAH, Schepenbank Zepperen, nr. 68 (gichten), f. 80v., 11.1.1760; nr. 71 (gichten), f. 72v-73v, 29.3.1771.
(50) RAH, Schepenbank Zepperen, nr. 71 (gichten), f. 161r.-162r., 18.9.1781; f. 193v.-195r., 9.2.1784; nr. 72 (Gichten), f. 135v.-137v., 11.11.1788.
(51) RAH, Schepenbank Zepperen, nr. 73 (gichten), f. 320r., 2.7.1794 en 334v., 14.3.1796.
(52) Zie verder in dit hoofdstuk.
(53) RAH, kopie van bevolkingslijst uit de Franse Tijd, bewaard in het Rijksarchief te Maastricht, 1796.
(54) RAH, Gemeente Zepperen, nr. 38 : bevolkingslijst omstreeks 1798.
(55) Eliane NOBELS, Zepperen, eindwerk onderwijzeres, 1939-1940.
Mededeling Kamiel Stevaux, Brustem. Laurens Van Stralen (Z. 1757 – 1811). Van hem zijn twee staande klokken bewaard : één in Brustems privébezit met het opschrift Laurens van Stralen tot Sepperen 179… met eikenhouten kast en Louis XVI-stijl bloem- en strikornament en één in Schimmerts privébezit met Lacrens van Strael en Sepperen 1789, met notenhouten kast in eenvoudige Louis XVI-stijl. De eerste klok werd +-1940 in de Bergstraat gekocht door de familie Stevaux van Brustem
Ook van Hagelsteens bleef een klok bewaard met op de tinnen naamschijf Haegelsteens tot Sepperen met links en rechts tinnen versieringen met paardenkopjesmotief. De buik heeft een trapeziumvormige steunvoet in eikenhout. De kast heeft galmgaten en is eenvoudig gesculpteerd met vooraan een hangende vogel en een bloementuil in strik. De horloge is een Luiks 24-uren-gangwerk met secondeslinger. Het slagwerk geeft één slag bij het halfuur en overeenkomstige slagen bij het ganse uur door een stalen hamertje op een grote bronzen bel. Deze klok werd in 1998 aangekocht door het Sint-Truidense stadsbestuur en prijkt in de Schepenzaal in het stadhuis op de Grote Markt.
P.TH.R. MESTROM, Uurwerken en uurwerkmakers in Limburg, 1367-1850, Leeuwarden-Mechelen, 1997, diskette.
Later, in 1910, was in de Stippelstraat kleinsmid Jan Baptist Deckers van Sint-Truiden werkzaam (°12.04.1879), gehuwd met Vananroye van Zepperen.
(56) RAH, Gemeente Zepperen, nr. 22.
(57) PBLD, Familiearchief Jammaers, verkoopsakte 20.3.1812.
(58) RAH, Gemeente Zepperen, nr. 40 (Aanduiding der ingezetenen), 1829-1830.
(59) PBLD, Familiearchief Jammaers, schepenbenoeming 28.12.1842.
(60) SAST, Bevolkingsregister Zepperen 1846-1856, dl. 2, 19de blad, nr. 158.
Registers Burgerlijke Stand en geactualiseerd Primitief Kadasterplan +-1845.
HASSELT, Bewaring van het kadaster, Sint-Truiden 9de afdeling (Zepperen), Primitieve kadastrale legger nr. 212, artikel nr. 188.
Verspreiding van de nazaten van Gilis I Jammaers omstreeks 1850 binnen Zepperen :
– In de Royeveld, perceel A 357, Ernest (°1781)
– Op d’Eynestraat, C 255, Marcel (°1796)
– Op d’Oye, C 92, Pieter (°1798)
– Op het Dekken, A 700, Jan (°1784)
– Op d’Oye, C 813, Gilis II (°1794)
(61) PBLD, Familiearchief Jammaers, patentbrief Gilis Jammaers marechal ferrant avec un ouvrier, cabaretier, 12.4.1852.
(62) PBLD, Familiearchief Jammaers, militair zakboekje Joannes Jammaers, 1ste regiment carabiniers te Hoei, 3.5.1850. Bewijs van definitief verlof uit militaire dienst op 1.4.1860.
(63) Zie : KERKBOEK 1993, p. 19.
(64) J. WEYNS, Van een smid uit Zepperen, in : Ons Heem, jg. 17, 1962-1963, p. 98. J. WEYNS, Volkshuisraad in Vlaanderen. Naam, vorm, geschiedenis, gebruik en volkskundig belang der huiselijke voorwerpen in het Vlaamse land van de middeleeuwen tot de eerste wereldoorlog, Beerzel, 1974, p. 59, 79, 1023, 1031 en 1137. Foto’s nr. 27 (vuurkorf) en 39 (haardgerei). Provinciaal Openluchtmuseum Bokrijk, vuurkorf inventarisnr. 61.918.
(65) Mededeling Dr. Urbain Jammaers, Stenaertberg Sint-Truiden, bandopname 1984.
(66) Zie : hoofdstuk Ziekte en dood. Ook grootvader Joannes bereikte de vrij hoge leeftijd van 77 jaar. Verwante Christina Jammaers (°1869) van Zepperen werd zelfs als honderdjarige gevierd in 1969.
(67) Joanna Maria Genné (Z. 9.9.1838 – Z. 29.10.1874).
(68) Joanna-Catharina Pels (Z. 25.04.1796 – Z. 14.3.1867), stierf aan borstwater.
(69) Niet te verwarren met Anroye, maar wel een gebied tussen Eynestraat en Roosbeek. Anna Maria Mox (Z. 28.3.1805 – Z. 23.3.1879), weduwe van Guillaume Hayen.
(70) Petrus Mox (Z. 1.4.1801 – Z. 14.2.1868), stierf aan een blaasonsteking.
(71) Maria Elisabeth Vanstraelen (Z. 14.6.1844 – 25.11.1931) weduwe Guillaume Hayen en Pieter-Lambert Hayen. Octaaf Hubert Omer Hayen (Z. 26.8.1872 – 28.2.1922) was een zoon van Guillaume Hayen en werd eerste schepen. Camille Marie Laurens Hayen-Coelmont (Z. 14.9.1875 – 4.4.1949) en Valère Marie Lambert Hayen-Jammaers (Z. 8.9.1884 – 16.3.1942) waren zonen van Pieter Lambert Hayen, broer van Guillaume en tweede echtgenoot van diens weduwe Marie-Elisabeth Vanstraelen.
(72) Jan Laurens Lodewijk Hayen (Z. 17.3.1833 – 31.7.1891) weduwnaar Joanna Maria Genné en echtgenoot Elisabeth Vanbilsen. Schepen met liberale inslag.
Op zijn bidprentje lezen we :
Als schepen, gedurende menige jaren,
Bestuurde hij Zepp’ren in wijsheid en vree,
Het schip der gemeente kon veiliglijk varen,
Met zulk eenen wakkeren stuurman op zee.
Zijn hart was een schat, waarop de arme betrouwde,
Hij deelde zijn lijden, verzachte zijn nood,
En ’s winters, als gebrek de huizen benauwde,
Verschafte zijn hand aan de hong’rige brood.

(73) Naar verluidt stond in het huis het jaartal 1789 op een balk. Juist voor Kerstmis 1917 brandden de bijgebouwen en het poorthuis af. Later werden deze in baksteen heropgebouwd. Momenteel wordt de hoeve volledig herbouwd tot landhuis door aannemer-eigenaar Ludo Voortmans-Jermis. Mededeling Albert Hayen, Genk.
(74) Virginie Leemans (Z. 2.11.1870 – 21.2.1939); Augusta Hayen (Z. 2.9.1894 – Z. 30.3.1987); Paul Octaaf Hayen (Z. 8.9.1895 – 20.1.1939); Camille Marie Antoine Hayen (Z. 15.1.1900 – ST. 17.12.1972); Willem Hayen (Z. 24.11.190 – Brussel 4.1.1993); Marc Hayen (Z. 17.1.1905 – Oosthoven 27.10.1974); Maurice Joseph Hayen (Z. 11.1.1908 – 26.7.1912); Leopold Hayen (Z. 1.7.1909 – Z. 3.8.1990); Germaine Hayen (Z. 18.9.1910 – ST. 11.7.1985); Alfons Hayen (Z. 23.9.1916 – Hasselt 5.6.1990).
(75) Mededeling Arthur Thijs (°1897).
(76) François VAN GEHUCHTEN, Vorst, groot en klein (877-1976), Laakdal, 1995, p. 134-136. Briefwisseling met meester Jozef Pals, Vorst-Laakdal.
(77) en (78) In : DSVH, 8 en 22.5.1909 en 17.2.1912. In : DT 2.7.1904. In : DSVH 16 en 30.4.1910 en 9.1.1909.
(79) Karel VERHELST en Raf VAN LAERE, De Eerste Wereldoorlog in Limburg. Verslagen, Hasselt, 1997, p. 103.
(80) Ereteken van Binnenlandse Zaken wegens inlichtingenwerk aan de Bespiedingsdienst, in : DT, 3.5.1924.
(81) Tekst van een voordracht door Willem Hayen, hoofdonderwijzer en zoon van Xavier, op een familiebijeenkomst. Met dank aan André Hayen, Wellen.
In : DT, 30.8.19. Xavier Byvoet was rechter-commissaris van het failliet Hayen. Geldschieter-schuldeiser was Cartuyvels van Sint-Truiden. Clement Cartuyvels (ST. 1842-1921) was zoon van een zeepfabrikant, jurist, vrederechter, senator 1912-1919 en katholiek burgemeester vanaf 1899. Hij was ook bankier. Zijn zoon Paul Cartuyvels-Seny (ST. 11.9.1872 – ST. 1940) was notaris, burgemeester 1927-1932 en senator 1921-1936. Hij woonde in het Ulens-kasteeltje te Rochendaal-Bevingen.
(82) Roger VANDENBOSCH, Familiekroniek & jeugdherinneringen, onuitgegeven typwerk, Zepperen, 3 mei 1990.
(83) KB van 9.2.1924. In : Nieuw Limburg, 16 februari 1924. Het gemeentebestuur was op zoek naar een nieuwe gemeenteschool met onderwijzerswoning-gemeentehuis. Het werd dus een nieuwbouw langs de Eynestraat in 1927.
(84) Zie verder in dit hoofdstuk bij de familie America.
(85) In : DT, 16.6.1920. In : DT, 29.13.1923, 14.3.1931. In 1924 werd ook reclame gemaakt voor kiekens bij Emile Leemans op de Stok (22.3.1924). In 1938 voor Lambert Leemans op de Stok, en in 1946 voor Herm. Jacques en Emiel Leemans op de Dekkenstraat.
(86) Ernest BOLLEN, Landbouwmonografie Zepperen, Zepperen, +-1935, p. 5. Mededeling Jo Billen, Wellen.
(87) Lucienne Josephine Mommen (°1922) is een dochter van stationschef Emile Mommen.
Nieuwe werkgelegenheid te Zepperen, in : HBVL, 21.12.1976.
(88) Herman SOURBRON, Milieuhinder aan de deur te Zepperen. Buren van metaalverwerkend bedrijf vragen “menselijke” oplossing, in : HBVL, 10 juni 1980, met antwoord door directeur-beheerder Jos Hayen op 14 en 15.6.1980.
(89) Fernand PETERS, Waarom ook geen energie halen uit de wind ? Gebroeders Hayen (HMZ) uit Zepperen kregen bestelling van honderden grote “Windmaster”-molens vooral uit Amerika, in : HBVL, 25 en 26.7.1981.
(90) Georges GIELEN, Klein familiebedrijf uit Sint-Truiden groeide uit tot een multinational. Limburgse windmolens leveren evenveel energie als één atoomcentrale, in : Panorama, nr. 41, 15 oktober 1982.
(91) H. BERVOETS, Amerikaans renpaard uit Zepperen werd Europees kampioen, in : HBVL, 31.12.1982 – 1 en 2.1.1983.
Jürgen SCHROOTEN, “Wij kunnen zeker 3.000 banen scheppen”. Paul Hayen wil Belgische drafrennen weer op goede spoor zetten, in : HBVL, 6.6.1997.
(92) Paul Hayen (Z. 2.5.1944 – Kerkom ST. 20.2.1998).
(93) RAH, Gemeente Zepperen, nr. 8, begroting 1872, en nr. 12, beslissing gemeenteraad 26.10.1899.
(94) Jan Jozef Jammaers (Z. 23.5.1865 – 26.12.1950) x 10.4.1891 Theresia Vanoirbeek (Z. 1.10.1867 – Z. 23.10.1968).
(95) Krantenartikels oktober 1967 : Eeuwelinge te Zepperen. Theresia Vanoirbeek wordt honderd op 1 oktober.
(96) Provincie Limburg. Veldwachters reglement en zakboekje, exemplaar getekend 1889. Met daarin uittreksels uit het Landelijk wetboek 7 oktober 1886 en het nieuwe provinciaal reglement van 19 juli 1887, dat het oude van 1837 verving.
In het archief Jammaers, aangetroffen in de bouwval van de hoeve te Terwouwen omstreeks 1985 zaten enkele notitieboekjes. Met dank aan Wim Jammaers, Brustem en aan Guido Feytons.
In het gemeentarchief, nu bewaard op het Stedelijk Archief, Abdij Sint-Truiden, zit een Registre des condamnations prononcées par les tribunaux contre des personnes de cette commune (1854-1898). We vernemen als ergste misdrijven een brandbrief te Sint-Truiden in 1854, een openbare schending van de zedelijkheid te Brussel in 1862 door de hooggeplaatste man van Zepperen en een doodslag te Hasselt in 1895. Verder vooral stroperij, diefstal en slagen.
(97) Franstalige afkorting van Vereeniging der Belgische Eigenaars opgericht te Brussel in 1890.
(98) Hubert Knapen (Z. 31.12.1894 – ST. 8.5.1964); Remy Knapen (Z. 19.1.1930 – Z. 20.2.1998).
(99) Joannes Genné (Z. 12.3.1791 – 21.3.1876), zoon van Andries Genné en J.M. Hayen, en weduwnaar van J.C. Pels (1796-1867).
(100) Alken 11.11.1841 – Z. 11.3.1931. In : DT, 14.3.1931.
(101) Alleen vrijwilligers snelden in 1864-1867 de Belgische prinses Charlotte in Mexico ter hulp of hielpen in 1860-1870 als zoeaaf de Pauselijke Staten verdedigen.
(102) Voor een gedetailleerd relaas van de Eerste Wereldoorlog in Zepperen, zie : OORLOGSBOEK 1994, eerste deel. De hier opgenomen tekst vormt een aanvulling. De tekst over de belevenissen in 1914 door Jozef Bonneux wordt met toestemming van zoon Edouard Bonneux, De Panne, klaargemaakt voor publicatie.
(103) Joseph Henri Nobels (Xhendremael 9.5.1891 – Z. 4.1.1952). Zie bidprentje van zijn moeder Louise Veronica Knapen (Z. 21.3.1865 – Z.17.2.1931), in 1898 te Anderlecht gehuwd met Emile Nobels (°Sint-Jans-Molenbeek 20.12.1867). Sinds december 1930 woonde ze bij haar zoon Henri.
In het boek Zepperen in Twee Grote Oorlogen werd het verhaal van Henri Nobels per vergissing niet weergegeven omdat zijn naam niet voorkomt in de lijst van steuntrekkende families.
(104) Mededeling Eliane en Suzanne Nobels en fam. Faustin Nobels (+), Groot-Gelmen.
(105) Romain Joseph Raets (Z. 4.3.1893 – Z. 5.3.1962). Mededeling Michel Raets en Jozef Raets, Wilderen.
(106) Jan Joseph Knuts (Z. 12.12.1893 – Z. 29.10.1982).
(107) Guillaume Driesen (Z. 25.4.1894 – Z. 11.6.1967). SAST, Gemeente Zepperen, bundel 1918 Onderstand – Steun B. Zepperen.
(108) Roger LAMPAERT, 1918. Doorbraak en bevrijding, (België in oorlog, 15), Erpe, 1998, p. 39-64.
(109) Henri Louis Jammaers (°Z. 9.4.1889)
(110) Valère Lambert Marie Hayen (Z. 8.9.1884 – ST. 16.3.1942).
(111) Henri Louis Creten (Z. 24.8.1988 – Z. 31.8.1965).
De individuele militaire gegevens komen uit de persoonlijke dossiers van de militairen, Centrum voor Historische Documentatie, Evere : Nobels (mc. ’11 1708), Raets (mc. 148.689, 18827), Knuts (mc. 19055), Driesen (mc. 130.978), Jammaers (mc. 114.23402) en Hayen (mc. 52966).
(112) Sint-Truiden, Bevolkingsregister Zepperen 1867-1880 en andere jaren.
(113) Notities van Gaspard Van Oirbeek, bewaard bij petekind Hélène Hayen Zepperen. In 1870 verloren de liberalen in België de verkiezingen door interne tegenstellingen. In die sfeer groeide het radicalisme en anti-katholicisme. In 1873 schreef Julius De Geyter zijn beruchte anti-paapse en radicaal liberale De Vlaamsche Leeuw en de Geuzen. In de nagelaten papieren van de Professor zaten een Franse en Vlaamse versie.
(114) Maria-Philomena Vanoirbeek (B. 8.3.1864 – ST. 7.2.1937). Voor zover gekend geen familie. Haar ouders waren Arnold Vanoirbeek, zoon Vanoirbeek-Simons van Brustem, en Anna Barbara Grauls, dochter Grauls-Gelders van Kozen. Ze woonden op Terstok, grondgebied Brustem.
Mededeling J. Deckers, directeur Institut d’enseignement supérieur pédagogique de la Communauté Française, Nijvel. Mededeling P. Bouvier, Athénée Royal Charles Rogier, Luik.In de periode van studieprefect Struman (1896-1900) gaf Gaspard Duits aan de 6des van de Oude Humaniora en Nederlands aan de 1ste tot 3des van de Moderne Humaniora. In 1905 was hij leraar moderne talen en woont in de rue Fond-Pirette. In 1911 en 1915 werd hij vermeld als ereleraar. Mededeling Robert Gérard, stadbibliotheek Les Chiroux, Luik.
(115) In : DT, 13.6.1896.
(116) Zie (112).
(117) Mededeling juffrouw Mieke Hechtermans, stiefdochter van koster Jammaers.
(118) Zie (113).
(119) Zie : OORLOGSBOEK 1994, p. 51.
(120) Mededeling Henri Hechtermans. Hasselt, Bewaring van het kadaster. De z.g. Fabrywinning werd in 1974 afgebroken en in 1991 heropgebouwd als restaurant in Olen.
(121) Paul-Ernest-Alfons (Verviers 15.4.1891 – Z. 9.2.1949), huwde op 12.10.1918 met Maria-Elisabeth Poelmans (°Z. 23.1.1898). Zoon René Joseph Gaspard Arnold (°4.9.1927).
(122) Joseph (Jean-Arnold) (B. 22.7.1884 – Luik 9.7.1977). M. Joseph Van Oirbeek, figure de proue de la Société de la Vieille-Montagne créée voilà 125 ans, in : Gazette de Liège, 23.5.1962. Na enkele jaren in Balen en bij de Société Métallurgique in Lommel kwam Joseph in 1913 als ingenieur bij Vieille Montagne, een bedrijf met vestigingen over heel de wereld. Hij ontvluchtte het bezette België in december 1914 om de Franse vestiging in haar oorlogsinspanning te leiden. Joseph ontwikkelde de eerste zinkelectrolyse in Europa en was actief bij de bouw van Franse waterkrachtcentrales. In 1938 volgde hij zijn voorganger op als directeur-generaal en in 1945 werd hij administrateur-directeur général de la Société des Mines et Fonderies de la Vieille-Montagne. Hij moderniseerde de fabrieken, maakte van zijn bedrijf een wereldleider, legde de nadruk op onderzoek en ontwikkeling en maakte deel uit van maatschappijen die in Belgisch-Congo actief waren.
(123) Mededeling André Hayen (°Z. 24.11.1931), reserve-kolonel, kleinzoon van de Professor.
(124) Mededelingen en foto-identificatie door René Van Oirbeek en Suzanne Darimont (°30.4.1906). Alice Darimont, 14.5.1908-1978.
(125) Marcel-Alfons-Jozef (°Verviers 28.5.1894).
(126) Lucia-Maria-Wilhemina-Roberta (Luik 10.5.1901 – ST. 11.11.1970).
(127) W. DRIESEN, Het oud kerkhof van Zepperen. Inventaris van de graftekens 1983, fotocopie, Remacluskring, Zepperen, 1990, graf nr. A 002 : Gaspard Van Oirbeek.
(128) De familie de Pitteurs-Hiegaerts of Petjoos kwam in Zepperen terecht vanaf 1798 toen het vroegere Begaardenklooster werd gekocht voor een dochter, gehuwd met graaf d’Astier. Achtereenvolgens beheerden daarna Felix Loyaerts, Charles de Pitteurs en zijn zoon Octave de Pitteurs het tot kasteel omgebouwde klooster. Felix, de andere zoon van Charles, erfde de vroegere Begaardenhoeve tegenover het klooster en bouwde dat omstreeks 1900 ook om tot kasteel. Clemence Loyaerts (1831-1896) huwde met Alfred d’Hebrard Galle, zodat ook deze familie later gronden bezat in Zepperen. De familie Bellefroid of Belfrau kwam ook omstreeks 1800 in Zepperen terecht. Ze baatten een alcoholstokerij uit aan de Poel en deden aan plaatselijke politiek. Achtereenvolgens kende Zepperen Robert Bellefroid, zoon François Leonard en kleinzoon Robert Arnold François.
(129) SCHOOFSBOEK 1988, p. 41-42.
(130) SAST, Sint-Truidensch Weekblad, 13.10.1934.
(131) Henri behaalde een grote onderscheiding. Het ging hier om een studie over de « dialoog » als pennestrijd tussen de Joodse synagoog en de Christelijke kerken in de 3de-4de eeuw . Henri was ook auteur van de tekstuitgave Marcus Tullius CICERO, Pro Q. Ligario oratio, (Palladium. Klassieke tekstuitgaven), Antwerpen, 1961, voor schoolgebruik.
(132) Benoemd in het Atheneum van Tienen, in : DT, 23.10.1937.
(133) Dr. Fil. H. AMERICA, De Stam Guilhelmus America-Maes 1680-1982, in eigen beheer, Halle-Booienhoven, 1982. Voor de details van de stamboom America verwijzen we naar deze zeer gedetailleerde studie. De rechtstreekse lijn van Henri : Guilhelmus America (Z. 27.12.1850 – Z. 7.11.1939) huwde in Hoepertingen op 12.11.1877 met Maria Gertrudis Maes (Hoepertingen 11.5.1857 – Z. 11.4.1900). Zijn zoon Louis America (Hoepertingen 26.11.1880 – ST. 29.10.1969) trouwde in Zepperen op 15.9.1906 met Anna Maria Vanoirbeek (Z. 30.5.1873 – Z. 27.1.1956). Zijn zoon Henri America trouwde in Halle-Booienhoven op 16.4.1941 met Marcelle M.J.H. Leën (°Elsene 21.5.1920).

Illustraties (zie gedrukte versie)
Rond 1946 melkt Anna Hechtermans-Fabry haar koe bij de Dikke Linde. Bemerk de speciale kruiwagen voor melkkruiken
Gustaaf Hechtermans, moeder Anna Maria Bex Mie Mam, broer Marcel Hechtermans en vader Hubert Hechtermans Houby (°1839) hadden hun boerderij in de Kogelstraat Foto fam. Hechtermans-Fabry
Jef va Boon Schoenaerts-Nijs (°1880) wet zijn zeis in de mesthof van zijn huis in de Bergstraat, gefotografeerd door zijn zoon Basile rond 1946.
Koekar op het kerkplein in Zepperen in 1920.
Maurice (°1914) en Hubert (°1911) Onkelinx hooien ’s zondags in ’t Feurt op verzoek van fotograaf onderwijzer Basile Schoenaerts, sinds 1934 hun schoonbroer
Edouard Roebben (°1918) bij de bewaargreppels voor appels
Appelpluk bij de familie Hayen op de Roosbeek. Paula Hayen, Valerie Hayen, Jef Neven-Nijs, Jang Vananroye ? op ladder, Jef Beusen (°1918), Gust Stekske Vananroye achter de korf en Mil va Djeppe Vananroye.
De Boerenbond Zepperen brengt het klassieke bezoek aan de molens te Merksem op 27 juli 1967. Vooraan : Edmond Hermans, Toon Vanoirbeek, Edouard Roebben, Stinneke Roebben-Hechtermans, Stefanie Claes-Mommen, Leontine Coopmans en Maria Basteyns-Claes. Midden : Jeanne Knapen, Remy Gaens, Gerard Geladé, Maurice Onkelinx, Jef Neven, Louis America en Hubert Onkelinx. Achteraan : Jef Schoenaerts, Camille Schoofs, Fons en Jef Schoofs
De Boerenbond van Zepperen rond 1930 op bezoek in de molens van Merksem. Foto in twee gedeeld. Achteraan buschauffeur?, Vital Polus, Pulinx van d’Oye?, Eduard Leunen de Stikker, Cel Jammaers Melle, Rene Schoofs van den ramaker, Louis America va Lènes, Jef Schoenaerts, Vanderschot? Vooraan Eduard Hendrix uit de Plankstraat, Degraef?, Guillaume Renaerts va Bertus Biots, smid Henri Hechtermans, Tsjaen Knapen, X, Djang Spelmans van d’Oye, Maurice Onkelinx. Tweede deel: Achteraan Calille America va Staf, Marcel Hechtermans, Louis Vanoirbeek va Bèr, Henri Paesmans, Tuur Thijs, Achille Vanvuchelen, en koster Jammaers. Vooraan kapelaan Lambrechts, Frans Gilissen, Florent Hermans, Eduard Geladé Monke Stok, broer Geladé, Armand Knuts, Victor Renaerts, Vanderschot Schotse. Foto en uitleg fam. Hechtermans -Fabry.
Ernest Bollen-Hayen (1910-1988).
De villa van fruithandelaar Nès Bollen langs de Stippelstraat op d’Eygen, gebouwd rond 1942 naar plan van architect H. Maes
Laurens Schoofs (1898-1968) de laatste schaapherderc van Zepperen
Lambertine Bex fotografeerde deze zichtmachine op het Dekken in augustus 1955. Trekpaard Capsule van Robert Schoofs moest een zak dragen omdat het anders het graan afbeet. De paarden konden dit zware werk maar een halve dag volhouden. Van links naar rechts : Henri Schoofs, Robert Schoofs, Germain Hayen, Nest Hayen eigenaar van de zichtmachine en van het tweede paard Georges, en Hubert Renckens.
De familie Minsen hield rond 1900 bijen in een biezet tegen de zuidelijke puntgevel van het boerenhuis. Foto fam. Vanderstraeten. Het aantal bijenkorven in Zepperen daalde van bijna tweehonderd in 1866 tot nauwelijks veertig in 1910. De invoer van buitenlandse suiker en de suikerbiet deden de behoefte voor honing afnemen. Ook koster Antoine Vaes, schrijnwerker Maurice Vaes, Jules Baldewijns en landbouwer Peter Mommen hielden bijen. Soms werden de korven met de kar naar de Kempen gebracht om heidehoning te kunnen slingeren. Eerst aten de bijen nog in korven van gevlochten stro, gebonden met schors van broendjoen, later in kasten die bovenaan openklapten om de roaten eruit te halen. Bijenkweker Roland Vaes, zoon van Jozef van de Bergstraat, werd in 1995 voorzitter van de Limburgse Imkersbond.
Het gezin Poelmans-Minsen in de tuin van de stamhoeve aan de Stippelstraat: Louise (°1896, vader Jef, moeder Trudis met Rosalie (°1900) en Marie (°1898).
Maurice Vaes in ‘40-’41 bij de biezet in de hoek van kerkhofmuur en kerksteegje. Hij houdt een rookapparaat in de hand, gestookt met papier, om de bijen weg te jagen. Foto door Constant Peeters
Ernest Jammaers (1848-1912)
Gazette van Sint-Truiden 23 januari 1897
Houten krik voor karren. Het getande lange stuk wordt onder de kar gebracht en met de hefboomarm omhooggelicht. Bewaard bij Richard Neven
Wagen met molen vooraan waarschijnlijk nog door wagenmaker Jan Jozef Leemans–Botti (°Z. 09.10.1870) van de Tienweidestraat gemaakt. Bewaard op de hoeve Vangeel-Leemans, rond 1980.
Verkoop van 181 canadabomen door gemeentebestuur d’Oyeplein, Dekken, Waterkuil en Roosbeek 11.01.1926.
Verkoop van bomen door Bellefroid De Stem van Haspengouw 13 november 1909..
Verkoop van bomen door grote eigenaars in Zepperen. De Tram 2 januari 1926. Gazette van Sint-Truiden 23 januarti 1897 en 4 december 1897.
Maria-Theresia Leemans (1852-1935), weduwe van Ernest Jammaers
Jef Jammaers rond 1956 op een camion van de Canadezen, gekocht door Ernest Bollen voor vervoer van grote perenkisten.
Kuiper en schepen Louis Creten (1882-1965)
Timmerman-schrijnwerker Gustaaf Priemen (1878-1955), getrouwd met Josephine Creten.
Bloempot met alaam van de kuiper : reepspanner, dissels, haak, passers, gatensnijder en speciale groefzaag. Bewaard bij Felix Appeltants-Creten
Het verdwenen vakwerkhuis van Louis Creten op het Dekken tegenover de huidige Sportpleinstraat. Achteraan een kelder met kelderkamer.
Werkrekeningen van smedenwerk voor Hendricus Peeters van 1796 en Giellam Smedts voor 1797. Rekeningen werden verzameld per klant en jaarlijks betaald.
Staande klok, einde 18de eeuw gemaakt door Laurens Van Stralen.
Staande klok, einde 18de eeuw gemaakt door Guillaume Haegelsteens.
Detail van de Buurtwegenatlas (1844) met het gehucht d’Oye in driesvorm rond de bronbeek. Smid Gilis II Jammaers woont op 1., landbouwer Pieter Jammaers op 2. Volgens dokter Urbain Jammaers woonden de kleinsmeden Vanstraelen tegenover deze laatste.
Werk van smid Joannes Jammaers met combinatie van smeedijzer en koper: vuurkorf, strijkijzervoet met initialen en een set haardgerief als bruidsgeschenk met asseschep, bedruiplepel, vleesvork en krabber (?).
Bovendorpel van de oude smidse met inscriptie verwijzend naar de (her)bouw in het jaar 1773 door L(aurens) I(ammaers) en A(nne) S(tas). Later ingemetseld in een muur. In de schoorsteen zit nog steeds een mergelsteen met daarin de gekapte tekst F(elix). J(ammaers). + A(ntonie). V(rijdaghs) 1918, een herinnering aan een verbouwing
Bidprentje Dr. Urbain Jammaers, 1988, met In Memoriam door Dr. Luc Renson
De hoeve Genné en Hayen in afbraak. Het woonhuis is hier nog in leem met een cementen sierbepleistering. Het hoge raam verraadt de kelderkamer
Ernest Hayen (°1906), zoon van Octaaf Hayen en Marie-Henriette Geladé, trouwde met Philomène Miena va Pake Vanorbeek. Zijn broer Leon (°1907) trouwde met Marieke Kenis van Wellen. Leon baatte de stamhoeve Hayen-Mox van zijn kinderloze oom Valère uit. Nès bleef in de boerderij van vader Toaf aan de overkant. In het hek lezen we nu nog de initialen H(ayen) en V(anorbeek)
Aannemer Xavier Hayen (1868-1946)
Virginie Leemans (1870-1939) echtgenote Xavier Hayen
Het gezin van Xavier en Virginie omstreeks 1935. Camille, Guillaume, Leopold, Marc, Octaaf en François. Vooraan : Gusta, Germaine, Xavier, Virginie, Fons en Alice. Foto door Adrien Rietjens Sint-Truiden
De Villa Hayen 1910 langs de Dekkenstraat. Zicht vanuit de wijkschool op Dekken in de tijd van het bierdepot Driesmans. Een luifel boven de deur is al afgebroken. Typisch voor deze fin-de-siècle burgerhuizen waren de speelse afwisseling in de venstervormen en het gebruik van mechanisch gevormde gladde oranje baksteen en geglazuurde baksteen in wit en groen
Eerste steenlegging van de kerk van Klein-Vorst in 1910. Tussen abt Crets van Averbode en de lokale minister Schollaert komt aannemer Xavier kijken. De man met de witte baard rechts is minister Joris Helleputte, schoonbroer van Schollaert.
St.Truidensch Weekblad 4 april 1936
Bladzijde uit het notitieboekje van veldwachter Jozef Jammaers met boven rechts de paraf van burgemeester L(ouis) M(insen). Donderdag 18 oktober 1893
Het woonhuis van de eertijds omgrachte hoeve Terwouwen met van links naar rechts kelderkamer, schoorsteen van een dubbele stookplaats, keuken, voordeur van het voorhuis en bijkomend vertrek met een schoorsteen in de later gemetselde puntgevel. De T-vormige vensterverdeling is typisch voor de 19-de eeuw. Het vakwerkskelet van het huis is minstens 18de-eeuws. De hoeve werd afgebroken in 1984. Foto 1978
Veldwachter Hubert Knapen (1894-1964).
Henri Nobels in het prachtige lansiersuniform. Bemerk de huzarenbuis met tressen, de sabel en de chapska of lansiershelm met vierkant tablet erop, naar Pools model. Reeds in de eerste weken van de oorlog werden deze hoofddeksels vervangen omdat ze te veel leken op de Duitse ulanenhelmen
Beeld van de dijwonde van Henri Nobels voor en na de hechting
De Zepperse lotelingen in 1894. Montage uit de Gazette van Sint-Truiden van 11 februari 1894
Het naaikistje van Louis Creten Heil mijn vaderland en Aandenken uit mijn gevangenschap 1914 1918
De “professor” Gaspard Van Oirbeek gefotografeerd in Luik door Félix Célis. Foto André Hayen
Paul Van Oirbeek naast de beruchte eik, de Koning van Bernissembos, geveld voor rekening van burgemeester en houtkoopman Ernest Jammaers en tentoongesteld op de Provinciale Expositie van 1907 in Sint-Truiden. De stam had op halve hoogte nog een omtrek van vier meter. De professor had een stereokijker die dieptezicht gaf. Daarvoor liet hij twee licht verschillende foto’s naast mekaar plaatsen. Foto Hélène Hayen
De Professor met zijn echtgenote Mina wandelen tussen de koeien rond 1907.
De professor omstreeks 1890 gefotografeerd in Verviers.
Het gezin van de Professor rond 1901 met Lucie op de schoot van mama en Marcel voor papa. Staande van links naar rechts : Mia, Joseph, Virginie en Paul
Een tafereel aan het poorthuis in hout en leem. Eronder liep toen de Eygebeek, die later werd herlegd naar de overzijde van de Stokstraat. De man met de riek op de schouders is Florent Neven (Herk-de-Stad 1876 – Hasselt 1952), de latere stadsontvanger van Hasselt. Als ver familielid kwam hij druivelaars en bloemen verzorgen. Paul trekt de kruiwagen. Foto Hélène Hayen
Tilbury met naar verluidt de Professor met zijn vrouw en de kleinkinderen Lucie, Alice en Suzanne. Het brave paard Carnaval wordt geleid door Paul Van Oirbeek. We zijn op de binnenkoer van de oude vakwerkhoeve Van Oirbeek met druiven geleid langs de muur en een haverbak onder de poort bij de hooizolder, omstreeks 1915. Foto René Van Oirbeek
Paul Van Oirbeek (1891-1949) met zijn vrouw Marie Poelmans (°1898)
Herinneringsmedaille uit 1964 met profiel van Joseph Van Oirbeek (1884-1977) burgerlijk mijningenieur en directeur-generaal van Vieille Montagne. Bewaard bij André Hayen, Wellen.
Ingenieur Marcel Van Oirbeek (°1894), zoon van de Professor, was betrokken bij het ontwikkelen van motorrijwielen in Herstal. Hij staat hier achteraan in het midden, met snorretje.
Henri America (°1912)
Henri America op het Fochplein in Leuven 1934.
Foto van de Plechtige Communie in 1924. Voor de deur van de pastorie staat pastoor Reyners, die dat jaar ook zijn 25 jaar priester vierde. De vier begeleidende bruidjes met bloemen zijn boven links Henriette Fabry, de latere regentes, onder Jeanne Leunen van de Stikker, boven rechts Emilie Phillipaerts en onder Martha Creten. Vooraan : de latere hoofdgriffier Hubert Leemans, Armand Schoofs Eynestraat, Casimir Fabry, Floris of Maurice Hendrix en Florent Neven van d’Eygen. Tweede rij : Otten van d’Eygen, Floris of Maurice Hendrix, Robert Leemans van d ‘Eygen ? en Maurice Dehaes. Bovenaan : X, X, Staf Schoofs van d’Eygen, de latere kantonnier Martin Hendrix, Jef Hansoul, X, Henri America en Driesmans.
Henri America, nog als sergeant, op kamp in Beverlo, september 1935
17de-eeuws wapenschild van Anna Maria America : in rood een zilveren dwarsbalk, beladen met drie zwarte lelies.Kloostergang Tongeren
Stamvader Lamme America omstreeks 1899, waarschijnlijk voor de lemen hoeve in de Startelstraat, met tussen de knieën zijn zesjarig dochtertje Augustina. Moeder Gertrudis Maes heeft de tweejarige Henri op de schoot. Links staat hun dochter Maria die trouwde met Theophile Knapen, rechts hun zoon Louis, vader van leraar Henri. In het midden staan hun drie jongere zonen: Suus, Jean en Jef. Foto fam. Guido-Feytons-Knapen.
Stamvader Guilhelmus “Lamme” America (1867-1936). Foto Henri America
Gertrudis Broen (1871-1939), echtgenote van Gustaaf America, moeder van de in Loncin gesneuvelde Laurens (1893-1914) en van Anna Maria Elisabeth (1895-1979), moeder van onder meer apotheker Camille Bex (1937).
Jules Baldewijns maakt betonblokken. Henri Bex van de Bergstraat en René van de Bouwman helpen hem. Zoontje Omer (°1930) kijkt toe
Wegeniswerken in de Roosbeekstraat in juni 1955 met René Appeltants, René Jacques, Jules Hendrix van ’t molderke en Fons Bex
De oude smidse van Jan Hechtermans aan de Poel. Foto Roger Vandenbosch
De Tram 18 februari 1939
Gazette van Sint-Truiden 24 februari 1906

De voorouders van Dokter Urbain Jammaers in rechte lijn
JAMAER Joannes X LE(N)(UR)AERTS Anne
° … … °…
+… +…
JAMAER Marcel X CLAES Catherine
°16.01.1658 07.01.1683 °…
+11.08.1718 +16.04.1722
JAMAER Laurens I X MINSEN Ida
°02.03.1691 14.05.1720 °10.11.1693
+05.01.1742 +29.09.1775

JAMMAER Laurens II X STAS Anne
°13.05.1720 10.07.1747 °17.12.1722
+20.02.1789 +13.01.1792
JAMMAERS Gilis I X PEETERS Catherine
°10.06.1750 14.06.1780 °27.12.1751
+24.09.1824 (1777 x VAES A.C.) +22.01.1829
JAMMAERS Gilis II X GOS Aldegondis
°06.08.1794 12.04.1828 °24.03.1772
+08.02.1853 +23.05.1867
JAMMAERS Joannes X SAENEN Anna-Gertrudis
°17.11.1830 27.01.1870 °02.05.1837
+17.02.1907 +10.11.1908
JAMMAERS Felix-Joannes X VRIJDAGHS Elisabeth-Antonie
°03.02.1871 Ordingen °Ordingen 18.10.1867
+ST. 01.05.1959 19.11.1898 +02.02.1931
JAMMAERS Urbain X GERMEYS Lucie
°Ordingen 07.08.1899 ST. °ST. 10.10.1912
+ST. 24.03.1988 16.10.1933

 

 

*
* *
Sport en spel
Alfons Heeren

Lijn schiete of schreume
Het meetschieten is een werpspel. Een lijn werd getrokken op drie tot vier meter van de deelnemers. De inzet bedroeg voor iedere werper 5, 10 of 25 centiemen. Later zelfs een halve of een enkele frank. Er werd geworpen met metalen schijven van vier tot vijf centimeter doormeter of met kwartjes, geldstukken van 25 centiemen. Men trok een rechte lijn op de grond en vanaf drie tot vier meter afstand wierp men om ter dichtst bij de lijn. Lagen er stukken op de lijn dan won de werper wiens stuk met het midden het dichtst bij de lijn lag. De winnaar kreeg al het ingezette geld. Bij veel deelnemers en dus hoge inzet, trof men vooraf soms een andere regeling. Bijvoorbeeld de eerste kreeg de helft, de tweede een kwart en de derde ook een kwart.
Stöpke schiete
Het stopschieten is ook een werpspel. Een kurken stop van een fles werd rechtop gezet. Hierop legde men de vijf of tien cent van iedere deelnemer. Van op ongeveer drie meter gooide men in gelote volgorde met een metalen schijfje van ongeveer vier centimeter doormeter of met een kwartje naar de stop om hem omver te gooien. Als de kurk omviel en de werpmunt raakte aan andere munten die op de grond lagen, dan mocht de werper deze allemaal opnemen. Zelfs als de kurk omviel zodat de muntjes mooi aaneen lagen, mocht nog de ganse rij worden opgenomen. Vielen de munten los uiteen, dan werd er in volgorde geworpen om de liggende muntjes te raken en ze zo te bemachtigen. Het spelletje ging dan door tot de laatste munt was weggenomen en men opnieuw kon beginnen.
Keigele
Bij het welbekende kegelen probeert men uit een groepje van negen kegels zoveel mogelijk kegels omver te gooien met een houten, beslagen bol met duimgat en vier vingergaten . Het kegelen gebeurde buiten naast een herberg. De kegelbaan had een opzetplank met een huiksteen, de lijn waarvoor de speler moest blijven en waar hij zijn bol kon lanceren. Op een gelijkgrondse tafel, plateau of bed, stonden negen kegels opgesteld met een schutting van pelotte erachter (1). Enkele jongens konden twee frank per uur verdienen met het terug opzetten van de kegels en het terugrollen van de bol. Ze zagen dan achteraf wel zwart van het assestof van de kegelbaan. Op de plank moest soms water gegoten worden om de bol beter te doen glijden. Kegelen was ook een geldspel en bracht onheil over sommige gezinnen. Kegelbanen waren er bij Sophieke va Net op d’Eygen, Marie va Marc tegenover het gemeentehuis Eynestraat, Detsjier of Dethier op de Roosbeekstraat, aan zaal Clem in de Eynestraat buiten en later binnen na de teloorgang van de dansavonden, bij Jules Timmermans op de hoek van Roosbeek- en Gippershovenstraat, bij Luts op het Dekken en bij Loerebörg Leunen op de hoek van Plankstraat en Eynestraat.
Pagschiete
Ook pagschieten was een werpspel dat vooral in de buurgemeente Alken werd beoefend maar het waaide naar Zepperen over (2). Vooral tijdens de recente volksspelen in de jaren ‘80-‘90 werd het terug in eer hersteld. Op het Dekken speelde zelfs een heuse ploeg met Bert Punie, Wai Jammaers, Jean Wijnants, Maurice Thijs en Robert Schoofs. Ze gooiden in de veldweg tussen Michiels en Frederickx met een pag van 7 tot 8 kilo zwaar. Een pag of werpknots had een smal handvat, een buik en een spits vooraan. Men gebruikte eikenhout, notelaar of meidoorn. De knots was 80 cm. lang en had een tiental cm. buikdoorsnede. Drie palen van 2 meter werden in de grond geplant als een driepoot, met de boveneinden samen. De spelers wierpen van op vijf tot zeven meter afstand tussen de palen door. Ze moesten proberen hun knots tussen de stokken te doen steken en hem niet erdoor te gooien.
Rammele
Rammelen was een geld- of gokspel dat voor, tijdens en na de laatste oorlog veel werd gedaan. Door het hardhandig optreden van de gerechtelijke instanties met zware geldstraffen en zelfs lange gevangenisstraffen is deze “sport” bijna uitgeroeid. Men ging als volgt te werk : men gebruikte twee munten, gewoonlijk 25 centiemen, met natuurlijk twee verschillende tekens aan weerskanten : kop en kruis. Twee spelers namen tegenover elkaar plaats, gewoonlijk gehurkt, zodat de omstaanders en andere spelers konden zien hoe alles gebeurde. De rammelaar hield zijn beide handen tegen elkaar in holle vorm en de andere stak de twee munten in die handen. De rammelaar schudde de munten in zijn bolgehouden handen en wierp ze dan in de lucht. De munten vielen op de grond en de winnaar was diegene die op de zichtbaar bovenliggende tekens had gewed : paar van kop of paar van kruis. Ook andere benamingen waren in zwang, volgens de figuren op de gebruikte munten : hond -Belgisch leeuwtje- of kruis. Men kon ook wedden op onpaar, dit wil zeggen de ene kop en de andere kruis. Bij dit spel werden vele duizenden franken ingezet en gewonnen of verloren. De spelers, te weten de rammelaar en de inzetter, speelden gewoonlijk tegen mekaar en ook tegen de omstaanders die onder elkaar weddenschappen afsloten. Soms had een speler met geluk een appelkist vol geld voor zich. Een beestenkoopman van Sint-Truiden moest het geld regelmatig aandrukken in de kist. Maar het kon ook zijn dat hij een paar uren later geen duit meer bezat. Mannen, jong of oud, die behept waren om voor geld te spelen waren ongelukkige mensen. Vandaag waren ze eens rijk en morgen waren ze weer zo arm als Job. Dikwijls kwamen vrouw en kinderen wenend op hun man of vader roepen om op te houden en naar huis te komen. Zij die het verstand hadden om na winst dadelijk iets nuttig te kopen en enkel met de rest verder te spelen, konden nog iets overhouden. Waar zoveel geld omging, werd al een vals gespeeld : iemand van Ordingen was aan het rammelen en het viel een hele tijd op een paar koppen. Toen hij de munten goed bekeek zag hij dat er één bij was met aan weerszijden een kop ! De mannen die dus op een paar koppen hadden gewed konden niet verliezen. De snoodaard moest dus in deze groep gezocht worden, maar wie ? Bij valavond als er al eens een munt tussen de benen rolde en iemand zijn voet erop zette en het valse stuk terugwierp, kon hij gevat worden. Zo’n vals stuk werd gemaakt door twee munten tot halve dikte weg te slijpen en dan de twee met dezelfde tekening tegen elkaar te plakken. Natuurlijk werden de stukken daarom regelmatig bekeken. De bankbiljetten werden op een speciale manier gevouwen : eerst in de breedte middendoor en dan in de hoogte middendoor. Zo werden ze in de holte tussen duim en wijsvinger vastgeklemd. Dit spel heeft jaren geduurd, tot het door ouders of echtgenotes van spelers werd aangegeven bij de rijkswacht. Die sloeg dan toe, zelfs in burger tussen de spelers. De spelers werden geverbaliseerd en het ingezette geld, dat meestal op de grond lag, werd in beslag genomen. Meestal speelde men ’s zomers buiten en in de winter binnenskamers. De huiseigenaar werd op de rechtbank zwaar gestraft, zodat het spel gelukkig uitgeroeid is. Soms werd het nog gespeeld tijdens het hanengevecht, maar daar is het vervangen door het Banque Russe.
De vinkeniers
Er is in Sint-Truiden een vlag, gejaartekend 1878, maar verdere gegevens zijn er niet. Louis Geladé, genaamd Tibbi, trok al na de eerste wereldoorlog met zijn vinken naar Sint-Truiden, want daar hadden de vinkenzettingen plaats in de Slachthuisstraat te Schurhoven en op de Naamse steenweg te Sinte-Pieter. Er bestonden toen nog twee clubs in deze stad. Willy Vanorbeek van Louis va Pake en Edgard Thijs waren in Zepperen van de eersten. Ze waren eerst gaan kijken in Ternat naar de vinkensport. Op 10 februari 1972 werd de Vlaamse Vink Zepperen gesticht in het lokaal “De Anker” bij René Appeltans in de Eynestraat. Willy was voorzitter en Annie Appeltans secretaris. De bestuursleden waren Benny Bronckaerts, Henri Coenen, Georges Creten, Firmin Knapen, Edgard Thijs, Georges Thijs en Albert Vananroye (3). De Vlaamse Vink Zepperen had stamnummer 504. Een boekvenk is een in de zomer bij ons broedende kleine blauwgroene, roodborstige zangvogel met een korte, dikke gewelfde snavel. Het zingen wordt “slaan” genoemd. Men zegt wel eens : luisteren als een vink. Een wrede praktijk vroeger was het dichtschroeien van de ogen van een vink om hem beter te laten zingen. Vinken vangen was vroeger, toen er nog honderden in onze buurt rondvlogen een drukke bezigheid in de winter op de mesthopen, en in de lente, als de vogels vurig paarden in volle natuur. Op de mesthopen ving men ze met teerwissen, dunne plooibare twijgjes van tien tot vijftien centimeters, waarop erg plakkerige teer gesmeerd werd. De wissen staken in het mest en wanneer de vink opvliegend met de vleugels tegen de teer sloeg, kon hij niet meer wegvliegen. In de zomer gebeurde hetzelfde onder de fruitbomen. De teerwissen werden in de grond geplant rond een opgezette dode vink. Op enige afstand stond een kooitje met een zingende vink. Een rondvliegend exemplaar dacht dat de dode vink zijn belager was en wilde hem verjagen door op hem in te vliegen. Met het gekende gevolg. In onze tijd wordt het kooitje met zingende vink vervangen door een bandopnemertje. Dat zingt nog heviger en wordt niet moe.
Vroeger ging men ook in het donker vogels vangen, peffen, met een lantaarn en een gescherpte stok met aardappel erop. In de aardappel stak men de teerwissen. In de hagen scheen men met de lamp en slapende vogels werden een paar teerwissen op de rug geplakt, zodat ze op de grond vielen als ze wakker werden. Tijdens de laatste oorlog werden zo ook merels en lijsters gevangen voor het vlees.
Tijdens haar glorieperiode had de vereniging een zestigtal leden uit Zepperen en omgeving. De zangwedstrijden gingen eerst door op de speelplaats van de gemeentelijke jongensschool en later in de Teunisstraat tot bij de ontbinding in 1974. De meeste leden gingen later over naar de in 1978 gestichte nieuwe maatschappij De Limburgse Vinkeniers Alken. In ons land bestaan er Vlaamse en Waalse vinken, uiterlijk hetzelfde, maar verschillend in zang. De zang bestaat uit voorzang, tussenzang en slotzang, bijvoorbeeld Tjie-tjie-tjie, dis-distere, wiet. Om geldig te zijn moet een liedje bestaan uit voorzang, tussenzang en slotzang of voorzang of tussenzang, maar minstens tweelettergrepig en slotzang, die er altijd bij moet zijn. Om aan een vinkenzetting of Batte te mogen deelnemen moet de vink een bondslidkaart hebben met naam eigenaar, naam vink, ringnummer en een zangpas. Daarbij moet de eigenaar een transportbewijs hebben dat hem toelaat vogels te vervoeren. De zettingen gebeuren op een stille plaats. De kooien van maximaal 45 cm. lang, 30 cm. hoog en 34 cm. breed, en minimaal 8000 cm3, staan op 2,4 meter van elkaar. Zangkooien mogen tijdens het zingen slechts één volledig voorglas hebben. De andere wanden moeten ondoorzichtig zijn en zonder gaten erin. Het aantal zangen wordt opgetekend door te turven op een vierkante stok van een meter. De vogel met de meeste juiste zangen wint. Het vinkenierschap wordt door de strenge reglementering steeds moeilijker te beoefenen. Zelf vinken kweken is ook niet eenvoudig.
Hier volgen enkele spelregels : bij de inschrijving, die gewoonlijk één uur voor het spelen geopend wordt, neemt men op : de naam van de vogel, de naam van de eigenaar, de maatschappij, de woonplaats en het regelnummer. Tot één kwartier voor de aanvang van de zetting kan ingeschreven worden. Dan loot men de regelnummers uit zodat iedereen een plaatsnummer in de rij heeft. Seinen gebeurt als volgt. Er wordt gezegd : “Vogels op de grond” en er wordt één plaats naar rechts opgeschoven. De kooien staan met voorglas naar de optekenaar. Nu mogen de vogels niet meer aangespoord worden. Dan volgt : “Tekenen wat geldig is”. Eén minuut na het eerste sein. Nu mogen de kooien niet meer aangeraakt worden. Tenslotte volgt juist één uur na het tweede sein : “Regels op de grond !”.
Hanenzang
Haantjeszingen lijkt op vinkenzetting, met dit verschil dat de vinken zingen om ter meest, terwijl de hanen het aantal ingezette zangen juist moeten zingen. Zanghanen worden gekweekt van speciale kleine roeshennen en –hanen. Deze kleine krielkippen leggen tien tot twaalf eieren en beginnen dan te broeden. Meestal legt men de eieren onder een grote hen omdat deze beter en vaster broedt. Men gebruikt ook al eens een broedmachine. Deze kleine hanen zijn wel van het vurige ras en vechten graag. Zo’n kleine vechter kan soms een hele dag tegen een grote haan vechten tot die uitgeput op de grond ligt. Het hanenzingen werd rond 1900 ook in Zepperen aangeprezen als vervanging van het verboden hanengevecht. Hanenzang was er vroeger op de Eynestraat bij Wai va Nier Hechtermans en later bij Jef va Pake Vanorbeek en bij Vananroye-Baets op de Roosbeek. Toen beide verenigingen stopten werd er nog een paar jaren gezongen bij Bèr van Taverne Haspengouw.
Het zingen gebeurde over een vooraf bepaalde tijd van 20, 30 of zelfs 45 minuten. De eigenaar van de haan bepaalt het juiste getal dat hij denkt dat zijn haan zal zingen gedurende deze vooraf bepaalde tijd, bijvoorbeeld 20, 30 of 40 zangen. 20 is een minimum. Men kan ook bijkomende, maar niet verplichte zettingen doen van 20 + 1, 20 + 2, 20 – 1, 20 – 2. Dat geldt ook voor andere ingezette getallen. Naargelang de ingezette hanen en soorten van zettingen of zangen, zoals juiste of zero -, +1, +2, -1, -2, worden de prijzen toegekend per vijf of per tien hanen. Men vertelt dat er vroeger wel eens trucjes gebruikt werden. Zo gaf een eigenaar zijn haan lekkere zaden uit zijn pijp. Als zijn haan aan het ingezette aantal gekomen was, dan haalde zijn baas de pijp uit de zak om ze zogezegd vol te stoppen. Prompt hield de haan op met zingen in de mening dat het voedertijd was. Volgens de behaalde prijzen wordt een maand- en jaarklassement opgemaakt met mooie prijzen. Momenteel spelen nog volgende Zepperenaren met zanghanen : Henri Daniëls, Germain Hayen, Alfons Thijs en Paul Vananroye.

Hanengevecht
Het vechten heeft door de eeuwen heen het leven van de mens gedomineerd. Zie maar de vele oorlogen die er momenteel over de ganse wereld nog steeds uitgevochten worden. Ook in de sporten komt de strijdlust nog steeds aan bod, bijvoorbeeld boksen, worstelen, judo, karate, floret… Vroeger zag de mens graag gevechten tussen dieren, bijvoorbeeld tussen twee honden of tussen hond en das. Momenteel kennen we nog het hanengevecht, waarover we het verder hebben (4).
Er zijn verschillende soorten hanen : zanghanen of roewshoankes(zie elders in dit hoofdstuk), neerhofhanen en vechthanen (sorthoane). Hanengevechten waren en zijn nog een geliefd volksvermaak in Frankrijk, België, alsook in Indonesië en op de Filippijnen. De “sport” gaat steeds met wedden gepaard. Hoewel in België verboden, wordt zij nog clandestien beoefend, maar in veel mindere mate wegens de zware straffen die uitgesproken worden na het betrappen. Vechthanen worden gekweekt uit de eieren van een hen van de vechtsoort, bevrucht door een vechthaan. Het uitbroeden van de eieren wordt aan gewone hennen overgelaten omdat deze gemakkelijker, langer en beter broeden. Na het broeden worden de kuikens verder grootgebracht door de gewone hen. Eens volwassen worden de speciale lange hanenkam en de lellen kort gesneden met een schaar of met een tang afgeknepen. Om het bloeden te stelpen wordt de wonde toe gebrand of bedekt met vochtige cichorei. Jonge hanen in de zomer gekweekt werden in de winter reeds ingezet om op het einde van het seizoen te vechten. Het seizoen liep van oktober tot maart-april. Omdat het zien van een andere haan hen agressief maakt, worden ze af en toe voor een spiegel gesteld. Eerst laat men ze proefvechten of probiejre met botten over de eigen natuurlijke sporen. Dit om te zien hoe ze vechten en hoe ze slaan, opdat men dan beter de vechtsporen goed kan opzetten. Heeft de haan goed geprobeerd, dan kan hij weldra met scherpe sporen het strijdperk in. Slechte probeerders zijn deze die niet willen vechten of lopen gaan. Die belanden dan zeer vlug in de braadpan.
Gewoonlijk maakte men vechtsporen van de benen sporen van een oudere, gewone “wilde” haan. Die werden rechtgemaakt in warm water en vlijmscherp geschuurd. Momenteel zijn de sporen scherpe stalen naalden of zelfs kleine mesjes. Bij zulke gevechten is er bijna altijd een dode verliezer. Het aanbinden van de sporen is een echte kunst. Men moet rekening houden met de wijze van vechten van de haan – zie : proberen-, de manier van slaan en zo verder. Tijdens het gevecht hoort men wel eens zeggen : “De gele treft niet… zijn sporen zijn te lang, staan te breed…”. Elk dorp telt zijn specialisten die op de hoogte zijn van het sporen maken en het aanzetten. Onze dorpsgenoot jonkman Emile Vananroye zaliger of Milleke de Ko van de Roosbeek was zo’n specialist. Er stond zelfs Hanenman als beroep op zijn naamkaarten. Sterk voedsel is vereist om een haan op zijn vuur of vechtlust te houden : allerlei granen, maïs, brood, spek. Een klomp tegen een muurstijl op tamelijke hoogte vastgenageld bevat het bijgerecht van de vechthaan. Hoe feller zijn pluimen blinken, hoe beter de haan voor de strijd gereed is.
Het vechtseizoen ging vroeger van Allerheiligen tot Pasen, nu vechten ze al het ganse jaar door. Wanneer verscheidene koppels, drie tot vijf, vechten op dezelfde dag en dezelfde plaats, dan wordt gesproken van een combat. De inrichters hebben zelf ook hanen, maar huren er ook bij en laten deze eigenaars dan meedoen in het spel voor een vooraf bepaalde som. Een combat wordt voor een grote som geld aangegaan. De liefhebber die de meeste winnaars heeft, strijkt het geld op. De inrichter die bijvoorbeeld van vier gevechten twee winnaars heeft en één die gelijk spel maakt, is gewonnen. Meestal heeft een combat plaats achter een herberg, later in een weide kort bij de herberg. De boeren zien het liever niet in hun weide omdat verloren metalen spelden en dergelijke dodelijk zijn voor grazende koeien. De vechtplaats werd het perk genoemd : een omheining van kiekendraad met een doormeter van ongeveer twee meter. Indien de grond te hard was strooide men zagemeel erin en in de weide vocht men gewoon in het gras. De toeschouwers zaten op één of twee meter van het perk. De inkom was vroeger twee frank, dan twintig frank en nu honderd frank. Dit geld was voor de inrichters om hun gehuurde hanen te betalen. Het gevecht duurde vroeger 58 en 2 minuten, later 48 en 2 minuten en nu nog 38 en 2 minuten.
De liefhebber brengt zijn hanen naar de vechtplaats in een bot, een langwerpige mand voorzien van handvatten. Aan het perk neemt hij zijn dier op de arm en strijkt het meermaals over de gladde blinkende pluimen van de hals. De hanen worden gelijktijdig tegenover elkaar in het perk neergezet. Na enige seconden maken ze de opslagen, vliegen al slaande over elkaar en het gevecht is begonnen. Wie nooit een gevecht bijwoonde kan zich nauwelijks voorstellen wat listen en knepen sommige vechthanen gebruiken : de kop verbergen tussen de veders van de tegenstrevers om dan plots te voorschijn te komen en te slaan, gedurig rond het perk lopen en zich dan plotseling omdraaien en slaan, om daarna terug rondjes te draaien. “Stoppers” en “draaiers” zijn geduchte vechters. Zoals gezegd duurde vroeger een gevecht meestal heel lang. Het was dan ook bloedig, want de hanen vochten tot er één van uitputting ging liggen. Soms verloor een haan beide ogen of kreeg in de opslagen een dodelijke slag zodat hij neerzeeg. Blijft één van de hanen twee minuten liggen en de andere rechtstaan zonder de liggende aan te raken, dan is deze laatste de overwinnaar. Schreeuwt een van beide of vlucht hij, dan is hij overwonnen. Liggen beide of blijven ze twee minuten wezenloos staan zonder te vechten, dan is het “boef” of gelijkspel. Weigert een van beide hanen in het begin te vechten, dan is de inzet teniet. Heeft hij eens toegeslagen, dan gaat het spel zijn gang en vecht hij niet verder, dan is hij verloren.
De geldzetting gebeurt voor en tijdens het gevecht. Een deel van de toeschouwers wedt op één haan, de anderen op de tegenstrever. Tijdens het spel is er een oorverdovend geroep : de hanen zijn volgens kleur bv. rood of geel. Met het geld in de hand roepen de zetters : “500 frank den rooie” of “200 den gele” of “500 frank tegen 300 den rooie” en dit naargelang ze denken welke haan zal winnen. Er werd ook nog met Napoleons of zilveren twintig frankstukken gewed vb. vijf Napoleons tegen drie op de rode met de boef voor, dus bij gelijkspel wint hij ook. De uitroepen en de weddenschappen veranderen natuurlijk naargelang het verloop van de strijd. Soms hoort men roepen : “Hij heeft het fas af”, “Het geel haar over”, “De rooie heeft een oog uit”, “de gele heeft een hartsteek”, “De blauwe heeft de strot over”, “Hij heeft een pootslag”, “De bek af”, “Een spoor af”, en zo verder. Het fas af betekent een steek toegebracht in de levensknoop tussen de kleine hersenen en het ruggemerg. Deze slag heeft meestal de dood tot gevolg. De strot over is een steek in de keel die veel bloedverlies veroorzaakt. Een haan die de bek af heeft kan zijn tegenstrever niet meer vastgrijpen. Hanen met één oog kunnen nog tegenover andere met hetzelfde gebrek gezet worden. De slagen worden gewoonlijk toegebracht in de hals en het hoofd, zelden in de borst. Vroeger waren er hanen die verschillende gevechten konden leveren, nu is dit met de nieuwe sporen normaal niet meer mogelijk.
Sedert de oorlog werden er fabelachtige sommen ingezet bij de hanenspelen. Nu worden niet alleen de inrichters, maar ook de toeschouwers beboet, zodat er nog weinig echte liefhebbers zijn. Ook het Banque Russe, dat beoefend wordt tijdens het hanengevecht doet het gerecht deze spelen opsporen en vervolgen. Het Banque Russe wordt als volgt gespeeld : op een doek worden 32 speelkaarten gespeld, vier keer van aas tot en met zeven. De zetters leggen dan geld op de kaarten. Met een identiek tweede spel kaarten wordt er gedraaid door de bankhouder. Eerst drie kaarten voor niks. Dan betaalt de bankhouder kaart 1 en 2, dan 3 en 4 drie keer, dan 5 en 6 vier keer en 7 negen keer. Het geld op de niet uitgekomen kaarten is voor de bank.

Duivensport
Duiven houden was vroeger voorbehouden aan de voorname lieden die daarvoor een speciale belasting betaalden. Vandaar die mooie duiventillen bij gebouwen uit vroeger eeuwen, bijvoorbeeld bij de hoeves Hermans Driesstraat, Gilissen Kerkstraat en Dossin/Corthouts Kasteelstraat. In Zepperen moest men vroeger minstens vijf bunder labeur bewerken om duiven te mogen houden (5). Duiven brachten immers veel schade toe aan de veldvruchten van de boeren.
Voor de oorlog ’40-’45 korfde men in het café van Stinus Bex in de Eynestraat duiven in voor spel te Sint-Truiden. In 1934 is er sprake van de maatschappij De Eendracht (6). In 1952 werd door Djangske Daniëls de eigen Zepperse maatschappij De Vrije Liefhebber opgericht met het lokaal bij Marie va Merk. Daarna volgde stichting van de maatschappij De Ware Vrienden door Guillaume Vanschoenwinkel met lokaal Bij Edgard op het kerkplein. Ze werden elkaars concurrenten. Deze naijver leidde tot verzwakking zodat ze gelukkig tijdig samengingen in de nu bestaande maatschappij De Ware Liefhebber met lokaal in café Bij Annie in de Driegezustersstraat. De huidige maatschappij doet het op alle gebieden goed en telde in 1998 48 spelende leden.
De kweek van de eigen duiven is voor de liefhebber een passie. Een doffer of mannelijke duif en een duivin worden samen gezet om te paren. Duiven zijn trouw en blijven samen tot één van beide sterft. Indien de mens ze van elkaar scheidt, nemen ze ook wel eens een andere partner. De duivin legt twee eieren en ze broeden beiden afwisselend vanaf het tweede ei. Het broeden duurt 17 tot 18 dagen. De jongen pikken met hun bek een mooi rond gaatje in het ei en komen op eigen kracht eruit. Zo stelt men ook vast dat een jong dat de eierschaal niet op de normale wijze kan doorbreken, zwak of ziek is. De jongen worden na één week geringd. Ringen worden door de liefhebber besteld bij de maatschappij, die ze op het einde van het jaar voor Nieuwjaar in Hasselt kan bekomen voor 33 frank, waarvan de Belgische Staat ook haar deel bekomt (7). Bij zo’n genummerde ring hoort een kaartje, zogezegd het paspoort van de duif. Dit bewijs dient steeds getoond te kunnen worden. Het is zelfs gebeurd dat een autowinnaar na de vlucht het kaartje niet kon tonen en de auto niet kreeg. De jongen worden rond de 25ste dag bij de ouders weggenomen en kunnen dan al alleen eten. Ronde de 35ste dag verkennen ze al fladderend het dak en omstreeks de 40ste dag vliegen ze reeds rond.
Het opleren voor prijsvluchten vereist vakmanschap. Jonge duiven worden soms door de liefhebber zelf op korte afstanden opgelaten ter opleiding, bijvoorbeeld in Jeuk of Montenaken. ook de maatschappij zorgt voor korte oefenvluchten, meestal vanaf Hannuit of Mettet. En zo gaan ze dan in prijsvluchten steeds verder van huis. Zo kan men spreken van :
1. Vitesse : korte vluchten tot +-200 km
2. Halve fond, Midden fond : tot +-600 km
3. Fond en Grote Fond : van +-900 tot 1000 km.
Zie de hier bijgevoegde vluchtlijst.
In Zepperen korft men in voor plaatselijke vluchten en voor Vitesse en Halve Fond. Te Sint-Truiden voor Lichte Fond en te Hasselt voor Grote Fond.
De duiven krijgen twee genummerde rubberen ringen rond de poot : één ter aankomstmelding en één ter controle. Deze beide ringen worden ieder afzonderlijk in een metalen blökske gestoken en in de klok afgeduwd. Bij sommige Grote Fond-vluchten met dikke prijzen worden om fraude te voorkomen in Brussel de plaatselijk aangebrachte gummiringen vervangen door andere. De duif krijgt dan ook een speciale vluchtstempel op de binnenvleugel afgedrukt. Het vaststellen van de aankomst van een duif gebeurt door het klokken in de tolet. Vroeger waren het houten klokken, opgedraaid door middel van een veer. Daarna kwamen de metalen klokken of juniors. Momenteel zijn het meestal kwartsklokken op batterij met een kostprijs van +-14.000 fr. het stuk. Daarbij komt nog het nazicht om de tien jaar met een kostprijs van 3.000 fr. Nu spelen de meeste liefhebbers met de klokken van de maatschappij, die ze ter beschikking stelt aan twintig frank per week. Bij grote vluchten moet men nu zelfs over twee klokken beschikken : één ter aankomstmelding en één ter controle. Vroeger moest de controle gedaan worden in een toestel van een medeliefhebber uit straat of dorp. De rubberen controlering werd onder een venster in de muts opgevangen en dan lopend of per fiets naar de dichtstbijzijnde en meespelende liefhebber gebracht. Dit waren echte loopwedstrijden tussen de jonge gasten. Nu wil men reeds het elektronisch constateren van de duiven invoeren en dit ondanks de zware tegenstand wegens :
– te fraudegevoelig en moeilijk te achterhalen
– dure investering in modern “spul”, een chip-ring die jaarlijks opnieuw moet worden aangeschaft.
– het waarschijnlijk afhaken van de oudere liefhebbers
– het verworden tot een elitesport.
De prijszetting is ingewikkeld en moeilijk uit te leggen. Er zijn bijvoorbeeld prijzen per 4, 8, 10, 25, 50 en 100 duiven. Er zijn serieprijzen per volgorde der ingezette duiven : aangeduide serie A.S. of onaangeduide serie O.A.S. Er is ook de speciale prijs de scheir en soms zijn er grote hoofdprijzen zoals zelfs een auto. Daarom is het belangrijk om bij gelijktijdige aankomst van twee of meer duiven de best gerangschikte duif eerst te klokken. Hoe meer duiven er vliegen hoe meer prijzen er zijn. Per vier duiven wordt een prijs voorzien.
Om de duiven zo vlug mogelijk naar huis te doen komen gebruikt men natuurlijk allerlei trucs zoals :
– vliegen op weduwschap. De duiver wordt enige dagen alleen gezet in een hokje en voor de inkorving laat men hem eventjes bij zijn duivin zonder hem te laten paren. Dan de korf in. De hevig gemaakte doffer vliegt om vlug terug bij zijn duivin te zijn.
– platte jongen. Duiven in de voedertijd van de jongen vliegen ook om snel terug bij hun jongen te zijn. Duivin en doffer voederen immers beide.
Een goede duif vliegt door, gaat bij regen niet in de bomen schuilen en gaat bij zon niet in de schaduw zitten. Duiven halen bij normaal weer zonder wind, snelheden van 1200 tot 1300 meter per minuut. Bij wind tegen toch nog 900 tot 1000 meter per minuut. Bij wind van achter kan ze tot 1800 meter per minuut halen. Als de duif dan nog zo snel mogelijk naar huis komt moet ze ook nog snel naar binnengaan, want ieder tijdverlies op het dak kost meerdere plaatsen op de aankomstlijst en natuurlijk ook verlies van geldprijzen.
Rond snelheid en prijsstelling draait het nu. De tijd van aankomst, vastgesteld in de klok, is het allerbelangrijkste. Dan komt het rekenwerk : lossingstijd – afstand van lossingsplaats tot thuishok – aankomsttijd. Hieruit haalt men de snelheid van de duif. Zie de lijst. Ook de woonplaats is van belang : de zuidelijkst gelegen hokken moeten vlucht geven aan de meer noordelijk gelegen hokken. Van twee duiven gelijktijdig geklokt te Zepperen Kerk en te Kozen Kerk bijvoorbeeld heeft die van Zepperen trager gevlogen dan die van Kozen, die verder moest vliegen. Vroeger was het uitrekenen van de vluchtsnelheden een ingewikkeld en groot werk, maar momenteel met de computer is het een spelletje van niets. Eens de afstandgegevens van het hok gekend en ingegeven kan men gemakkelijk de snelheid van de duif berekenen na het kennen van de lossings- en aankomsttijd Zie de lijst van onderwijzer Maurice Vanschoenwinkel, opgemaakt door een beëdigd persoon van de Nationale Duivenmaatschappij.
Eén van onze grootste duivenliefhebbers was ongetwijfeld de postman Djef Carlens, geboren in 1900 in Sint-Lambrechts-Herk, waar hij reeds voor de oorlog ’40-’45 sterk speelde. Na de oorlog woonde hij in Zepperen. Door zijn speciale kweekmethode, maar vooral door zijn zwaar fondspel werd hij een provinciale, nationale en zelfs internationaal gekende duivencrack (8).
Duiven melken is geen dierenmishandeling, zoals sommige verenigingen willen doen uitschijnen. Duiven worden steeds goed verzorgd, zowel thuis als op de vluchtreis. De hokken zijn momenteel ware paleizen. Het is wel een dure hobby geworden. Het voer kost veel, 25 frank per duif per week. Per jaar komt ongeveer 15% van de duiven niet terug ten gevolge van roofvogels, hoogspanningsdraden of de weg kwijt geraakt. Zelfs jagers in de bergen, zoals de Pyreneeën, schieten wel eens duiven af.

Handboogschutterij De Eendracht
Om de veiligheid van het dorp en de rust onder de inwoners te bewaren werd ook in de landelijke gemeenten een schutterij opgericht, naar het voorbeeld van de middeleeuwse stedelijke Jonkmanmilities. In 17de-eeuwse rekeningenboeken van de Genovevakerk staan betalingen voor een half vat bier naar oude gewoonte getrakteerd aan de Jonkmans schutten om mee te gaan in de processies op Drievuldigheidsdag en Sacramentsdag en ze met schieten te vereren (9). De schutterij had toen waarschijnlijk vuurwapens.
In de 19de eeuw richtte het jonge België burgerwachten op met een vergelijkbare opdracht. In 1853 legden stoker François-Leonard Bellefroid als luitenant en landbouwer Arnold Simons als onderluitenant van de Garde Civique of burgerwacht de eed af volgens de wet van 8 mei 1848. In 1854 werd Guillaume Peeters onderluitenant 1854, Arnold Minsen luitenant en J.L.L. Hayen landbouwer onderluitenant in de 2de compagnie van het 9de bataljon (10). Later hielden alleen nog de grotere steden een burgerwacht in stand.
In Zepperen werd de maatschappij van den edelen handboog gesticht in 1852 door een zekere Simons (11). De Simonsen waren vooral bekend als molenaars en grote landbouwers. Misschien gaat het om Louis Simons die tussen 1836 en 1882 onderwijzer was en later ook gemeenteraadslid, of over de al genoemde Arnold Simons.
Bij de vroegere schutterijen kwam sportbeoefening in de plaats van wapenoefening. Tot voor enkele jaren bood zij een eeuwenoude vrijetijdsbesteding die sportieve competitie paarde aan vrolijk vertier. Ongetwijfeld bestond er te Zepperen vóór de stichtingsdatum reeds een groep schutters. Hiervan getuigen de medailles die aan het oude maatschappijvaandel zijn bevestigd. Twee ervan werden gewonnen te Hasselt in 1848 en 1850, respectievelijk door de Prix de la Rose en voor La société la plus nombreuse. Een oud register (12) waarin de reglementen, de ledenlijsten en de rekeningen van de gilde tussen 1910 en 1980 werden opgetekend begint als volgt :
Maatshappij van den edellen handboog in Zepperen genaamd de Eendracht gesticht te jaaren 1852 en waarvan het reglement is over gebracht in dees boek ten jaaren 12 januari 1910
de secretaris Ed Leunen
Het reglement van de maatschappij, met later aangepaste bedragen :
“Art. 1. De maatschappij wordt enkel samengesteld in liefhebbers van den edelen handboog en ook door anderen mits zich aan het reglement te onderwerpen.
Art. 2. Tot het bestuur der maatschappij wordt er een administratie gekozen welke bestaat uit eenen president (en ondervoorzitter), eenen schatbewarder, eenen sekretaris en drij raadsliederen.
Art. 3. Om lid der maatschappij te worden moet men te minsten 17 jaaren berijken.
Art. 4. De personen welke zoude verlangen deel te maken van de maatschappij moeten hun tot den sekretaris wenden om aangenomen te worden en alsdan twee (tien) fr inkoment recht te betalen voor de kas.

Art. 12. St. Sebastiaanusdag zal er een avondmaal gegeven worden van het geld der societijt. Het zelve zal om 6 uren gegeven worden.
Art. 13. In geval een lid door zijn slecht gedracht de eer van het gezelschap zou kwetsen zal de president eenen generale convocatie houden om te beslissen of dat lid nog deel kan maken van het gezelschap. De resolutie hiervan zal binnen drij dagen aan het lid door den president en secretaris gegeven worden. Ingeval van wanorde, geschil of twist in eene plaats van de maatschappij de leden die er de aanleggers van zijn en die niet gehoorzamen op het eerste verzoek van den president of deszelfs vervanger zullen in eene boete van 10 centimen tot 4 frances (1 fr. tot 40 fr.) gestraft worden na eevenredigheid van het bedrijf. De administratie oordeeld hierover en het gestraft lid is gehouden zich aan dit oordeel te houden zonder het minste tegen te spreeken.

Art. 17. Indien een lid der societijd zal komen te sterven zullen al de leden als ook de besturleden en president de begrafenis bijwonen. Zij zullen zich ook verplichten binnen de maand eenen lijkdiens met eenen priester te laten doen tot lafenis zijner ziel waarin al de leden moeten tegenwoordig zijn als ook bestuurleden en president zoowel bij begrafenis als bij lijkdienst op straf van … 50 (200) centim (20 fr.) welke boete zal dienen om de kosten hiervan te betalen.

Aldus gemaakt en besloten in eene algemene vergadering te Zepperen de 10de juni 1852 alwaar tegenwoordig waren al de leden.”
Het oude schutterijvaandel toont een oranje zijde met daarop een fantasierijke boog met rozetten en de geappliqueerde tekst ZEPPEREN 1852. Aan de andere, purperen zijde staat hetzelfde motief met daarop EENDRAGT. De vaandelstok wordt bekroond door een granaatappelknop met daaraan medailles : het jubelfeest van de Sint-Truidense handboogmaatschappij Sint-Sebastiaan 1834-1904, de wedstrijd in 1852 in Hasselt met prijs voor de verst verwijderde maatschappij, de wedstrijd in 1850 in Hasselt voor de meest talrijke maatschappij, de wedstrijd in 1849 in Hasselt met Prijs van de Roos en een herinneringsmedaille vanwege de Provincie bij het nationale eeuwfeest in 1930.
In juni 1902 vierde De Eendracht zijn 50-jarig bestaan met een hoogmis en een stoet van het Dorpsplein naar het lokaal. De herberg was versierd en menig pintje Kerkoms werd gedronken. Om twaalf uur was er het middageten waarbij uitvoerig getoost werd op de burgemeester als medelid, op de vrijgevige paters kartuizers en op de voorzitter. Op de bergen wapperde de driekleur en de prijsschieting gebeurde op een blazoen met vijftig “angstige” vogels. De voorzitter won. Om drie uur was er koffie met vlaai. Sommigen schoten verder met de boog, anderen speelden enige ingewikkelde “matsen”. Bij het avondmaal werd gedronken op heer Simons, vijftig jaar geleden stichter van de maatschappij, en gezongen. Om tien uur speelde de Brabançonne en moest iedereen naar huis !
Op kermismaandag was er steeds een koningsschieting, waarbij de nieuwe koning de leden van de gilde vergastte op een stoop jenever. Omdat zuinige schutters zich nogal eens inhielden om die traktatie toch maar te vermijden stelde men aan de president voor om de kas te laten betalen, wat ook gebeurde.
In 1910 telde De Eendracht 37 leden, waarbij burgemeester Ernest Jammaers, aannemer Henri Vandenbosch, kolenhandelaar Domien Nijs, herbergiers Nand Mommen, Pieter Vrancken en August Coopmans en landbouwers Victor Renaerts en Edouard Polus. De voorzitters vanaf 1910 waren Jan Jaen Spelmans, Pierre Heusdens en Edouard Hendrix. Verloren maandag was er een mis voor de overleden leden van de maatschappij terwijl op kermisdag de ganse societijt achter het oude vaandel opstapte in de processie. De schutters droegen een zwart-wit gestreepte stok met daarop een kaars. Vanaf 1961 werd de mis op Verloren Maandag vervangen door een avondmis op het Sint-Sebastiaansfeest 20 januari (13). Ook het schutterslokaal heeft een hele geschiedenis achter de rug : het moest steeds gevestigd worden in of nabij een herberg. Onze Zepperse schutters dienden immers, tussen twee heulen in, hun dorst te kunnen lessen. Omstreeks 1920 was het lokaal gevestigd in ’t dorp bij schatbewaarder en koster Alfons Jammaers, op de hoek van het Kerkplein en de Stationsstraat. Bij diens dood in augustus 1945 verhuisde men naar de overkant, naar de de herberg van Peter Vrancken-Gemers, de schoonvader van schrijnwerker Maurice Vaes (14). Men schoot in openlucht in de hof. Toen men eind 1957 ook daar stopte met het café werd Jef Vanorbeek aan de Poel lokaalhouder. Een nieuw gebouwde schutterij met schietbaan werd ingehuldigd.
Tijdens de eerste wereldoorlog werden alle activiteiten onderbroken. Gedurende de tweede wereldoorlog daarentegen zette men de vergaderingen beperkt verder. In 1939 telde de groep nog 25 leden en vier ereleden, die een hoog lidgeld betaalden.
Deze rekening uit het jaar 1910 geeft een idee van de uitgaven van onze maatschappij:
jaarmis 3,50
verteer na de mis 6,20
Houpertingen geweest 5,00
verteer op vergadering 1,50
vogelschieting 6,00
verteer op vergadering 1,50
mosselen 10,50
bier 7,50
brood 1,60
boter 2,75
genever 1,50
uitnoodiging 1,00
48 frank en 55 centiemen
Voor het feestelijke avondmaal stond steevast vis met aardappelen, boter, mosterd en peper op het menu, doorgespoeld met bier. Meestal was het aberdaan, of gedroogde en erg gezouten kabeljauw, die voor de bereiding mals werd gemaakt door weken. Dat zoute wekte de dranklust nog extra op !
Er werd niet alleen met de boog geschoten, maar ook – en vooral – gelachen, gedronken en verteld. Voor en vlak na de laatste oorlog konden de mensen nog echt pret maken. Ze zongen en dansten vaak. Liedjes als Weg met de kommer, weg met verdriet, zijn we dan schutters of zijn we het niet? Dansen zoals het overbekende De burgemeester van Hoei. Iedereen danste in een kring rond een persoon die met de stok allerlei tekeningen op de grond aanwees en telkens de bijhorende vraag voorzong (15). Een ander prettig tijdverdrijf was de plagerij tegen een concurrerende onofficiële schutterij, gevestigd in de Kogelstraat en tegen haar president, de oud-voorzitter, schoenmaker en Truienaar Ber Heusden (16). Soms nodigde een schutterij uit een ander dorp, bijvoorbeeld Hoepertingen, Zepperen uit voor een wedstrijd met als inzet een mosselsouper. Meestal werd er echter voor gezorgd dat de verliezer niet alles moest betalen. De kosten van de mosselen en het bier werden vriendschappelijk onder elkaar verdeeld.
Het boogschieten gebeurde met een handboog uit bois d’amorette en houten pijlen, een eenvoudige uitrusting, die voor die tijd nochtans vrij duur was. De schutters werden door het rammelen met de pijlen of door kinnen in ploegen verdeeld. In enkele families o.m. Vaes en Fabry zaten zo’n goede schutters dat ze niet samen in één ploeg werden gezet. Elke schutter mocht per reeks of heul 30 pijlen afschieten. Men stond steeds op 25 meter van het doel, gevormd door een berg korenstro, waarop het blazoen was geprikt: een wit papier met een zwarte roos van 6 cm doorsnee. Men kon ook schieten op vogels of stoppen. Het schieten ging gepaard met uitroepen als flats en lap ! Iemand die voor dubbele punten schoot, bijvoorbeeld bij ongelijke ploegenverdeling, schoot damp. Appareils of speciale tuigen op de boog waren eigenlijk verboden, maar om op te kunnen tegen meer gesofisticeerde schutterijen zocht iedereen naar middeltjes om de ideale afstand te merken waarop de boog moest uitgetrokken staan. Sommigen hadden een stukje spiegel boven het handvat waarin ze een ringetje, op de pijl geschilderd, konden in het oog houden. Maurice Vaes knutselde een draaibaar stukje buis aan zijn boog om het merkteken op de pijl te kunnen volgen.
Een hoogtepunt van het plezier en de schone bezigheid was de viering van het honderdjarig bestaan in 1952 (17). In de weide bij Fin werd een nationale competitie gehouden waarbij men schoot op het nationaal blazoen, een wit papier met de Belgische driekleurige roos. De prijzen werden door de inwoners van Zepperen geschonken. De gemeente gaf vijfduizend frank subsidie. In de feestweide kon men wafels en bier krijgen. Voor vijf frank kon men het gewicht van een konijn raden; wie er het dichtst bij was, won het dier. Na de verhuis en met secretaris Gaston Bex kende de schutterij een herleving : in 1959 waren er 57 leden. Prijsschietingen in Borgloon, Alken, Landen, Rutten enzoverder werden bijgewoond en zelfs een gemaskerd bal georganiseerd. Op zondag 21 augustus 1960 vierden de schutters hun voorzitter Edouard Hendrix en Jozef Kellers voor hun vijftig jaar lidmaatschap. Op 25 april 1962 stierf Edouard (18) en hij werd als voorzitter opgevolgd door Hubert Punie. Jozef Mommen was ondervoorzitter. Verder zaten Djang Spelmans, Raymond Deckers, Hubert Baldewijns, Basile Schoenaerts, Roebben Edouard, Pieter Leunen in het bestuur. In 1967 werden Jan America, Jan Degraef en Henri Schoofs gevierd voor hun halve eeuw lidmaatschap. De commercialisering van het café, de opkomst van voetbal en andere vormen van vrijetijdsbesteding veroorzaakten echter de teloorgang. De schutterij verhuisde rond 1975 naar schutter Ivo Vandenborne naast de wijkschool op Dekken en de laatste lidgelden werd in 1980 betaald. Enkele schutters, zoals Jos Delveau, de laatste “koning”, sloten zich daarna in Sint-Truiden aan. Djang Spelmans va Wieskes bleef nog jaren dapper het schuttersvaandel meedragen in de processie (19).

Tennis
Iedereen kan nu tennis beoefenen, ooit een elitesport voor rijken. Op hoog niveau is een flinke dosis doorzettingsvermogen nodig, maar jong en oud vinden de weg naar deze sport ook voor eigen plezier en gezondheid. In Zepperen zijn verscheidene terreinen. In 1980 werd de club De Schans met 2 banen gesticht in de Stokstraat door de broers Fonnie en Frans Vanandroye. In 1990-1996 namen Camille en Ria Dieu-Vandereyken over en in 1996-1999 Jean-Paul en Greta Reekmans-Hondshoven samen met Georges Strauven. Nu baten de broers Vanandroye de zaak terug uit tot een geschikte uitbater zich aanbiedt. Ook in de sporthal van het Sint-Aloysiusinstituut kan getennist worden. Andere terreinen liggen in Melveren, Alken, Sint-Truiden en Wilderen.

Wielrennen
Wierennen was tot rond 1930 geen uitgesproken volkssport, omdat er toen nog veel gezinnen waren zonder fiets. En toch waren er in Zepperen toen al “wielrenners” met gewone fietsen zonder luxe. Voor 1940 kenden we hier Albert Bex, Omer Dufaux, Gustaaf Neven, Camille en Raymond Renotte, Antoine Vaes, Lucien Vandenbosch en Jozef Vrancken als coureurs. Koersen werden toen georganiseerd bij de plaatselijke kermissen en vooral rond cafés. Wegens de slechte staat van de wegen waren de aankomsten in een weide vb. achter de hoeve Neven te Gippershoven, of na de oogst op stoppelvelden. Daar werd een piste aangelegd. De stoppelvelden werden lichtjes bewerkt of gestropt en dan met paard en rol aangedrukt. Zulke pistes waren er op de Bergstraat, nu Terwouwenstraat, op de akkers van Guillaume Hayen van de Schepen, gelegen achter de woningen van Bogaerts tot en met Deckers. De inrit was waar nu het huis van de familie van veldwachter Remy Knapen staat en ook achter de winning De Bril Hamonts, nu Aquatron. Daar reed men door de poort naar de achtergelegen piste. Deze regeling maakte het mogelijk om inkom te vragen.
Vanaf 1940-’45 kregen we alfabetisch volgende renners in Zepperen bij de (B)eginnelingen, N(ieuwelingen), J(uniores), L(iefhebbers), O(nafhankelijken) en de B(eroeps)R(enners) : Gustaaf Appeltants (B), Maurice Beusen (B), Roger Daniëls (B), Bert Derwael (J), Luc Duchamps (L), Georges Knapen (B), Roland Knapen (L ‘56-’60), Paul Knapen (B), Luc Knapen (L ‘79-’85), Jean-Pierre Knapen (L), Freddy Knuts (B), Alois Laquaye (B), Fernand Leemans (BR ‘47-’58), Patrick Leemans (J ‘71-’75), Guy Loyaerts (L), Tony Pirson (B), Edward Reymen (N), Gaston Reymen (B), Paul Reymen (L), Leon Reymen (L), Romain Sauwens (L), Paul Sauwens (B), Urbain Schoofs (L), Albert Schoofs (L), Charles Scheepers (J), Raymond Schurmans (O ’53-’60), Steve Schuermans (L), Paul Vaes (B), Albert Vaneylen (L) en Guido Vanhacht (L).
Uit deze lijst vermelden we speciaal twee wielrenners :
Fernand Leemans (°1931) was de enige beroepsrenner. Tussen 1947 en 1958 was hij geen spurter, maar hij kon harde en zware koersen aan. Opgeven kende hij niet ! Door het ontbreken van spurterskwaliteiten won hij niet veel koersen, maar hij was altijd bij de eersten. We onthouden zijn 1ste prijzen in Alken en in Gorsem. Zijn mechanieker was eerst Henri Vanoirbeek uit de Klein-Dekkenstraat, maar nog tijdens zijn wielerloopbaan begon hij zelf een fietsenhandel en reed later met zijn eigen reclame Velos Leemans. Zijn laatste wedstrijd, Luik-Bastenaken-Luik, reed hij in 1958. Ze waren met acht renners voorop, maar in de spurt ging Fernand tegen de vlakte. Hij stopte toen met koersen en bouwde zijn handelshuis op de hoek van Dorps- en Kogelstraat. Daar verkocht hij motors, fietsen en Orion-benzine. Nu is hij op rust in Terbiest, Sint-Truiden (20).
Raymond Schurmans (°1936) was wielrenner tussen 1953 en 1960 en bracht het tot onafhankelijke, juist voor beroepsrenner. Al was hij geen echte spurter, toch won hij op kracht bij de onder-beginnelingen 21 koersen en bij de nieuwelingen 12 keer. Hij was bij de beste Nieuwelingen van de streek en bracht altijd een grote schare supporters mee, wat de koersinrichters graag zagen. Raymond reed verschillende keren mee in Brussel-Zepperen, maar al lagen zware koersen hem best, hij heeft er nooit een belangrijke rol in kunnen spelen. Deze koers kwam voor hem té vroeg op het seizoen. Door zijn werk en door de winterstop kon hij in het voorjaar alsmaar moeilijker op koersritme komen en hij stopte in 1960. De fiets was en blijft zijn trouwe vriend tijdens de ritten bij de wielertoeristen (21).

De semi-klassieker Brussel-Zepperen
De succeskoers Brussel-Zepperen werd voor het eerst ingericht in 1945 op d’Eygen. Arthur Derwael en Jozef Schoofs kregen hierbij hulp van de caféhouders Felix Raymackers-Derwael, Jef Hayen-Leemans en Maurice Hayen-Mommen. Toen Fernand in 1947 begon te koersen stichtte de familie Leemans de wielerclub Recht Vooruit met clubcafé Ons Huis, de woning naast de huidige bakkerij Deferm. Deze bloeiende club kreeg faam door het inrichten van koersen, vooral Brussel-Zepperen voor Liefhebbers. Toen Fernand stopte ging het café dicht en men verhuisde voor een paar jaar naar het café Nand Knapen op de Eynestraat. Rond 1960 kwam er een einde aan de club en aan de mooie koersen.
In 1971 werd de opvolger Het Gouden Wiel gesticht door voorzitter Georges Beunckens, secretaris Albert Derwael, Marcel Bex, Maurice Kleykens, Theo Thijs en Firmin Timmermans. Deze club nam dadelijk de draad terug op en richtte volgende koersen in : Brussel Zepperen voor liefhebbers vanaf 1975, Leuven-Zepperen voor juniores vanaf 1982, Tienen-Zepperen (nu Dwars door Haspengouw) voor nieuwelingen vanaf 1992 en ook internationale dameswedstrijden vanaf 1993. We vermelden hier Firmin Timmermans voor zijn meer dan een kwarteeuw voorzitterschap. Hij wordt momenteel bijgestaan door secretaris Albert Derwael, penningmeester Nico Mignolet, PR-man Guy Loyaerts en materiaalmeesters Charles Hardenne en Tom Vansimpsen.

Voetbal
Zepperen is altijd een voetbalminnend dorp geweest. Oude prentbriefkaarten van voor de Eerste Wereldoorlog tonen al voetbalspel in de eerste jaren van het Sint-Aloysius-alumnaat, het huidige Sint-Aloysiusinstituut. In 1956 werd een aangrenzende boomgaard omgevormd tot twee voetbalvelden en vanaf het schooljaar 1966-1967 nam de school deel aan interscholencompetities (22).

Voor de Tweede Wereldoorlog
Tussen 1935 en 1940 speelde een Zepperse club in het Katholiek Vlaams Sportverbond Limburg onder de benaming Eendracht Zepperen met de kleuren groen-wit. Het terrein lag in de Teunisstraat op de weide van de broers Edouard en Jozef Roebben. Het clublokaal was bij Wai va Nier Hechtermans, het café op de hoek van Eynestraat en Teunisstraat. Volgende jongens van Zepperen speelden toen mee : linksbuiten Gustaaf Appeltants, Edouard Bonneux, Guillaume Bolkaers, Marcel Fabry, André Knapen en Maurice Steukers. De Zepperse spelersgroep werd aangevuld met spelers uit de omliggende dorpen, te weten de broers Jef en Constant Bijloos, de broers Jean en Leander Lassaut, de broers Camille en Clement Grouwels, Devries, Nest Ponet, Sylvain Vanderstraeten, Jean Vangrootloon, keeper Jozef Vanswijgenhoven, A. Weeghmans, slachter Jozef Vossius en Jozef Thoelen. Vooral de varkenskoopmannen domineerden de ploeg. De oorlog bracht in 1940 een plots einde aan deze voetbalperiode.

Na de oorlog
In de periode 1945-1955 werd er sporadisch gevoetbald tussen ploegen die ontstonden in straten en gehuchten. Zo waren er ploegen voor Roosbeek en Plankstraat of Klein-Dekken, d’Oye en Stok, Eynestraat en Dorp en Dries, Gippershoven en Berg, nu Terwouwenstraat. De toenmalige voetbalweiden, geen echte voetbalvelden, waren :
– de weide Dignef in de Klein-Dekkenstraat, van aan de beek tot aan het huis van dokter Engelen
– de weide bij Schotses Vanderschot op de Zepperenweg, tegen de spoorweg
– de weide Benaets of in de Bergbeemden op de Terwouwenstraat
– op de Stok de beemd-weide achter de familie Punie
– op de Roosbeek in de weiden van Leunen.
In die periode speelden enkele jongens van Zepperen bij ploegen uit de omgeving. Jean Raets trok naar Brustem. Alfons Bierwaerts, Roger Daniëls, Alfons Heeren, Charles Philippaerts en Henri Raets sloten aan bij Hoepertingen. Kortenbos deed een beroep op Emile Boonen, Guillaume Heeren, Tilly Knapen en Maurice Thijs. Bij gelegenheid nam een Zepperse selectie het op tegen een ploeg uit een naburige gemeente.

Voetbalkring Zepperen (VKZ)
Op 10 januari 1959, werd een nieuwe club gesticht en ingeschreven bij de KBVB onder nummer 6209 als VoetbalKring Zepperen. Gerard Princen, afkomstig van Heers, was de man die aan de basis lag van het initiatief. Voetbalmaniak als hij was wist hij al gauw enige mensen warm te maken voor het opstarten van een voetbalclub. Naar verluidt werden de eerste plannen op het doksaal van de kerk tijdens de hoogmis gesmeed. Kapelaan Lismont zag dat het goed was. De stichtingsvergadering vond hartje winter plaats bij Fille Spelmans op d’Oye. Na die eerste vergadering werd ook een bestuur gevormd met volgende leden : voorzitter Staf Bex, ondervoorzitter Fons Gilissen, secretaris-trainer Gerard Princen, penningmeester Jef Jammaers, boekhouder Alfons Heeren, proost kapelaan Lismont, materiaalmeester Staf Appeltants van de Bouwman, verzorger Jules Bex Juleke va Nielis, kantinebeheerder of “miss” Fille Spelmans en leden Pierre Bleus, Antoine Bessemans – ook speler- , Toine Driesmans en Henri Duchamps. De eerste bestuursleden legden elk 300 frank als startkapitaal in de lege kas (23).
Er ging een bedelbrief naar Anderlecht en Beerschot om afgeschreven truitjes te krijgen. Het bestuur gaf immers de voorkeur aan paars-wit als clubkleuren, omdat dat weinig voorkwam en dus niet te vaak moest veranderd worden. Beerschot schonk aan VKZ gebruikte truien en kousen. Het gemeentebestuur stelde een stuk slechte beemdgrond ter beschikking van de club. Dit perceel gemeentegrond ligt op het Dekken, bij de Eigenbeek. Door drainering, aanvulling en vooral hard werken van vele vrijwilligers kwam er een behoorlijk voetbalterrein. Er werd bewust geen café gekozen als clublokaal omdat het aanbod aan cafés te groot was en caféploegen het meestal niet lang uithielden. Een deel van het houten Canadees paviljoen op de Expo van 1958 werd aangekocht en met de camion van burgemeester Lom Vanschoenwinkel in Brussel afgehaald. Diverse vakmensen timmerden het in elkaar. Het houten bouwsel bestond uit twee kleedkamers voor de spelers en eentje voor de scheidsrechter, een kleine keuken en een tamelijk grote drankgelegenheid met openklapbare wand. Dit café moest hoofdzakelijk voor de financiële inkomsten zorgen. Dit voorbeeld werd kreeg later navolging van naburige clubs. De proost zorgde voor een eenvoudige geluidsinstallatie. Zo bleef het publiek ook voor en na de match in de kantine. Later werd dit café ingenomen voor een bijkomende kleedkamer. Er werd een nieuwe kantine in betonblokken gebouwd, het huidige KLJ-lokaal.
Rond de jaren ‘70 kreeg het VK-bestuur een naastliggende weide voor de aanleg van een nieuw voetbalplein. Dank zij de firma Bex-Vanschoenwinkel, die ter plaatse een demonstratie van grondwerkmachines kon laten doorgaan, kwam VK op een goedkope manier aan een mooi en goed aangelegd terrein. Tussen de beide pleinen kwam een gloednieuwe sportinfrastructuur. Kelderruimtes, diverse kleedkamers met douches voor spelers en scheidsrechters, voorraadkelder, verwarmingskelder en ontvangstlokaal kwamen half onder de grond. Bovenop werd met uitkijk op beide pleinen een wondermooie cafetaria gebouwd. Die garandeerde de effectieve financiële leefbaarheid van de VK in de verdere toekomst.

VKZ sportief
In het begin werd Gerard Princen aangezocht en bereid gevonden om de trainingen te leiden. VK Zepperen startte in de bijzondere reeks voor beginnende clubs van de Koninklijke Belgische Voetbalbond. Zepperen speelde mooie seizoenen en steeg naar vierde en derde Provinciale (24). De VK werd uiteindelijk in het seizoen 1965-1966 te Sint-Lambrechts-Herk kampioen in tweede Provinciale. Zepperen bleef in eerste Provinciale tot het seizoen 1972-1973 toen het terug naar tweede daalde. In 1974 werd een v.z.w. opgericht met een beheerraad en een dagelijks bestuur. Rond die tijd tot midden jaren ’80 werd het eigen clubblad Paars-Wit uitgegeven, vooral door Paul Jammaers, die vroeger nog bij Sint-Lambrechts-Herk speelde, en Jos Lacroix. Pater assumptionist Piet Moors (°1930) was proost. Het seizoen 1975-1976 bracht terug de kampioenstitel en Zepperen steeg terug naar eerste Provinciale. Daar kende de VK een langdurig verblijf tot het seizoen 1987-1988 met weer een kampioenstitel onder trainer Eddy Vanheusden en stijging naar Bevordering. VK Zepperen bleef een paar seizoenen in Bevordering en zakte vanaf 1989-1990 naar de huidige reeks, derde Provinciale. De stijging naar Bevordering was sportief een prachtige zaak geweest, maar financieel werd die hoge afdeling een ramp. Het huidige bestuur moet een groot proficiat krijgen omdat ze de VK terug financieel gezond maakten. De tweede provinciale was eigenlijk de ideale omgeving omdat de vele derby ’s in die reeks geld in het laatje brachten.
Staf Appeltants herinnert zich nog de beginjaren : de bestuursleden moesten de spelers van buiten Zepperen nog met hun auto gaan halen en terugbrengen. Behalve op de wedstrijden waren de leden present op vergaderingen, trainingen, het jaarlijks bal met Oud-Nieuw en op nachtelijke transferonderhandelingen. Zo werd veerarts Beirinckx in 1959 gekocht in Oevel voor 10.000 frank. Kapelaan Lismont is nog fier dat hij kon bedingen dat de transfersom in twee schijven mocht betaald worden. Bijkomend moest VKZ een vriendenwedstrijd spelen op het plein van Oevel. Dit veroorzaakte een kleine volksverhuizing richting Antwerpse Kempen. Het gelijkspel bevredigde iedereen zodat er kon gevierd worden door de aanhang van beide clubs.
Verder waren er goten te carbonylen, sloten rond feesttenten te graven, truitjes te wassen, netten te hangen, lijnen te trekken, gras te maaien, pintjes rond te dragen… De peren bleven soms hangen en de studerende kinderen gingen op zondagavond terug naar het internaat zonder hun vader te zien. De ploeg werd samengesteld door de trainer met twee stemmen en drie bestuursleden met elk één stem. De spelers kregen als premie nul frank bij verlies, 25 frank bij boef en 50 frank bij winst. Alles werd collegiaal opgedronken in de kantine (25).
Markante figuren

Als pionier en stichter moet zeker Gerard Princen (°1934) worden vermeld. Hij heeft een opmerkelijk weg afgelegd in het voetbalmidden. In 1959-1960 was hij stichter van VK Zepperen. Hij was lid van de Limburgse Verstandhouding, lid van het Provinciaal en van het Nationaal Sportcomité en voorzitter van het Gewest Sint-Truiden. Door de vele jaren trouwe dienst aan het Voetbal beloonde de KBVB hem op 18 oktober 1999 met het Erelidmaatschap van de KBVB, iets zeer uitzonderlijk.
Het vernoemen van de namen van de tientallen trainers, bestuursleden en helpers, en de honderden spelers van Zepperen en buiten Zepperen zou ons te ver leiden en deze lijst zou toch onvolledig zijn. We vermelden hier alleen de opeenvolgende voorzitters : Gustaaf Bex, Antoine Driesmans, Constant Peters, Louis Hendrix, Camille Bex, Camille Vananroye, Paul Jammaers en Jan Grauls.
Twee spelers brachten het tot in de Eerste afdeling van de KBVB : Marnix Bex (°1964) uit de Terwouwenstraat doorliep de jeugdploegen van de VK en kreeg als beloftevolle jongere zijn verdere opleiding bij STVV. Daar speelde hij bij de juniores en bij de nationale UEFA-ploeg. In 1982 stond hij regelmatig in de eerste ploeg van STVV in de eredivisie. Via een omweg langs Zonhoven kwam hij terug bij VKZ, waar hij zwaar gekwetst zijn loopbaan moest eindigen. Dirk Herbots (°1967) uit de Dekkenstraat was samen met zijn iets oudere broer Luc een steunpilaar van VKZ. De Sint-Truidense talentscouts merken hier zijn talenten op en Dirk verhuisde naar STVV en naar Tongeren, die toen beide in tweede klasse speelden. Zijn prestaties waren opgevallen en eersteklasser A.A. Gent haalde hem weg. Na een korte periode in eredivisie ging hij naar tweedeklassers Deinze en Westerlo. Met Westerlo promoveerde hij opnieuw naar eerste klasse. Inmiddels nam Dirk de beenhouwerij van vader Gerard over en kon niet meer regelmatig trainen. Hij ging naar derdeklasser SK Kermt, waar hij al jaren de spil van de ploeg is.

Nog sport…
De voetbalploeg DS of De Schutters van Jos Delveau (°1949), Willy Delveau en Tony Bex speelde op de Bergstraat van de vroege jaren ‘70 tot midden ‘80. Ze kwamen tot in de pre-nationale afdeling van de Liefhebbersbond.
Verder blijft de herinnering bewaard aan het mini-voetbal met Theo Thijs, Tony Beusen, Erik Jaenen, Henri Fissette, Ivan Vanbrabant, Ludo Santermans, Romain Bex, Johnny en Freddy Raskin, en de damesvoetbalploeg Blue Lady’s met Jeanine Degraef, Colette Neven en Ingrid Lammens in de jaren tachtig.
In 1970 werd vollebalclub ZEPPOS Zepperen met de broers Boden opgericht. Op de Stok werd door Gaston Leunen de manège Gravenhof gebouwd. Heel wat sportverenigingen konden gebruik maken van de sporthal die het Sint-Aloysiusinstituut in 1972 bouwde.
Albert, Jos, Willy en Ivan Derwael, zonen van oud-bestuurslid van VKZ Emile Derwael, brachten het zaalvoetbal in Limburg en zelfs in gans België tot bloei door de oprichting van hun club ZVK Sint-Truiden. Deze zaalvoetbalklub domineert nu de hoogste reeks. Proficiat mannen !

Notities
(1) Mededeling Sophie Hayen-Leemans (°1910).
(2) Erik DE VROEDE, Het grote volkssportenboek, Leuven, 1996.
(3) Mededeling Firmin Knapen.
(4) Naar verluidt waren de Colemontsen op Dekken, de Rappekadeis, houders van rappe vechthanen. Mededeling Jozef Hayen-Leemans (1908-1997).
Door de wet van 21.11.1902 werden het wedden op de hanengevechten verboden. Men streefde ernaar om het hanengevecht te vervangen door het onschuldiger hanenzang, in : DT, 24.9.1904. De wet van 22.3.1929 verbood de hanengevechten zelf. Gilbert SERESIA e.a., De haan en zijn faam, Wommelgem, 1999, p. 98-99.
(5) Op de jaarlijkse dorpsvergadering van 1701 vernieuwde men in Zepperen het oude gemeentereglement. Daarin stond dat Niemand sal mogen duyven houden, ten sy hy voorsien sy redelyck van labeur en ten sasoen gebruycke ten minsten vyf bonder lands of meer, maar niet minder, op pene van dry goud gulden en confiscatie der duyven. Zie : DARIS 1887, p. 69. Zie ook : Trudo Jan GERITS, Aantekeningen over het recht om duiven te houden, in : Ons Heem, jg. 26, 1972, nr. 5 (Duivennummer), p. 181-189.
(6) Ernest BOLLEN, Landbouwmonografie van Zepperen, Zepperen, +-1935, p. 43.
Joannes Daniëls (Z. 5.9.1907 – STZ. 10.2.1999) speelde al sinds 1924 met de duiven. In zijn deels nog lemen huisje in de Klein-Dekkenstraat hingen diploma’s van eerste prijzen uit Orleans en Solre.
Duivenspel liet sporen na in het dorpsleven zoals liederen en straffe verhalen. Meester Creten (+1929) was een verwoed duivenliefhebber en liet zijn kampioen te pronk zetten in een kooi in het café van Nand Mommen. Hij won ooit zelfs een prijs bij een Romevlucht en verkocht zijn zwarte duif voor honderd frank (in die tijd).
In de stoet bij de inhaling van burgemeester Lom Vanschoenwinkel rond 1946 was een praalwagen met het opschrift : Wanneer onze eigen duivenmaatschappij ?.
(7) Door de wet van 24.07.1923 moesten alle reisduiven de officiële ring van de Duivenliefhebbersbond van België dragen. In de jaren vijftig kostte een ring amper 2 frank.
(8) Jef Carlens, Zepperen, in : Rik VRANCKEN, Groten wijzen de weg, 2de uitg., Antwerpen, 1972, p. 7-19. Jef Carlens en de “Jonge Bleke”, in : A. MALFAIT, Bewust duivenmelken, Antwerpen-Apeldoorn, s.d., p. 184-187. Jozef Carlens (°Sint-Lambrechts-Herk 28.10.1900) werd wereldberoemd door zijn overwinning op Barcelona van 1973 met de duif Mona-Lisa, die aan Japanners werd verkocht.
(9) Flor VANLOFFELD, Van huyslieden tot schutten. Limburgse schutterijen, Maasmechelen, 1984. Parochiearchief Zepperen (in 1999 gedeponeerd op het Rijksarchief te Hasselt), Kerkmeestersrekeningen 1648-1681.
(10) RAH, Gemeente Zepperen, nr. 6.
(11) In : DT, 14.6.1902. Louis Simons (Z. 22.4.1810 – Seraing 20.5.1890)
Louis was een zoon van Jean Trudon Simons (Z. 24.11.1763 – 14.6.1837), landbouwer en lid van de gemeenteraad, zoon van Johannes en van Maria Helena Coemans. Hij was gehuwd met Genoveva Simons, dochter van Arnold en Dymphne Martens. Jean Trudon stierf in zijn huys gestaan op het dorp binnen deze gemeynte (waarschijnlijk de latere Fabrywinning in de Kogelstraat).
12) Het schutterijvaandel en het boek worden medio 1999 bewaard bij de weduwe Edouard Roebben-Hechtermans.
(13) Sint-Sebastiaan, patroon van de handboogschutters, wordt gevierd op 20 januari.
(14) (Gillis) Pieter (Joannes) Vrancken-Gemers (Z. 23.8.1872 – Z. 28.8.1951).
Meester Jozefs Schoofs verhaalt in zijn Jeugdherinneringen, uitgave Remacluskring, Zepperen, 1988, p. 11, hoe zijn grootvader, de oude Christiaen Mommen, naar de schutterij ging met een speciale muts van blauwe zijde, met daarop fijn kantwerk, een kwispel aan het uiteinde en gevoerd met witte zijde.
(15) mondelinge getuigenissen van Djang Spelmans en Maurice Vaes opgetekend door Rik De Krom en Willem Driesen in de jaren zeventig.
(16) Schoenmaker en Truienaar Bèr Heusdens (°2.11.1878) was in 1904 getrouwd met Julia Thijs van Thijs-Vanstraelen van de Kogelstraat.
(17) Eeuwfeestviering der St. Sebastiaans schuttersgilde “De Eendracht” te Zepperen, in : HBVL, 19.08.1952.
(18) Pieter Edouard Hendrix-Vandenbosch (Z. 29.5.1886 – 25.4.1962), landbouwer Klein-Dekkenstraat. Eerder waren Jan-Jacobus Jaen Speelmans-Leunen (Z. 7.7.1849 – Z. 9.5.1928) en Bèr Heusdens voorzitter.
(19) Jean Spelmans-Leunen (Z. 3.6.1903 – STZ. 19.12.1985).
(20) Fernand Leemans (°14.2.1931).
(21) Raymond Schurmans (°9.7.1936). P.J., Zuidlimburgse Sportkalender. Willy Vannitsen en Ray Schurmans zorgden voor de bloemen, in : Het Volk, 25.3.1954. P. J., Ray Schurmans, opkomende ster uit de fruitstreek, in : Het Volk, 19.12.1954.
(22) Zie foto leerkrachtenvoetbal 1968 met Pol Renaerts, Pater Valentinus Henckens, de “gekwetste” Albert Manet, Jef Celis en Ward Celis, in : FOTOBOEK 1996.
Al in 1910 speelden de jongens van het Sint-Aloysiusalumnaat le jeu du football.
(23) 25 jaar VK ZEPPEREN, in : Paars-Wit, Klubblad van VK Zepperen, 1983-1984 en V.K. Zepperen. Historiek van V.K. Zepperen, brochure 1990.
(24) Zie foto kadettenploeg 1964 met onderwijzer en jeugdtrainer Paul Jammaers : Laurent Bex, Antoine Hontiens, Marcel Bex, Marc Neven, Johnny Beusen, Johnny Raskin en Albert Derwael. Zittend v.l.n.r. Ernest Hayen, Tony Beusen, Roland Bex, Jos Bex en André Raskin, in : FOTOBOEK 1996.
(25) Gustaaf Appeltants-Hontiens (°Sint-Truiden Bernissem 3.3.1922) is een zoon van de bouwman of opzichter bij de kasteelbewoner Jadoul, die in de stokerij bij de Paters woonde. Hij werkte een halve eeuw als kernvormer in de ijzergieterij Brialmont te Sint-Truiden.

Illustraties (zie gedrukte versie)
Houten kegel van de kegelbaan bij Leemans op d’Eygen.
Hanenman Emile Vananroye (1916-1981) en Jef Knapen.
De Vinkeniers op het speelplein van de gemeenteschool : Hubert Fissette, Gaston Nijs, Lucien Van Geluwe, Paul Knapen, Roger Van Geluwe, Lomme Michiels, Elie Renotte, René Claes, …, François Thijs, Camille Schoofs, Albert Vananroye, Louis Bex, Edgard Thijs, Romain Schoofs, Jozef-François Bex, Frans Jammaers, Willy Vanorbeek, Henri America, …, Theofile Raskin, …, Jos Michiels en R. Berton. Vooraan o.m. de kinderen Jos, Yvonne en Henri Fissette, Ingrid Vanorbeek, Rohnny Appeltans, Luc Kleykens, Johan Creten, Jozef Bonneux en kinderen van Alken, Jozef Hansoul
Spelen met vogels in Oud Zepperen. Het Regt Sint-Truiden 2 december 1863. De Stem van Haspengouw 11 augustus 1906, 12 december 1908, 13 juni 1908 en 23 januari 1909.
Hanegevechten in 1978.
Duivenmannen in De Tram. 13 september 1947, 16 december 1933, 11 mei 1935 en 11 september 1948. 12 december 1936, 2 december 1950 en 9 december 1950.
Rond 1950 wordt op zondag met de duiven gepronkt: de heer met zijn “plenkske” of strohoed is Pa Bertus of Hubertus Knuts-Ruysen (°1884) van Dekken. Voor de tafel zit zijn zoon Jef (°1916), die in 1942 trouwde met Tin Bex uit Ulbeek. Links zit buurman Armand va Tsjaen Leunen (°1907), zijn grootvader hette Christiaan.
Het vakwerkhuisje van Djangske Daniëls uit de Klein-Dekkenstraat. Op de zolder waren duivenhokken afgemaakt. In het dak en in de pannengevel aan de weerkant boven de aangebouwde varkensstallen zijn de vlieggaten en een venstertje zichtbaar. Mei 1997.
Jozef Degraef (1897-1974), mijnwerker en duivenman. Minstens sinds 1935 was hij al lid van het Verbond Sint-Truiden. Hier toont hij zijn winnaar op Momignies op 17 oktober 1971. Zijn vliegpunt had de coördinaten 7620.9/4588.9.
De kampioenen van de duivenmaatschappij in 1988 : Roger Mas, Firmin Leunen, Eddy Appeltans, Emiel Wouters, Richard Knapen, Edgard Gilissen, Jozef Colemonts, Marc Boonen en Emile Boonen
Het schutterijvaandel 1852 met details, onder meer Hasseltse medailles uit het midden van de 19de-eeuw
In 1960 werd het gouden schuttersjubileum gevierd van Eduard Hendrix en Jozef Kellers. Voor de jubilarissen staan de dochtertjes Venhentenrijk. Zittend van links naar rechts : Jozef Schoofs, Jean Vanstraelen, Guillaume Vanschoenwinkel, Eduard en Jozef, Jef Mommen, Gaston Bex, Jules Hendrix en Jang Spelmans. Staande : Jang Jammaers, Gaston Nijs, Hubert Onkelinx, Hubert Punie, Jef Vanorbeek, Roger America, …, Jang America, Peter Vrancken, Mon Deckers, …, Hubert Baldewijns, Basile Schoenaerts, Pol Bierwarts, Henri Vanhentenrijk, Guillaume Vananroye, Jean Degraef, Herckens, Fille Vanvuchelen, Remi Delveau, Martin de kantonnier, Felix Appeltants en Peter Leunen. Foto Remi Delveau.
Handboog, gebruikt midden de jaren vijftig door en bewaard bij schutter Gustaaf Vaes. Details
De herberg van Peter Vrancken op de hoek van de Zwartweidestraat, afgebroken rond 1990 bij de heraanleg van de grote weg door Zepperen.
Beroepsrenner Fernand Leemans (°1931).
Raymond Schurmans-Hendricx (°1936) kwam uit de Kleine deOyestraat. Hier staat hij als winnaar in Montenaken rond 1960 met bij zich Fille Spelmans, Alfons Vananroye met 87 jaar de oudste supporter, echtgenote Hilda Hendricx, renner Ray Schurmans, Maurice Onkelinx, Alfons Bierwerts, Hubert Onkelinx en Guillaume Scheepers.
Raymond in 1954 als overwinnaar achter derny’s te Niel-Gingelom. Met supporters Edgar Thijs, Romain Vananroye, Lidy Leunen, renner Ray Schurmans, Guillaume Scheepers en René Vanoirbeek achteraan met hoed.
Zepperese koersen in De Tram 26 mei 1945 en 29 september 1945.
Firmin Timmermans, voorzitter van Het Gouden Wiel staat naast Louis Priemen, de vroegere voorzitter van Recht Vooruit.
De Tram schrijft over voetbal in Zepperen 14 september 1935, 3 september 1938, 24 september 1938 en 11 juni 1938
Voetbalploeg Eendracht rond 1936-1937 met achteraan de gekwetste Eduard Bonneux, Cionstant Bijloos, Jean Lassaut, Jozef Vossius, Nest Ponet, Jozef Vanswijgenhoven en Leander Lassaut. Vooraan zitten Jef Bijloos, Jef Thoelen, Marcel Fabry, Guillaume Bolkaers van Tereyken en Maurice Steukers.
De shotters van Eendracht Zepperen in 1937 : Keeper Jozef Vanswijgenhoven, Constant Bijloos, Leander Lassaut, Jef Bijloos, Jean Lassaut en Ernest Ponet. Vooraan knielen A. Weeghmans, Vermassen, Jef Thoelen, Edouard Bonneux en Guillaume Bolkaerts
Voor de tijd van VKZ waren er Zepperse gelegenheidsploegen die tegen omliggende dorpen speelden: hier Roger Daniëls, André Knapen, Charles Phillippaerts, Gaston Bex, Jules va Nilis Bex en Maurice Beusen. Vooraan x, Tilly Knapen, Alfons Heeren, Alfons Bierwerts en Henri Raets.
Eén van de eerste elftallen waarmee VK Zepperen zijn kans ging : Schatbewaarder Jef Jammaers, Lomme Michiels, Flor Van Roye, Jean-Pierre Matterne, Miel Lejeune, Herman Beirinckx, Miel Degraef en secretaris Gerard Princen. Gehurkt : Toine Bessemans, Jef Pulinx, Justin Schoenaerts, Noël Onkelinx en Toine Pyfferoen. Foto Camille Bex-Beunckens
VKZ kampioen in 2de Provinciale in 1965. Burgemeester Fille Vanvuchelen, Jos Copis, Fernand Wintmolders, Dolf Thierie, Robijns, Jos Malcorps, Rigo Vanschoenwinkel, Gislain Creten, keeper Roger Joris, Justin Schoenaers, Lomme Michiels, Paul Jammaers en voorzitter Staf Bex. Vooraan : Guido Bex, Jos Neven, Jean Onkelinx, …, Jos Fissette, Roger Daniëls, Guido Beusen, Jos Derwael, Eddy Smets en Valère Croes
De supportersclub bij Bert Creten in 1960 : Toine Pirson, Lomme Michiels, François Thijs, Lambert Maes, Gaston America, Basile Schoenaerts, Emile Quarème, Lambert Creten, Theofile Appeltans, Lom Vanschoenwinkel en Maurice Onkelinx. Vooraan de spelers Dolf Thierie, A. Masset, Kogelke Appeltants, …, Justin Schoenaers, J.P. Matterne, Antoine Peeters, Paul Jammaers, Herman Beirinckx en Felix Loix.
Zepperen Kampioen in 1965 ! Keeper Roger Jo Joris, Jos Malcorps, Dolf Thierie, Fernand Wintmolders, Rigo Vanschoenwinkel en Clement Creten. Vooraan Gislain Creten, Jos Copis, Justin Schoenaers, jongetje Derwael, Robijns, Wim Hegge en Lomme Michiels. Bij de supporters : Gaston Vandendwije, Maurice Onkelinx, Elie Renotte, Camille America, Theofile Spelmans, Emelda Appeltans, André Erna, Alfons Schoofs, Borgs, Jef Jammaers, Alfons Gilissen en Gustaaf Appeltants
De ploeg met trainer Pol Peeters : Freddy Hoeven, Jean-Pierre Hermans, Roland Van Bakel, Johan Claes, Danny Peters, Gilbert Hoeven en keeper Roger Joris. Vooraan Luc Herbots, Danny Elen, Eddy Vanheusden, Guido Debay, Jos Raymackers en Rik Meeuwissen

 

*
* *
Drinken, zingen en feesten
Willem Driesen
met tekst door Henri Hechtermans
en gedichten door Antoine Vaes

Honderd cafés in Zepperen ?
Het IJzeren Kruis in de Oude Straat, nu IJzerenkruisstraat, In ’t Blavierke bij het begaardenklooster en De Drie Koningen aan het kerkplein zijn als drie oude herbergen gekend (1). Het IJzeren Kruis was een bakstenen gebouw met gevelvlechtingen, tandfriezen aan de dakvoet en houten vensteromlijstingen. Een opvallend gebouw in een dorp met bijna allemaal lemen huizen. Het droeg in de gevel een mergelsteen met het jaartal 1750. In 1827 had herbergier Lambert Peerinx er twee goede plaatsen, een kabinet en drie mansardekamers te beschikking. Naar verluidt was ook de schutterij er ooit gevestigd. De latere hoeve, onder meer eigendom van de familie Knuts, verdween pas in 1992.
De begaarden brouwden al in 1674, want de vrouw uit de pachthoeve aan de andere kant van de beek werd toen voor haar waskarwei betaald met draf uit de kloosterbrouwerij. In 1783 is voor het eerst sprake van het Blavirken (2) vlakbij het klooster. Bij de goederenverkoop aan de familie de Pitteurs net voor 1800 was het bakstenen huis met brouwerij en stallen verhuurd aan de weduwe Peters. Later woonde er Jan Vanoirbeek en daarna Henri America-Creten (1785-1855), steenmetser en herbergier, die zes tot acht keer per jaar brouwde (3). In 1850 werd de brouwerij opgeheven. Vlakbij lag naast een vijver de ijskelder die door kasteelheer Charles de Pitteurs in 1868 werd aangelegd. Het Blavierke is rond 1923 afgebroken door aannemer Henri Vandenbosch. Boven de deur stond een steen met de afbeelding van een vogel en de tekst In ’t Blavierken. De steen stond een tijd boven de achterdeur van de café-winkel van het Majeurke Henri Vandenbosch. De herberg De Drie Koningen was in 1827 eigendom van Willem Vanbrabant, dokter te Brustem. Hubert Speelmans woonde er toen als herbergier. Het huis was in hout en een halve steen opgetrokken, met pannen gedekt, telde drie plaatsen en een kabinet. Het is de huidige taverne Haspengouw (4).
Tussen 1827 en 1841 telde het dorp heel wat bierbrouwerijen en één jeneverstokerij van Robert Bellefroid. In de Coemanswinning, eigendom van ontvanger François Roberti te Luik en gepacht door Van Oirsbeek en later Jan Claes, was de brouwerij het hele jaar door in gebruik. Ook in het Blavierke, eigendom van graaf d’Astier, maar zoals gezegd uitgebaat door Henri America, werd regelmatig gebrouwen. Op andere plaatsen werd het huisbrouwerijtje of poanes maar één of tweemaal per jaar gebruikt : zo bij Peter Hendrix, landbouwer en armenmeester aan de Poel, bij Bellefroid aan de Poel, bij de weduwe van Jan Simons op het dorp – de latere Fabrywinning- , bij Lambert Minsen op d’Eygen, in het IJzeren Kruis, bij herbergier Willem Vanoirbeek aan de kerk – nu terrein van Paul Vanschoenwinkel -, en bij de kinderen van Jacobus Spelmans op d’Oye – een verdwenen hoeve ten noordwesten van de Dikke Linde. Ook landbouwer-eigenaar en schepen Pieter Jan Mommen had bij zijn hoeve aan de poel van de Dorpsstraat – nu hoek Kogelstraat-IJzerenkruisstraat – een brouwketel voor eigen gebruik in zijn bakhuis staan (5).
Bier was een gezond product, gezonder dan het ongekookte, vaak bezoedelde drinkwater. In de late 19de eeuw nam echter het verbruik van sterke drank zoals jenever toe. Katholieke onthouders- en matigingsbonden, bijvoorbeeld het Sint-Jansgenootschap van kanunnik Blasius Senden in Sint-Truiden, bonden de strijd aan tegen het jeneveralcoholisme. Vader giet door zijne kele meer dan zijn gezin vermag. Hij durft wedden en kan spelen, alsof ’t geld te rapen lag… En de kinderen die kwijnen, en die kriepen van den nood !… Vader baadt in brandewijnen, moeder sterft den hongerdood, pakkende gedichten zoals dit in het Sint-Truidens weekblad De Stem van Haspengouw in 1906 ten spijt, bracht overmatig drinken veel ellende in de huisgezinnen. De wetgever probeerde al langer het cafébezoek in te tomen. Het oude Zepperse dorpsreglement, hernieuwd en goedgekeurd door het Sint-Servaaskapittel in 1701, verbood om bier te tappen onder de mis of na negen uur ’s avonds. In 1872 beslisten burgemeester Francus Coart, schepen Joannes Laurens Louis Hayen en gemeenteraadsleden Louis Minsen, Joannes Renaers, Guilielmus Gos en Godefridus Neven dat herbergen, koffiehuizen en andere openbare drinkhuizen in Zepperen om tien uur ’s avonds moesten sluiten. De boete voor té late klanten ging van drie tot vijf franken. Herbergiers die in Zepperen achter gesloten deuren schonken konden zelfs tot vijf dagen gevangenis krijgen. In 1919 volgde de wet Vandervelde die het openbaar gebruik van sterke dranken boven 22 % alcohol verbood en in 1939 de wet op de openbare dronkenschap (6).
In De oude Smis, bij burgemeester-houtkoopman Ernest Jammaers op d’Eygen, luidde een tekst tegen de muur :

Als het slapensuur zal slaan,
Moet elkeen naar huis toe gaan,
Daarna tapt men hier niet meer,
Voor geen boer of voor geen heer (7).
Toch waren er rond 1935 op 450 huizen in dit dorp ruim honderd waar openlijk of onder ’t huudje werd geschonken. Zepperen had in die tijd dan ook een droevige vermaardheid verworven over het drinken (8).
Pilsbieren zijn later opgekomen. De brouwerij Sint-Aldegondis van Arthur Boes te Alken bracht de bieren Special (+-1910), Bock (1924) en het luxebier Cristal (1928) uit. Hubert Thijs was er na 1948 chauffeur van mouttankwagens. Later werd Dendria, Morelle of Wielemans gedronken. Wielemans was net voor de eerste wereldoorlog de grootste Belgische brouwerij. Hubert Driesmans-Steukers hield een Wielemans-depot in de villa van Veire Hayen op het Dekken. In de jaren twintig werd ook in Zepperen het Salvator- (+-1890), Munich- en Bockbier verdeeld van de stoombrouwerij Sint-Rochus van gedeputeerde Arthur Hayen (1863-1944) te Ulbeek. Omstreeks 1936 stopte deze brouwerij (9). Rondbrengers waren Free Hamonts en Christiaan Martens of Bock Tsjaan. In Tereyken, op grondgebied Ulbeek, kon men nog tot voor enkele jaren terecht bij deze laatste, bij Lewis, in café De Donkere Wolk. Het Morellebier van brouwer Thijs van Wellen kwam er in de jaren dertig. Naagber van Sint-Truiden was eerst knecht bij madame Poelmans op Sint-Gangelof, maar voerde daarna voor eigen rekening ook in Zepperen Oreye-bier uit (10).
In het café van Ernest Jammaers aan de d’Eygenbeek hingen spreuken op zoals :
Ik hou veel van gezank
En verkoop heel gaarne drank,
Maar vertelt men slechte praat,
Dan gooi ik u op straat.
Er hing ook op : Heden voor geld en morgen voor niet… maar het bleef natuurlijk altijd “heden” ! Een volle pint bier kostte rond 1900 vijf cent en een bak of glaasje jenever 5 centiemen. Een literfles jenever kostte bij winkelier Marc Hayen in 1907 één frank veertig (11).
In de herbergen troffen kaartspelers en filosofen mekaar op enkele vierkante meters. Het café was een ontmoetingsplaats waar de herenboer, de onderwijzer en de hoeveknecht kwinkslagen uitdeelden. Kaartspelen gebeurde met 52 kaarten. Vooral in trek was het wieze of het statige Engelse whist met vier man, of solo-slim, waarbij de bieder aankondigde alle dertien kaarten van één bepaalde troefkleur te gaan zoeken. Andere spelen waren koejonge, hattejoage en menille. Herbergruzies waren schering en inslag. De Tongerse kinderrechter en folklorist Jules Frère noemde vooral de families Mommen en Bex als vechtersbazen in Zepperen (12). Een anekdote : Henri ’t Kuiperke en ’t Wit va Jefkes waren aan ’t kaarten, maar Henri hield niet op met wenken. Bijvoorbeeld één oog toe knijpen betekende een tien. ’t Wit werd kwaad, maar Kuiperke hield niet op en het werd vechten. Kuiperke zei achteraf : die kans kreeg ik nooit meer, het is de enige die ik de baas kan. Beiden waren immers lichtgewichten (13)! Vechten moest overigens niet altijd in het café. Een krant maakte in 1936 gewag van een Erge twist te Zepperen. Een vete over een jas, verbrand tijdens het schieten bij een huwelijksfeest, werd bijna een jaar later een woordenwisseling tussen twee families op d’Eygen, die in de namiddag zelfs in een steekpartij ontaardde. De vaders kwamen tusschen en andere verwanten, ook vrouwen, zoodat het een wreed kerven en steken en slaan was langs alle kanten. Er vielen enkele serieuze gekwetsten (14).

De bekendste oudere adressen
De Drie Gezusters, een klein cafeetje, stond ver vooruit tegen de Kerkstraat, aan de kant van de Stationsstraat. Later bouwde huisdokter Everaerts hier zijn villa. In 1857 was Pieter Geladie-Candrix er nog hoefsmid. Schoenmaker Lambert Desalus van Herk-de-Stad (1824-1884) huwde in 1863 met diens weduwe Maria Candrix van Berlingen (1817-1900). Er waren veel stiefkinderen Geladie, o.m. Virginie of Teintje. Kleindochter Jet Geladie (°1879) huwde in 1902 met Octaaf Hayen. Het uithangbord met randlijstje en gebogen bovenkant bleef dan ook lang bewaard bij zoon Nes van Taaf Hayen aan de Eynestraat. Het was beschilderd met een gedekte tafel en de tekst IN DE DRY GEZUSTERS LT- DESALUS-KANDRIX HERBERG (15).
De familie Mommen kende nogal wat herbergiers. Allen stamden af van de Oude Mommen, landbouwer Pieter Jan Mommen-Gos (1799-1878) jarenlang schepen. In De Oude Drie Koningen hield zoon Rikus Henri Mommen-Geladie (°1836) herberg en landbouw. Hij was er in 1861 ingetrouwd met Maria Barbara, de dochter van herbergier Lambert Moermans-Benats, en hertrouwde rond 1880 met Amelia Geladie uit de al genoemde Drie Gezusters. Bij beide echtgenotes had hij telkens zeven of acht kinderen. Hij werd opgevolgd als cafébaas door zijn schoonzoon Gust Steukers (°1880) die in 1921 trouwde met Nie Mommen. Hun kinderen waren Maurice (°1922) en Laure (°1926).
Henri’s zoon Nand Mommen (°1870) was varkenskoopman-herbergier en getrouwd met een Leclère van Brustem. Onderwijzer Wai en varkenskoopman Jef waren zijn zonen. Nand hield in 1910 café tegenover het gemeentehuis, waar vroeger zijn oom, de beruchte grappenmaker Lamme Mommen-Detilloux (°1830), herbergier was (16). Nu is daar de zetelopmakerij van Jos Knapen.
Meer naar het kerkplein toe hield Felix Christiaan Mommen (°1861) winkel en herberg. Hij was gehuwd met Gerardine Engelbos van Dormaal. Na zijn vroege dood in 1900 hertrouwde Gerardine met zijn jonger broer Joannes Hippolytus of Djang. Stiefdochter Leonie (°1893) trouwde in 1914 met Jan Lambert Decauter, gemeentesecretaris tussen 1895 en 1924 (17). Stiefzoon Domien (°1890) deed later de winkel verder en gaf prentbriefkaarten uit (18). Een andere stiefzoon was jonkman Robert (°1895) en de eigen zoon was Jef Mommen-Schurmans (°1904). Nu is het versteende lemen huis eigendom van huisdokter Goessens, die het omdoopte in Hüssella of huisje, een eigen verklaring van Den Noes, een bijnaam van Djang, die naar verluidt de meisjes steeds begroette met Ha, Minouchke (19)!
Naast Rikus Mommen – nu taverne Haspengouw – lag het café van Gust Coopmans (°1854) van de Kabei in Sint-Truiden. Die was in 1884 getrouwd met Christina Jammaers, zus van koster Alfons Jammaers. In januari 1914 verhuisde Gust naar Sint-Truiden en werd opgevolgd door veekoopman en herbergier Charles Armand Nijs (°1880). Die was in 1904 getrouwd met Leina, een dochter van Rikus Mommen. Armand was de broer van varkenskoopman en kolenhandelaar Domien Nijs, vader van Gaston van het kerkplein. Domien volgde zijn oom, gemeenteontvanger Adolf Nijs, op als bewoner van het grote huis Nijs aan het kerkplein (20).
Er werden dus nogal wat huwelijksbanden gesmeed tussen de verschillende herbergen in en rond het kerkplein. Het verhaal gaat ook dat twee broers en cafébazen Mommen elk een sol of 10 centiemen speciaal bewaarden en daarmee bij mekaar jenever gingen drinken. Zo konden ze aan de gang blijven tot ze stikzoat waren.
Bij de kerkhofpoort lag op het einde van de 19de eeuw de lemen herberg van Gillis Vrancken-Vanoirbeek (°1839). In 1901 adviseerde de Koninklijke Commissie voor Monumenten tevergeefs om de misérable auberge bij de mooie historische kerk zonder verwijl aan te kopen en af te breken (21). Na de dood van Gillis in 1910 nam zijn schoonzoon en spoorwegarbeider Camille Vanbergen-Vrancken (°Z. 1878) de zaak over. Hij was getrouwd met Anna Maria Elisabeth Gasparina (°1875). Camille werd in 1913 even opgevolgd door herbergier Pieter Vandersmissen van Hoepertingen, maar die stierf en werd op zijn beurt opgevolgd door zijn schoonzoon Henri Vrancken-Vandersmissen (°Z. 1877). Henri was spoorwegbediende en de zoon van de oude Gillis. Naar zijn vrouw Marie Louise Vandersmissen werd de café in de volksmond bij Marie Snuf genoemd. Henri bouwde een verdieping op zijn herberg toen zijn dochter in 1929 trouwde met een De Poorter, gemeentebediende in Sint-Gillis. Toen ook Henri in 1935 naar Ukkel trok, kochten Frans va Riekus Renaerts en vrouw Liske Massa (°1893) de zaak. Hun knappe dochter Vonneke van ’t Deurp (°1919) kon goed zingen en huwde later met de Sint-Truidense stadssecretaris Paul Vanstraelen (22). Frans had gediend in het Brusselse, dus hing hij op zijn café een bord Ici on parle Français voor de Waalse bedevaarders. Electricien René Neven van Gippershoven trouwde in 1939 met Maria, de dochter van Clem Leemans. Maria hield het café bij de kerkhofpoort en René was elektricien. Na 1951 baatten ze een elektriciteitswinkel uit in de Eynestraat en René specialiseerde zich onder meer in fruitfrigo’s (23).
De Stationsstraat, nu Drie-Gezustersstraat, was al in 1881 gepland als meer directe verbinding naar het station van Ordingen. Toch duurde het na de afpaling nog jaren eer er een echte kasseiweg kwam in plaats van de nu nog bestaande veldweg meer in de richting van de Honsberg. In de nieuwe straat kwamen natuurlijk winkels en cafés. In 1910 woonden op de hoek van Kerkplein en Stationsstraat de broers Marcel (°1853), herbergier, en koster Jan Alfons (°1868) Jammaers met hun verwanten Lizin. Daar tegenover was het café van tapper en landbouwersgast Pieter Jan Hechtermans (1877-1916) met zijn vrouw Christina Vanmechelen (1878-1959), die later hertrouwde met koster Alfons. In 1920 was hier het café Serdons-Bonneux. Ernaast lag het café van Peter Vrancken-Gemers (°Z. 1872), zoon van herbergier Gillis uit de herberg bij de kerkhofpoort. Dochter Meinke Philomène (°1909) trouwde later met schrijnwerker Maurice Vaes. De beide huizen verdwenen tussen 1983-1991 bij de heraanleg van de grote weg Kortenbos-Ordingen. Verder in de straat hield aannemer en burgemeester Henri Vandenbosch-Goffings (°Z. 1870) herberg en winkel. De volgende cafés-winkels lagen vlakbij het spoorwegstation op Ordingens grondgebied, o.m. Bonneux en Raemakers.
In de Dorpsstraat hield meester-metselaar Lambert Thijs-Vanbergen (°Z. 1856) herberg. Zijn dochter Thérèse werd in 1913 wijzevrouw of vroedvrouw. Daar tegenover was het café met winkel van kleermaker Wai Knapen-Raets (°1874). Verderop het café van landbouwer Lambert Vanoirbeek-Mommen (°1864), van winkelier Lambert Leunen-Goffings (°1840), van Renier Hechtermans-Mommen (°1868) en van Henri Mommen-Vanoirbeek de Woe (°1866), vlakbij de Poel. Later kwamen hier nog de cafés van Mandus Poei en Stinus Bex. Nier Hechtermans trouwde met een dochter van herbergier Rikus Mommen van het kerkplein. Zoon Wai va Nier was landbouwer en varkenskoopman en trouwde in Hoepertingen met Eleonore Kempeneers (24). De kwajongens op weg naar de nieuwe gemeenteschool vanaf 1929 riepen stout de deur binnen : “Reine va Nier, piest in ’t bier !”. Achter Wai speelde voor de oorlog de voetbalploeg De Eendracht in groenwitte kleuren. Bert Creten en Jef va Pake schonken hun pinten vlakbij de Poel.
Op d’Oye, in de Smissteeg, werd door Aldegondis Jammaers-Gos in 1857 herberg gehouden bij de smidse. Er is sprake van een café In den Veir op Klein-d’Oye, van Leonard Marika en Josephine Jammaers. Hun drie dochters Anna Maria Louisa (°1851), Maria Catharina (°1857) en Wivina (°1860), waren op oogstcampagne in de Walen op een grote boerderij en trouwden later met drie Brustemse jongemannen die ze daar leerden kennen : Hubert Herck in 1872, Jan Lambert Schoofs in 1879 en Pieter Jan Duchateau in 1892 (25).
Felix Biets-Treunen (°1871) hield tussen 1904 en zijn vroege dood in 1912 winkel en herberg in een pas gebouwd huis vlakbij de d’Oyebron. Pieter Joannes Raets-Boonen (°Gors-Opleeuw 1837) was in die straat ook landbouwer-tapper.
In de Mutsaard, nu traiteur Jo, was kleermakerij voor mannen en voor vrouwen, herberg, winkel en boerderij. De naam kwam naar verluidt van een extra dikke palm die op Palmzondag aan de gevel stak. De familie Henri Knapen – Rosalie Creten die er woonde had drie knappe dochters Mie (°1866), Christine (°1871) en Leonie (°1873). Er werd dan ook gezongen : In de Mutsaard moeten we wezen, in de Mutsaard moeten we zijn, daar zijn drie meisjes fijn ! of : In de Mutsaard moeten we zijn. Daar staat boven de deur geschreven, dat er drie Bobbinekes zijn (26). Leonie werd de vrouw van landbouwer en fruitkoopman Henri Fabry. Christina of tante Stina werkte als dienstmeid en gouvernante op het kasteel de Pitteurs, net zoals haar broer Martin Knapen-Decauter (°1868), de koetsier. Broer Djannes Knapen-Hamonts (°1874) was kleermaker.
Op Dekken lag rond 1900 het drankhuis Jossens Café du Congo, ook winkel in koloniale waren. In 1910 waren de uitbaters Jozef Hendrix (°1877) en zijn vrouw Louisa Jossens (°Ougrée 1882) (27). Deze Jef, ’t Molderke genoemd, was de zoon van de Zepperse molenaar Bona Hendrix (°Kozen 1846) en Anna Maria Schoofs. Zijn broers Henri en Eduard woonden op Klein-Dekken. Jef was de vader van Louis en van drie tweelingen, waaronder militair Tuur, jonkman Jules, bediende Maurice, mijnwerker Floris en horlogemaker Eduard Hendrix. Rond 1925 kocht de familie Schoofs het huis, dat later in twee werd gedeeld. Nu woont daar Camille Schoofs.
In 1924 trouwde koolputter Hubert Appeltans (°1901) van Alken met Stephanie Vanhaeren (°1902), dochter van Hubert Vanhaeren-Melders van de Roosbeek. Iedereen kende het café op het Dekken met het uithangbord In de zwarte Wolk, den baas drinkt meer dan ’t volk, en dochters Emelda (°1927) en Juliette (°1932). Het café bestond al minstens in 1936. Het huis is recent vernieuwd door Ingrid Appeltans.
Marieke Knuts, naar verluidt gekend als Marieke-pak-vast, was de dochter van inwijkeling Pieter Jan Knuts-Steenbergen (+Z. 1931), die op de hoek Eynestraat-Roosbeekstraat woonde. In 1910 trouwde ze met mijnwerker Emile Hansoul. Ze hielden twee jaar een café met orgel en verhuisden toen naar Sint-Truiden. In het café kwam de dertiger Henri Nijs wonen met zijn vrouw Trina Leemans en schoonbroer Clem Leemans, beide kinderen van Kloenkjefke Jozef Leemans-Driesmans van de Stok (28). De zus van Catharina of Trina was Marie Leemans, die trouwde met Marc Hayen (°1879) en tegenover het gemeentehuis het café be Merie va Marc openhield (29). Twee andere zussen Leemans, Jeanne en Virginie, waren getrouwd met landbouwer Guillaume Hayen van de Roosbeek en met aannemer Xavier Hayen. Henri’s zoon Jef (°1909) trouwde in 1933 met Jeanne L’Hoyes van Wellen. Zij hielden lang winkel tegenover de Roosbeekstraat.
Clem Leemans (°1895) had later café met zaal aan de overkant op de hoek Eynestraat-Roosbeekstraat, tegenover Kneutske. Clem, broer van de gesneuvelde Hubert, was erelid van de oud-strijdersbond. Bij Clem Leemans stond in 1938 een Accordeo-Boy of muziekautomaat, Jefke genoemd. Het toestel werd in Luik gehuurd voor 1200 frank per maand. Van heinde en ver, tot in de Kempen toe, kwamen nieuwsgierigen kijken. Het café was ’s morgens om 7 uur al open. Een wat simpele buurjongen kwam Jefke elke morgen door het venster goeiedag zeggen. Eén rol kostte een kwartje. De opbrengst was eerst 1500 frank per maand, maar toen ze zakte naar 1000 frank werd het toestel niet meer gehouden. Daarna plaatste men twee automatische harmonica’s, maar die waren nooit zo populair. De mensen wilden immers het hoofd van Jefke zien draaien (30).
In 1910 werd er geschonken in de Bergstraat, de huidige Terwouwenstraat, bij Maria Elisabeth Vanoirbeek-Hechtermans, moeder van gemeenteontvanger Gust Vanoirbeek, en bij tapper Hubert Benaets-Hendrix (°Hoepertingen 1834). In Gippershoven bij Jan Lambert Ruysen-Renckens (°1865), bij Godefridus Neven-Hayen (°Ulbeek 1844) en bij Arnold Hayen-Jammaers (°1835). In Tereyken waren cafés bij Marie-Melanie Peters-Broen (°1862), bij Henri Berx (°Hoepertingen 1853) en bij Eugène Joseph Vandedwije (°1875) (31).
In latere jaren werd vooral de Donkere Wolk het café van Tereyken. Op d’Eygen stond in 1910 op de Stippelstraat de al genoemde herberg van burgemeester, hout- en kolenhandelaar Ernest Jammaers-Leemans (°1848) en hield kleermaker Frans Jozef Leemans-Leemans (°1877) winkel en herberg. In de Startelstraat was Jan Guillaume Derwael-Punie (°Alken 1874) herbergier en schrijnwerker. In de afgelegen boerenherberg Bij Truike aan Bernissembos gingen de wandelaars uit de stad hesp en eieren eten. Bij septemberkermis 1900 in Zepperen waren er onder meer volksspelen bij Menten in ’t Bosch. Op vrijdag werden de lege portemonnees verkocht en werden er bij Menten drie zakken mossels gratis gegeven. Maar het bos verdween, en Truike Menten stierf. (23). Een Sint-Truidense krant sprak in 1909 over het prachtige Zepperenbosch van een vijftigtal hectaren met overlommerende eiken dat nu gerooid was. Men betreurde de verdwijning van dit dichterlijk hoekje van ons kanton. Een paar jaren later, op 17 augustus 1914 werd Truikes man Alfons Lassaut door de Duitsers gedood bij een schermutseling met Belgische Gidsen. De herberg werd toen in brand gestoken. Bij Génar Antheunissen in Schurhoven, een oude buitenwijk van Sint-Truiden naar Zepperen toe, droeg het café lange jaren de naam Café de Zepperen.
De Eynestraat was een fenomeen : oudere dorpsgenoten kunnen op nauwelijks één kilometer, aan weerszijden van de Poel, een veertiental cafés opsommen. Bij Coopmans Mandus Poei, bij Stinus Bex-Vandebosch, bij Wai Hechtermans, bij De Woe, bij Bert Creten, bij Jef va Pake, bij Martha Quarème – later Croes-, bij Clem – later Calix en Angèle- in Oud Brussel, bij Henri va Nijsses, bij Jef Creten in het socialistische Volkshuis, bij Jef Vandersmissen Smisseke, bij Marie va Marc, bij Emiel Leemans va Kloenk in het liberale Ons Huis, bij Leunen en Trine Loereburg, en tenslotte bij Henri va Miejeke Hansoul en Elza Timmermans in de socialistische Germinal.
Het schenken onder het hoedje verdween geleidelijk en in 1976, net voor de samenvoeging met Sint-Truiden, waren volgende officiële drankslijterijen in Zepperen bekend : de twee voetbalkantines van VKZ in de Sportpleinstraat en DS in de Bergstraat, bij feestelijkheden en toneelvoorstellingen in de grote feestzaal bij de Poaters en in de rijschool van Stonke Leunen-Baldewijns op de Stok. Verder in de Roosbeekstraat bij Gusta Baets-Kleykens, in de Eynestraat bij Virginie Hayen van Marie va Marc, bij Greta De Kinder in de Mic-Mac, bij Ria Knapen en Annie Windmolders, bij Juliette Vanorbeek va Pake en bij Elisabeth Vandijck. Op de Nachtegaal schonk men bij Rachel Smets in De Zilverster en bij Leon Vanaeken Bij Boussy. Op het kerkplein bij Rosette Raymaekers Het Dorp en bij Hubert Putzeys in De Witte Hoeve, later Taverne Haspengouw. Op d’Oye bij Raets-Vanmechelen in de Rembrandt. Op de Stok bij Elza Vanbriel in de tennisclub De Schans, op de Bergstraat bij Jeanne Pulinx in café Moderne, op de Stippelstraat bij Bungeneers Ghislaine, later Rego Rita, en tenslotte op de Dekkenstraat bij Agnes Appeltans-Bokken in café Majestic-Germinal (34).

De Zepperse Revue
Zingen hoorde vroeger bij de cafécultuur. Het lievelingsliedje van de Professer en vrijdenker Gaspard Van Oirbeek van de Stok (°1853) was De Pastoor zijn koe, met als refrein De pastoor zijn koe, tjoe-lal-la, tjoe-lal-la (35). Het ging over een zieke koe van een oude pastoor die geslacht en verdeeld werd. Het neefje at het overschot op en kreeg buikloop. Het was eigenlijk een spotliedje op de pastoor en zijn oude meid Betje Kwezels. De professor voegde zelf nog verzen toe aan dit bekende lied :
Ik kreeg ervan de sch…terij,
En ging vijf, zes keeren op rij.
Laat ons dus drinken nog een glas,
En scheiden zonder veel ambras.
Zepperen kende een echte cafémentaliteit. Zelfs in school leerde meester Mommen, die goed kon zingen, liedjes aan zoals Duiveke, duiveke, liever als het kan, zie ik U liggen gebraden in de pan… over een jongetjes dat per ongeluk een duif liet vliegen of dit overbekende kaartersliedje :
Te Hasselt langs de baan , weet ik een pannenhuisje staan.
Waar iedereen vroeg en laat, vrij in en uit mag gaan.
Daar wordt een blijde mats gespeeld, volop, volop.
Daar wordt een blijde mats gespeeld, volop, volop.
En als het Zondagavond is, dan zijn ons sollen op (36).
De Standvastige Vrienden van Sint-Antonius op d’Eygen zongen al minstens sinds 1911 dit liedje :
De Stippelstraat, de schoonste straat,
Die op ons oud gehucht bestaat;
Daarop is het Eigen fier.
De Burgemeester ook woont alhier,
Gevecht of twisten zijn er raar;
’t Is driemaal kermis in het jaar,
En zondags drinkt men blij te gaar,
Een lekker pintje, malsch en klaar (37).
De hier ontbrekende eerste en laatste strofe van het d’Eygenliedje werd nog in de jaren zestig door landbouwer en gemeenteraadslid Ernest Bamps (1908-1976) van d’Eygen opgezegd :
De Startelstraat die net en rein,
Gelijk een steenweg ook moet zijn,
Door ’t hart van d’Eygen gaat.
En ze loopt al krom en ze loopt al recht,
Maar ’t is er in ’t geheel niet slecht,
Want eer ze was met steen belegd,
Werd er van ouds alom gezegd,
Vivat de Startelstraat.
En de Stokstraat en de Anroyestraat,
Wel wat zeggen we nu daar nog van.
Zo onbewoond, zo klein,
En toch wij minnen ze alle-twee.
Ze tellen ook met d’Eygen mee.
Op d’Eygen is geluk en vree,
En geld en bier en vlees en meel,
Waar kan men beter zijn.

Hét onovertroffen Zepperse schamplied, omstreeks 1930 gemaakt door Vee Creten, was de Zepperse Revue, nog in 1976 doorgegeven en voorgezongen door Wai America (38).

Hier heb gij onze Vee, hij zal u laten hooren,£
In 1902 is hij bins de nacht geboren,
Hij woont nu op de Rozebeekstraat,
Bij zijn papa en zijn mama,
Hij speelt zijn fioliolie, hij speelt zijn fioliola,
Hij woont nu op de Rozebeekstraat,
Bij zijn papa en zijn mama,
Hij speelt zijn fioliolie, tot ’s avonds laat.

Als hij des sondags gaat, eens even op zijn pintjes,
Valt hij bij Pier of Jan en gaat met Trien of Slientje,
En daar komt Stekke met zijne stok,
Roept : “Geeft ieder eene bok !”
Dat is zijn fioliolie, dat is zijn fioliola,
En daar komt Stekke met zijne stok,
Roept : “Geeft ieder ene bok !”
Dat is zijn fioliolie, zijn groots plezier.

Katoke staat nu daar, met dik beweende oogen,
En Dries die enselt maar, dat men somtijts gaat lopen,
De Woe die speelde een barabier,
Schoor Kalverkoster maar tot hier,
Dat was een fioliolie, dat was een fioliola,
Daar hoort hij Pake van de Berg schreeuwen van kiezing en polletik,
Maar hij verstaat hem zelver niet,
Dat is zijn fioliolie, zijn polletik.

Wat zag ik met hoog watertijd, ’t is nog niet lang geleden,
Aan Jef van Pake in de wei, wat zagen we daar steken,
Een stop stak in de boer zijn buis,
Het water stont bijna in ’t huis,
Dat was een fioliolie, dat was een fioliola,
Een stop stak in de boer zijn buis,
Het water stond bijna in ’t huis,
Dat was een fioliolie, dat was niet pluis.

Wat hoorde ik eens op het veld, een ramoer om van te beven,
Ginder in onze kapel werd ’s nachs een mis gelezen,
Het was de Woe, den dikke Louis,
En Ber de slachter en kompanie,
Die zongen fioliolie, zij zongen fioliola,
Het was de Woe, den dikken Louis,
En Ber de slachter en kompanie,
Die zongen fioliolie, al in de nacht.

En Ber de slachter dan, die kent het liedje van den duivel,
En Nol van Bertiel dan, die keurde al ons duiven,
“Met deze heer speelt gij de kop,
steek de andere toch maar in den pot,
Dat is maar fioliolie, dat is maar fioliola,
Met deze heer speelt gij de kop,
Steek de andere maar in den pot,
Dat is maar fioliolie, die hebben het snot”.

En Nol van Bertiel dan, die kocht hem ene schieter,
En bij zijn zatte streek, moest hij hem gaan proberen,
Hij mikt pif paf, het was door Stina haar ruit,
En Lea riep : “Ach Nol scheet uit !”
Want dat is maar fioliolie, dat is maar fioliola,
De menschen riepen : “Ach Nol scheet uit !”
Ja Lea riep : “Ach Nol scheet uit !”
Want dat is maar fioliolie, ach Nol scheet uit !”

Gij roept mij dan terug, ik heb thans niets vergeten,
En keer weer haastig om, ik zal U alles laten weten,
Want als er somtijds meisjes zijn,
Die vinden mijn troppetje fijn,
Die mogen eens fioliolie, die mogen eens fioliola,
Want als er somtijds meisjes zijn,
Die vinden mijn troppetje fijn,
Die mogen eens fioliolie, al op mijn fluit !

De hierin vermelde hoofdrolspelers vragen wat uitleg :
Vee of Xavier Creten (°1902) woonde toen bij zijn vader Henri Creten-Ottenborgs (Zepperen 1874-1942), bakker in de Roosbeekstraat. Vee was mijnwerker in 1921 en werd soldaat in 1922. Later was hij metsergast, plakker, timmerman en bakker. Hij was niet “geleerd” maar beschikte over een flinke dosis gezond verstand, durf en humor. Vee was erg muzikaal en kon als autodidact overweg met klarinet en piano. Hij tekende goed en schreef teksten voor toneel en liedjes. In april 1932 vertrok hij naar Brussel, zijn naar ginds verbannen geliefde Jeanne Leunen uit Gippershoven achterna. Het paar ging samenwonen in Etterbeek, met een tafel op drie poten, gekocht in een verkoopszaal, een appelsienenkist als kleerkast en een paillasse par terre als bed. Dat was de start in Brussel, hoofdstad en beloofde land. Vee’s jongere broers Jozef (°1907) en Frans Henri (°1919) kenden stielen als fabriekswerker, mijnwerker, bakkersgast en hotelbediende. Ook zij vertrokken respectievelijk in 1935 naar Elsene en in 1937 naar Schaarbeek. Vee werkte als voerman op de Avenue Adolphe Buyl bij Fons Leemans, bierdepothouder en cafébaas, ook van Zepperen. Vee trouwde in Etterbeek op 10 juni 1933 met Jeanne Leunen (1912-1994), dochter van Wai van Gippershoven. Ze namen het café Leemans over en maakten het al snel rendabel. Maar de vorige eigenaar eiste het terug op en na een niet gelukte overname van een zuivelwinkel waren alle spaarcenten op. Vee kreeg dan de gelegenheid om als kelner met zaal- en tafeldienst de rijkeluimanieren te leren in het chique Plaza-hotel op het De Brouckèreplein. Maar de oorlog kwam. Vee en Jeanne gingen werken bij de familie de Foucquet in Dilbeek. Vee deed er een wasserijronde en ging voor eigen rekening zeep maken van frietvet. De niet schuimende maar heerlijk naar seringen ruikende zeepbollen Lilla van Vee waren erg gegeerd in die oorlogsjaren. Vee en Jeanne verhuisden na 1944 naar het café Monthabor, vlakbij de gelijknamige instelling voor kinderen met longproblemen, op een heuvel in het bosrijke Dilbeek. Xavier werd omgedoopt tot Frans, een daar meer gebruikelijke naam. Veel wandelaars en instellingbezoekers waren klant. Ook hier deden ze het café opbloeien, niet in het minst door de zaterdagse haarkapper, de klarinet- en accordeonmuziek van Frans en zoon Paul en de koersprestaties van beide zonen. Frans werkte daarnaast als timmerman bij aannemers, onder meer aan de hoge koepel van het Justitiepaleis. In 1955 herhaalde de geschiedenis zich en kwam de eigenaar weer in de zaak. Frans en Jeanne namen dan dienst bij de familie Bosteels in Zellik. Ook hier was timmerman Vee de populaire vriend van velen. Hij stierf na een slepende ziekte in 1961. Zijn zonen Paul (°1933) en Georges (°1935) wonen nog in Zellik (39)
Stekske of Stekgus was August Vananroye (°1882), jonkman en kleermaker op de Roosbeek. Hij had een bol op het voorhoofd, en een verwrongen been en liep dus met een stok (40).
Katoke of Henri Poelmans (°1871) werkte als koeter of boerenknecht bij Octaaf en Valère Hayen va Moxes (41). Bij Valère onder de poort of er tegenover op een boomstam troepte de buurt bijeen. Daar hoorde Katoke veel en hij bracht het nieuws van zijn baas, die ook schepen was, naar de Roosbeek, naar Stekske, waar hij een gehoor vond van de hele buurt. Hij was de gazet voor de Roosbeek. Hij mocht er een bed beslapen bij zijn stiefzus Philomène Mein Melders en haar man haarkapper Hubert Hoebèr Vanhaeren. Mein keef op haar broer, maar Hoebèr niet. Katoke kreeg kost en pree van Valère en dronk die dan ’s zondags op bij Marie va Marc. Hij zat achteraan bij de stoof, niet in het café zelf. Als hij zat was, deed hij als een orang-oetang en klopte zich op de borst. Hij was klein maar sterk en vechtlustig. Hij kon vreselijk tandenknarsen en grinsen op verzoek voor een bak of glaasje jenever. Hij dronk ook altijd de klatsen uit. Zondagnamiddag laveerde hij dan door de Roosbeekstraat en de kwajongens hielpen hem stappen. Hij kon de kleine Constant Doucet eens verrassen door hem een gebruikte tabakspruim in zijn handje “cadeau” te doen.
Katoke zei altijd : “Ik zal bij mijn begrafenis door de reten van mijn doodskist kijken om te zien wie komt !” Hij werd soms kwaad op zijn bazin en slingerde de kinderloze Trees van Valère dan het bijbelse verwijt “O, gij doezige onvruchtbare vijgeboom” na. Als de kinderen voor Pasen op hun kleine kinderbankjes voor de biechtstoelen zaten, dan struikelde Katoke erover en riep : “t’ Is nondedju te zin da iech het héje ni gewoun ben !”. Hij kwam eens per jaar zijn plicht doen. Koster Antoine Vaes wijdde aan hem volgend gedicht N° 485 :
Geen grote bakken

Hij was een zatlap zonder meer,
want hij verzoop zijn laatste cent,
dat deed hij keer op keer,
pas dan was hij gerust, content.
Hield van een lach en van een mop,
maar even graag hij hulpe bood,
had hij wat geld dan werd ’t een flop,
en lag hij ’s avonds in de sloot.
Eens sprak zijn baas op ’t veld tot hem,
zo’n lichaam als ’t uwe zo gezond,
moest ik hebben. Dat kan niet, Clem,
’t mijne vraagt borrels en ’t uwe grond.
Tot mij zei hij met een schelmse lach,
als ze me eens ter kerke bringen,
koster, zingt dan uit volle kracht,
wil vooral dan hard gaan zingen.
Choicente deux, dat was zijn spreuk,
als de drank hem weer beheerde,
wij vonden het zelfs nog leuk,
als hij roepend op straat laveerde.
Vader haalde hem eens uit de beek,
waarin hij lag vastgevroren,
zijn wezen was al vaal en bleek,
konden ’t gekreun nog nauw’lijks horen.
Maar in huis naast de warme stoof,
begon hij wat op te stomen,
en hij zeide, Juul, ik geloof,
‘k kan toch nog in de Hemel komen.
Jazeker, zei mijn vader snel,
ge hebt de hemel te pakken,
want ge kreegt hier reeds de hel,
spijtig daar zijn geen grote bakken.

De Woe
Henri Hechtermans herinnert zich De Woe nog levendig en schrijft :
Henri Mommen, alias De Woe werd geboren in het laatste huis rechts in de Kogelstraat. Dit huis was van zijn grootvader, de oude Pieter Jan Mommen-Gos, en later van zijn vader Christiaan Mommen-Belet (42). Het werd in 1912 gekocht door boer Jef Kellers-Spelmans, die er een mooie boerderij van maakte. Zijn eerste dochter Leontine trouwde later met Henri Duchamps Harie van Tosseng, en diens dochter Rosette Marchal-Duchamps restaureerde de hoeve op het einde van de jaren zeventig (43). Waar De Woe zijn bijnaam haalde, heeft zeker niets te maken met een adellijke “de”. Woe is wel deel van een hondentaaltje. De vader Christiaan of Tjaen was een schrijnwerker met enkel wat handgereedschap en primaire vakkennis. Mentaal was het een gezonde familie. Henri’s broer Jef werd hoofdonderwijzer in Neerpelt (44). Diens zoon Casimir werd huisdokter en huwde een Bouveroux uit Valmeer, maar stierf jong. Een ander broer was als zovele de Walen ingetrokken en had zich gevestigd in Sankt-Vith. Tijdens de oorlog kwam zijn zoon met een gammel wagentje soms in Zepperen smokkelwaar halen, een hele prestatie. Verder had onze Woe zusters, waaronder Maria Ludwina die trouwde met Berke Vanoirbeek in de winning, toen nog zonder verdieping, naast de huidige eigenaar dokter Goessens (45). De andere trouwde met Miel Claes op de Stippelstraat. Ze werd de moeder van Sofie van Toon Vanoirbeek en van Henri, gewezen kolenhandelaar op d’Eygen.
Toen onze Woe nog jong was, was hij al een echte strop en is dat gebleven zijn hele leven lang. Op een donkere avond zat de hele familie bij de haard en er was een kennis aan de praat. Plots, met aandacht trekkend omhaal, ging onze Woe slapen op de kelderkamer : Goeie nacht en tot morgen. In plaats van te slapen wipte hij langs het keldervenster buiten en liep als een haas langs de Oude Straat, nu IJzerenkruisstraat, en door het steegje langs Gust va Nijskes tot op de Dorpsstraat (46). Hij zag dat de familie Hontiens te bed was. Net wat onze Woe moest hebben. Hij sloop tot aan ’t vensterraam van pa Hontiens. Hij klopte er flink op en hoorde Manus Hontiens roepen : Wat scheelt er ? En de Woe riep terug : Manus ! Vuile smerige paphond ! Vuile smerige paphond ! Manus had de Woe zijn stem herkend en riep : Wacht maar menneke, ik zal U komen zoeken ! En sprintend was de Woe naar huis, langs het venster de kelderkamer op terug in ’t bed met een slapend engelengezicht. Een heel tijdje later kwam Manus eraan. Hij had kleding en klompen moeten aantrekken en zeker de steenwegen gevolgd. Eens binnen begon Manus zijn beklag op een kwade toon die iedereen verbaasde. Ook de bezoeker, die helemaal zeker was dat onze Woe al een hele tijd te bed was. Hij overtuigde Manus, die zijn oren niet kon geloven. Toen ze dan toch stilletjes met de quinquet gingen kijken in de slaapkamer, vond men hem daar heel onschuldig te slapen. Schijnbaar althans. Manus was de kluts helemaal kwijt : ’t was toch zijn stem en hier ligt hij zalig te slapen. Manus was de man die geapprecieerd werd voor het maken van keurige strooien daken (47). Hij was ook bekend voor zijn voorkeur om pap te eten en zijn familienaam bracht de Woe ertoe de benaming Paphond te gebruiken. Die benaming kwam nogal kwetsend over, en was dus des te geliefder voor onze Woe.
De volwassen Woe moest waarschijnlijk geen soldaat worden. Misschien was hij door de vroegere loting er buiten gebleven ? In alle geval genoot hij als zovele leeftijdsgenoten van het heersende caféleven in Zepperen en dit in verhouding tot zijn karige pree die hij voor en na kon verdienen. Of hij ook in de Walen ooit gewerkt heeft ? Vele jonge volwassenen gingen die richting uit in die tijd. De doorsnee Waal ging met alle goed betaalde posten in leger, spoorweg en fabrieken lopen en de grote Waalse boeren hadden geen eigen landarbeiders. Als de Woe ’s zondags al eens te laat thuis kwam en de deur op slot vond, dan trok hij zich graag terug in het bakhuis bij onze familie Hechtermans, zo’n klein honderd meters terug aan de overkant van de straat. En dit bijzonder graag als er gebakken was in de wintertijd. Dan was de dikke brikkenmassa haar warmte nog niet kwijt.
De Woe is later gehuwd met Melia Vanoirbeek, een nicht van Marcel Hechtermans, vader van de opsteller van deze tekst (48). Ze zijn kinderloos gebleven. Ze hebben samen een vrij goed bezocht café en een winkeltje in koloniale waren uitgebaat aan de Poel (49). Alle vier tot vijf huizen vond men een café en alle tien tot twaalf huizen een dorpswinkeltje. Of een combinatie zoals bij Mandus Coopmans Poei. De winkel van de Woe werd lang voor het café stopgezet. Hij was peter van Harieke Vanoirbeek, die met Victoire van Michiel getrouwd was. Zijn petekind, ’t Woeke of Henri Vanoirbeek van Berke va Nijskes, broer van Gust va Nijskes, werd bedacht met het café dat verhuurd werd en een nieuw huis werd dichter bij Bert Creten opgetrokken. Hierin heeft Victoire jarenlang een goed trekkende kruidenierswinkel in stand gehouden (50).
Zepperen kreeg op het einde en in de eerste jaren na de oorlog ’14-’18 een toeloop van bedelaars uit Sint-Truiden. Ze kwamen meestal te voet en bleven nogal eens logeren in de Toevlucht der arme zondaren in de Kogelstraat (51). Ook waren er een paar met een hondenkarretje. Die moest men wel eens in het oog houden. Wat niet te heet of te zwaar was kon op ’t hondenkarretje onderduiken. De voetgangers smeekten om een aalmoes en ze kregen dikwijls een muntstukje van een halve cent (één centiem), één cent (twee centiemen), één sölleke (vijf centiemen), één sol (tien centiemen). Uitzonderlijk een halve frank. Hiermee konden ze hier of daar een druppel drinken. De huizen waar ze een al dan niet gesmeerde boterham kregen met koffie kenden ze perfect, onder meer bij Pa Fabry. Als Tinus van de kroemen Helmes iets gekregen had, dan wenkte hij meestal en riep : Da ’t goed gie, zur !
De handeldrijvende bedelaar werd leurder genoemd. Zo waren er die het snijdende huisraad, bijzonder de scharen, kwamen slijpen en zij kregen de naam van schieresliep. Wat ze geslepen hadden was dan ook vlijmscherp. Het scharnierpunt van de scharen werd wat aangeschroefd of aangeklopt. Moeder de vrouw was meestal in haar nopjes met haar welsnijdend gerief. Ze zag wel niet dat er lichtjes geslepen was tussen de lemmers van de schaar. Dit verhoogde de snijvaardigheid, maar na enkele jaren werd de spatie ertussen te groot. Dan stond de scharenslijper gereed om een niet echt goedkope, maar uiterst goede schaar aan te bieden om te helpen. Ook over de handel in vis, in konijnenvellen of in mollenpelsen is een klein boekje te schrijven.
Vroeger stak men onder de opstaande golf van de niet al te goed sluitende dakpannen wijpe of smalle samengebonden strobundeltjes om de hele bouw iets warmer te houden en bijzonder om ’s winters de stuifsneeuw van de zolder te houden. Bij schouwbrand echter was het een lont. Onze Woe, die de hardste werker niet was, vernieuwde juist een hele partij wijpen. Een partij pannen was weggenomen en toen zag hij Tinus van de kroemen Helmes aankomen. De Woe begon te vloeken en te tieren zodat Tinus bleef staan en vroeg : Ma menier, wa hei djie an d’ and ? De Woe repliceerde : Dat komt met dien aap ! en nog een paar vloeken volgden om zijn gezegde te onderlijnen. Wei eenen oap ? Ja, een aap. Ik had van een leurder een allerschoonst aapke niet te duur gekocht en omdat ik nog geen speciaal hokje had, heb ik het maar op de zolder gebracht. Toen ik eens ging kijken schrok ik me een bult : het had me een hele partij wijpen uitgetrokken en pannen uit de haak gelicht zodat het inregenen kon. Mijn vrouw was hem niet graag kwijt. Ik geloof dat ze meer van dat aapje hield dan van mij. Tinus kreeg belangstelling voor dat aapje en vroeg aan de Woe : Waar is het beestje nu naartoe ? Wel, bij de baron op ’t kasteel, voor de kinderen die er gek van waren. Maar ze hebben er nu ook last van en willen het kwijt, heb ik gehoord. Met grote binnenpret zag onze Woe hoe Tinus direct op stap ging richting kasteel. Daar heeft men met Tinus grote ogen bekeken, die op zo’n overtuigde wijze naar de aap van de Woe kwam vragen. Deze aapgeschiedenis bracht de Woe meer belangstelling vanwege zijn cliënteel zowel voor winkel als café. Er werd gelachen en plezier gemaakt.
Bij een Verloren Maandag, een dag die niet zonder speciale viering mocht voorbijgaan, ging de Woe zijn caféklanten schminken met schoorsteenroet en andere kleurmiddelen. In de caféatmosfeer was dat echt plezant voor die half en heel zatte gezichten, die zich na behandeling gingen bewonderen voor de spiegel. Toen de Woe als laatste Nilis Cornelis Bex ging beschilderen, bekeek de Woe hem eerst eens goed en zei tot groot jolijt van de anderen : Zeg Nilis, aan U zal ik niets moeten doen. Gij zijt zo goed. Is ’t niet waar mannen ? Nilis kreeg een lang gezicht en stapte het af tot groot jolijt van de hele groep. Nilis was eigenlijk niet schminklustig, maar het affront was hem toch teveel.
Op het einde van elke week had de Woe de gewoonte zijn klanten gratis een goede scheerbeurt te geven. Velen schoren zich soms maar één keer per week omwille van de kunst het scheermes de goede scherpte te bezorgen, en de Woe schoor goed. Zijn klanten voelden zich content en dronken een pint meer. Zo daagde de oude Lassaut van Kortenbos op. Met zijn dik rood, gezond gezicht bestelde hij een pint en vroeg om geschoren te worden. Met plezier natuurlijk. Onze Woe zeepte hem goed in en al gekheden pratend schoor hij Kalverkuister, zoals deze kleinveehandelaar bijgenaamd werd. Het scheren werd tot de helft van het gelaat herleid. Dit gebeurde heel correct. De andere helft werd alleen ontzeept, maar helemaal niet geschoren. Het hele gezelschap had enorm veel plezier bij het zicht van de half geschoren Kalverkoster. Ze gingen dan ook samen op herbergbezoek om hun verrassend plezier aan andere vrienden te tonen. ’t Was een geweldig succes. Het werd en bleef een plezierig gespreksonderwerp in het cafémilieu. Daar werd menig pintje meer gedronken. Kalverkoster deed flink mee en wist niet dat hijzelf het onderwerp was. Later heeft dit gebeuren de eer gehad opgenomen te worden in het Zepperse wonderenlied de Revue. Bij de zin En Woe schoor Kalverkoster maar tot hier, werd dan met de vinger onder de neus gewezen. De zanger Vee of Xavier van Henri Creten van de Roosbeek kon flink klarinet spelen. Hij had dat zelf geleerd en luisterde verscheidene jaren de prijsuitdeling op in de nieuwe gemeenteschool voor jongens. Hij was een jongere broer van Bert Creten, de cafébaas en dorpsslachter naast Vanvuchelen. Hun vader Henri was de dorpsslachter van de Roosbeek en de betoger uit de jeugdherinneringen van Meester Schoofs. Grootvader Lambert Creten was ook slachter. Vee trok later naar Brussel.
Een vrouw uit de buurt had een kindje overgehouden van een inkwartiering van soldaten. De Woe zei eens : Wel, …, hoe is het met je soldaat ? In Groot-Gelmen, bij de Genannen, had door toedoen van de plaatselijke Boerenbond een tentoonstelling plaats van de laatste nieuwe landbouwmachines. Onze Woe, geboren en getogen in de Kogelstraat, was samen met Pa Hechtermans en de stevige Jef Kellers, die zoals gezegd de vroegere woonst van de Woe tot een hoeve had omgebouwd, langs de Honsberg en Rijkel naar Gelmen gefietst. Daar was tamelijk veel mannenvolk aan ’t rond kuieren tussen de tentoongestelde tuigen. Plots zag onze Woe een vent met een apart, raar uiterlijk. De Woe kon zijn mond niet houden en riep : Dag Jef – een veel voorkomende naam -, zijt gij ook hier ?. De man keek op en argwanend zei deze : Ik ken U niet. Ik heb U nog nooit gezien ! De Woe had per geluk doel getroffen met zijn “Jef”. Jamaar, dat bestaat toch niet, dat ge mij niet meer kent. We zijn toch een hele tijd samen geweest. Ge weet wel. De vreemde : Ik zou niet weten waar. Enkele omstaanders kregen aandacht voor dit gesprek. Maar dat bestaat toch niet. Gij zat in Leuven één nummer verder dan ik ! Jef Kellers ging even tussen de Woe en de aangesprokene poseren en dat heeft de Woe een pakje slagen bespaard. De vreemde was ziedend geworden. Hij had begrepen wat “Leuven” betekende : het groot gevang.
Op een keer was Henri Hechtermans met andere kwajongens op stap om kerregetten uit te halen. “Kerreget” is een klanknabootsing van de ekster. Ze waren aan de perenweide van Charel Onkelinx onderaan de voet van onze Honsberg, toen de Woe bij hen belandde, van zijn fiets stapte en met het serieuste gezicht van de wereld met de vinger bergop wees in de richting van Rijkel en vroeg of hij daar goed was voor Melveren. Jean Peeters stelde hem gerust en zei dat hij langs daar wel enige uren zou nodig hebben. Hij dankte en reed gezapig verder.
De oude kasseiweg van Ordingen-station richting Kortenbos was hier de drukste baan en onder de zwaarbeladen bietenwagens met hun ijzerbeslagen wielen onderging ze veel sleet. Ook was de weg nogal smal. Als twee karren mekaar kruisten, dan moest de niet of de minst geladen kar met een wiel door de diepe modderige zijkant met alle gevolgen van dien. De kasseiweg veranderde iets voorbij de huidige Spar-Ecam aan de Waterkuilstraat in een kiezelbaan tot aan Kortenbos-station. Regel- en onregelmatig moesten er reparaties uitgevoerd worden en iedereen klaagde. Deze toestand maakte dat na de oorlog 14-18 bij de eerste verkiezingen iedere politieke partij een nieuwe baan beloofde. Hierop volgde na wat tijd het opmeten van de bestaande weg, de gebouwen en beekjes. Maar verder gebeurde er niets tot er nieuwe beloften gebeurden bij de volgende kiezing. Opnieuw opmeten en weer niets. Bij de volgende verkiezingen weer hetzelfde scenario. Eindelijk bij de volgende kiezing weer een landmeter met een paar helpers. Toen deze heer ter hoogte van het café van onze Woe bezig was kon die het niet nalaten even poolshoogte te gaan nemen. ’t Was goed weer en hij wandelde langzaam met zijn gekruiste handen onder zijn jas op zijn kont voorbij de landmeter en zei : Goede dag, meneer. Die deed hetzelfde : Goeie dag. Ge treft het met het weer, meneer. Ja, dat gaat. Iets verder draaide de Woe zich om en : Zeg, meneer, ’t is wel goed weer, maar hebt ge geen schrik om hier in Zepperen te komen meten ? De meter, naar verluidt een Antwerpenaar, zei : Wat zou ik schrik hebben, het zijn hier toch allemaal brave mensen. En de Woe : Braaf zijn ze heel zeker. Braver mensen vindt ge nergens. De landmeter : Wat scheelt er dan ? Wel, zei de Woe, onder ons. Hier zijn er al drie op doodgemeten. Of de landmeter de diepe zin hiervan snapte ? Tot zover de getuigenis van Henri Hechtermans over de Woe (52).
Anderen herinneren zich hoe de Woe net voor het einde van een begrafenismis zijn beerput ledigde in de grachten langs waar de kerkgangers moesten. Of hoe hij iemand van Ulbeek naar zijn zolder lokte om naar zijn nieuw uitgevonden machine te komen kijken en dan onderaan de zolderladder wegtrok. Koster Antoine Vaes schetst een frats van de Woe in gedicht N°583 :
Op zijn blote zolen
De vleeskuip leek wel gans nieuw,
met haar vernieuwde banden,
errond gezet door de smid,
voor boer Nest Vanderzanden.
Zet ze maart kort langs de weg,
daar zal ik ze dan wel krijgen,
ze stond daar tentoongesteld,
ik kan ’t U niet verzwijgen.
Henri, fopper nummer één,
schreef op de bodem “Te Koop”,
een pijl wees naar zijn café,
daar wachtte hij in stille hoop.
Een boer van verder dorpe,
zag de vleeskuip langs de baan,
daar hij die schavuit niet kende,
is hij in het café gegaan.
Vroeg een borrel aan de waard,
en zei drinkt er ook ene,
zeg vriend, is die kuip van U,
wel zeker zou ik menen.
Hij kocht de kuip voor twee frank,
vond de prijs zo klein, zo min,
en zei daarom tot de baas,
schenkt ons nog een druppel in.
’s Anderendaags rond de noene,
kwam ’t boerke met zijn ossespan,
maar de kuip die was al weg,
de eigenaar had ze meegedan.
Mijnheer, weende de schavuit,
z’ hebben mijn kuip gestolen,
’t ergste is toch voor de os,
zo ver voor niet op zijn blote zolen.

Andere figuren en liederen
Dries of Jean Hansoul (°1886) kreeg de bijnaam van Hannes naar zijn vader Pieter Joannes. Jean, in de volksmond altijd Dries geheten, had zijn bil gebroken bij een werkongeval tijdens het kareelbakken bij aannemer Hayen in de jaren dertig en mankte. Hij woonde in bij zijn zus en zijn schoonbroer Lambert Scheepers in het begin van de Dekkenstraat. Als jonkman hield hij natuurlijk van een borrel.
De al genoemde Kalverkuister was kalverkoopman Jozef Lassaut (°1884) uit Nieuwerkerken. De struise, ruwe Jef was in 1909 ingetrouwd in de stationsherberg Boonen in Kortenbos. Hij zelf zat ook niet om een grap verlegen en bezorgde ooit aan de Woe aardbonen in plaats van staakbonen. Toen die zich erover verwonderde dat zijn bonen niet kledderden raadde Jef hem aan ze klimsporen om te binden (53).
Pake van de Berg was Frans Vanorbeek (°1867) en woonde in de Bergstraat. Jef va Pake (°1902) was één van de acht kinderen van Frans en hield café aan de Poel (54).
De boer was Jules Vanvuchelen (°1870) één van de grootste landbouwers van Zepperen. Hij liet in 1916 de grote boerderij aan de Poel bouwen, nu karmelietenklooster (55).
Den dikke Louis Langenaken (°1903) had in de Dorpsstraat een handel in fietsen, motors, wasmachines, speelgoed, ijzerwerk, elektriciteit… kortom een echte Bazar (56).
Bèr de slachter (°1900) was een oudere broer van Xavier Creten. Hij hield sinds de jaren dertig een beenhouwerij en cafeetje naast boer Vanvuchelen (57). Bèr verspeelde eens bij het drinken op Gippershoven kermis zijn jas en zijn broek en keerde zo naar huis terug. Hij betaalde zelfs twee kwajongens om voor hem uit te gaan en luid te schreeuwen om de aandacht te trekken. Moeder Fins buik schudde van het lachen bij het zien van haar gekke zoon zonder broek. Het Liedje van den Duivel , een specialiteit van Bèr, komt verder ter sprake.
Nol va Bèr Til, ook Pake Nol genoemd, was Arnold Knapen (°1878). Hij was klompenmaker, één van de eerste Zepperse mijnwerkers en in 1922 getrouwd met Lea Vanoirbeek (°1889) (58). Zijn vader heette Lambert en zijn grootvader Tilman, vandaar waarschijnlijk zijn roepnaam va Bèr Til. Hij woonde in de Dorpsstraat naast de familie Onkelinx. Nol was tot in Gingelom toe vermaard als duivenkenner, maar kon in eigen dorp niets winnen. Stina Vandenborne (°1857) was de vrouw van landbouwer Wilhelmus Knuts (1847-1912) en moeder van katholiek schepen en provincieraadslid Armand Knuts (1891-1964). Ze woonde in de hoeve Het IJzeren Kruis in de straat met dezelfde naam (59).
Wai America (°1912) was een telg uit een grote Zepperse familie, die meerdere zangtalenten kende. Ook Bèr de bèkker America zong overal liedjes (60). Zo ook omstreeks 1955 in café Welkom op de Zepperenweg bij zijn schoonfamilie Smets-Breesch. Jozef Smets nam zijn gezang met zijn eerste gekochte bandopnemer op. Bert paste de Zepperse Revue van Vee Creten wel lichtjes aan zijn eigen situatie aan. Hij zong ook een tekst over geliefden vergeleken met een duivenkoppel. Eén van zijn liedjes gaat over enkele Zepperenaren met hun moeder op bezoek in de grootstad Antwerpen. Ze waren er niet op hun gemak want daar reden voituren zonder peerd, champetters met ne stok en wijver met nen rok, zodanig smal vanonder, dat ze sprongen gelijk ene bok. Nadat Sus en moeder door de champetters werden meegenomen omdat ze pisten tegen bomen of scheten tegen een schutsel, zong de zanger van het heimwee naar zijn dorpje en zijn dieren in de stal :
Ve blijve veul beter in os deurpke Zeppere,
Doe zulle ve van ’t vierde verdiep nie redelle,
Daar ziet men geene brievenbussen staan,
Met zoveel vensters aan.
Daar moet men niet oppassen voor de voituren,
Daar accorderen goede geburen,
Daar kennen de mensen geen hovardij,
Geloof me vrij.
Oh, oh, daar is het zo plezant, op den akker en op het land,
Waar dat de patatten, de beten, de rapen, de kolen nog worden geplant,
Daar voeden wij onze bek, met roggebrood en spek,
En botermelkse pap, en zoe trappe wij het af.
Oh, oho, oh, oho, ik en moeder en onzen Suus,
Nu gonne ve samen terug naar huus.
Oh, oho, oh, oho, wij vertrekken met den expres,
En schijten voorgoed op héél Anvers.
Volgens de Revue kende Bert Creten het Liedje van den Duivel. Die tekst is in april 1999 nog gezongen door Alfons America van Dekken (°1933). Het verhaalt een bezoek aan de hel :
Vrinden, ik zal U nu eens gaan vertelle,
Wat ik gisteren gezien heb in de Helle,
De poort was gesloten,
Ik klopte en den Duivel dee open,
Dat was daar een remoer om van te beven,
Dat kwam uit de ketel van de hoeren,
Dat krapul dat wilde niet branden,
Tot dat ze bruin waren gelijk smoutebollen
En als ze dan gebakke zijn,
Dan steek ik ze op in de azijn,
Want die zijn nooit kontent,
Want die waren dat branden gewend.
Ref.
Harrejup, en ze zijn aan ’t branden,
Ons Angelie met haar dikke wanden,
En de Duivel zei : ik heb plezier,
Maar de kolen zijn te dier,
Harrejup, ’t is daar zo warme,
En het zweet loopt langs mijn darme,
En den Duivel liet ze bakke met een smuk,
Tot ze snakten van den ruk.
Dit refrein werd gezongen door Bèr de slachter terwijl hij als een indiaan rondhuppelde met één open hand en duim op zijn billen en de ander op zijn hoofd (61).
Vrijen en overspel waren thema’s die zich bijzonder leenden voor ondeugende liedjes, ver van het oor van mijnheer pastoor :
Meisjes lief, gebruik verstand,
Zepperen is maar ene vieze kant,
Eens als de bloempjes zijn gepluk,
Zie je die van Zepperen niet teruk,
Weet je wat ze durven zeggen dan,
Dat hunne pa is kwaad ervan ! (62).
Wanneer een man of vrouw het niet zo nauw nam met de echtelijke trouw, dan werd met kar en pop door het dorp gereden, den os reeë, of de tram gestrooid. Daarbij werd met kalk een dubbele lijn getrokken tussen de woningen van de betichten. Men zong dan :
Vrienden opgepast,
Voor de guide van de tram,
Te voet kon hij er niet mee raken,
Daarom nam hij nu de tram,
Om nu en dan te geven zwam ! (63).
Angèle Driesen (°1925) hield tussen begin maart 1951 en midden november 1978 met echtgenoot Calix Vantilt het café Oud Brussel open. De bijhorende zaal van het Stella-Artois-café deed ook dienst voor Sinterklaasfeesten van de socialistische ziekenkas. De groep Den Hollander met Piet Herp, Simon de Jong en Jeanne speelde er in de jaren zestig. Een dubbelzinnig schoorsteenvegersliedje dat altijd meegezongen werd luidde :
Ik liep laatst door de Bezemstraat,
Een meisje hield mij aan de praat,
Ze schoot al in een luide lach,
Toen ze m’n ruige bezem zag.
Refrein :
Hupsa mesimmeke daar gaat ie weer,
Door de schoorsteen op en neer (2 keer)
Een andere meid had reuze schik,
En zei wat is jouw bezem dik,
Ik wed dat als het mijn zuster zag,
Dat je haar schoorsteen vegen mag.
Ik ging eens binnen op nummer tien,
Die vrouw liet mij haar schoorsteen zien,
Ik zei wat is me dat een scheur,
En ik ging er met mijn bezem deur.
Toen ging ik naar nummer elf,
Die meid veegde haar schoorsteen zelf,
Maar toen ik het had opgeknapt,
Heeft ze ’t zelf nooit meer gelapt.

Laatst kwam ik bij een oude vrouw,
Die vroeg of ik haar schoorsteen vegen wou,
Maar ik zei toen heel sjefiek,
Op oude gebouwen kruip ik niet.

‘K kwam laatst bij Brigitte aan,
En zag haar in een bikini staan,
En ik zei Mevrouw Bardot,
Is er iets dat ik nog poetsen mot ?
Een andere meid die belde gauw,
Ach kom eens kijken naar mijn schouw,
Want ieder die hier binnen komt,
Die ziet dat er mijn schoorsteen dompt.
Toen ging ik naar een andere zaak,
‘K kroop in die schoorsteen poedelnaak,
Want het was me daar te rauw,
Die schoorsteen was er veel te nauw.
Toen kwam ik bij een negerin,
En dook bij haar de schoorsteen in,
Maar wat heb ik reuze spijt,
‘K ben de haren van mijn bezem kwijt.
En als ik dan eens dood zal gaan,
Dan komt er op mijn graf te staan,
Schoorsteen veger was hij goed,
Maar zijn bezem was zo zwart als roet.

Freddy Swijsen (°1959) van Tinus, met zijn artiestennaam D.J. Fred of Freddy Davis, bracht in de jaren 1980 enkele singeltjes uit met daarop veel bravere liedjes zoals : Lach… ook al huilt je hart, M’n beurs zit vol met deuken, Misschien zit God te huilen, Van ’t een komt ’t ander…(64).
Fin Knapen (°1899), weduwe van postbode Louis Bessemans, had een ijzersterk geheugen en een goede stem (65). Zij kon rond 1976 nog een weemoedig lied zingen over haar geboortedorp voor Radio Limburg :
Daar heeft mijn wieg gestaan.

Waar gij die schone velden ziet,
Bezaaid met gouden graan,
Waarvan ik steeds nog vreugd geniet,
Daar heeft mijn wieg gestaan.
Daar liep een beekje immer snel,
Zacht murm’lend aan mijn zij,
Daar was de plaats van alle spel,
Dien tijd is lang voorbij.
Refrein :
Waar gij die schone velden ziet,
Met bloeiend gouden graan,
Waarvan ik steeds nog vreugd geniet,
Daar heeft mijn wieg gestaan.

Hoe schoon klonk niet dien herderszang,
De frisse weiden uit,
Ook van den leeuwerik urenlang,
Het melodieus gefluit.

k zie ze dikwijls in mijn droom,
Dit plekje jeugdig rein.
Daar onder het lommer van een boom,
Wens ik nog kind te zijn. (+ refrein)
Wij stoeiden allen in de velden rond,
Met velen o zo klein,
Waar ons zo dartel en gezond,
Nog alles tot vreugde scheen.
Hoe snel vervliegt dien gulden tijd,
Wij scheiden vaart verdriet,
Ja menige traan heb ik geschreid,
Toen ik die plek verliet. (+ refrein)

Kermis en feest
Het feestprogramma bij de inhuldiging van de nieuwe betonweg door Zepperen in 1936 geeft een goed idee van de talrijke wijkkermissen :
Gemeente Zepperen. Groote Kermis.
Zondag, 20 september, om 3 uur namiddag, op het Dor(p)splein : Ringsteking per velo. Daarna allerhande volksspelen : mastklimmen, loopwedstrijd, fleschvulling, enz.
Maandag, 21 september, om 2 uur namiddag, op d’Eynestraat : Velokoers voor beginnelingen. Om 3 uur namiddag : bij M.A. Jammaers vogelschieting aangeboden aan al de liefhebbers van den edelen handboog.
Donderdag 24 september : Inhuldiging der Nieuwe Staatsbaan en der Openbare Straatverlichting. Om één uur namiddag, op het Dorpsplein : vorming van den stoet bestaande uit : Fanfare, praalwagens, artistieke groepen, maatschappijen, luidsprekers, enz. enz. Vertrek naar de Statiestraat grenslijn. Verwelkoming. Monsteroplossing van reisduiven. Officieele opening der Staatsbaan. Om 2 uur, op het dorpplein : Concert, bloemenhulde aan den gedenksteen der gesneuvelden, toespraak tot de jeugd. Zang door de schoolkinderen. Om drie uur, vertrek van den stoet naar het Gemeentehuis. Eerbetuiging aan de Overheid. Uitreiking der vuurkruisen aan de oudstrijders in ’t bezit der vuurkaart. Toespraak en zang. Om 4 uur, vertrek naar de eindgrens onzer Staatsbaan op het gehucht D’Eygen. Aldaar concert. Afscheidsgroet en ontbinding van den stoet. Om 7 uur, Openbare Verlichting en Bal in open lucht tot 8 uur. Gedurende het bal uitreiking der prijzen.
Zondag, 4 october, te Gippershoven, om twee uur namiddag : Groote velokoers voor Juniors (zie bijzondere plakschriften).
Zondag, 11 october op de Roosbeek, om 3 uur namiddag, allerhande volksspelen, zooals : koordtrekken, de vrouw de man varen, enz., enz.
Zondag, 18 october, op d’Oye, om 3 uur namiddag : Volksspelen, za(l)kloopen, schoentje passen, enz.
Zondag, 25 october, op ’t Dekken, om 2 uur namiddag : Ringsteking te paard. ’s Avonds sluiting der kermis.
De Commissie. Zepperen, den 8 september 1936.
Op bevel : de Secretaris J. Bonneux, de Burgemeester J. Claes. (66).
Bij de stoet sloeg een paard met sierwagen tot tweemaal toe op hol. Gemeentesecretaris Bonneux en landbouwer Jozef Neven van Gippershoven konden erger voorkomen en het dier in bedwang houden. Ze kregen later hiervoor een medaille. Het grote feest kreeg nog een politiek staartje. Elke partij eiste de nieuwe betonbaan op. In het verslag van het katholieke St.-Truidensch Weekblad over de plechtige opening op 24 september 1936 staat te lezen : Heel de gemeenteraad op het socialistisch raadslid na, was aanwezig. De socialisten wilden de zondag daarop de baan inhalen met stoet en muziek van aan Ordingen station. De betonweg was immers een deel van het Plan van hun minister De Man. Maar de liberale burgemeester Claes had een samenscholingsverbod uitgevaardigd. Achttien gendarmen in gevechtskledij handhaafden de orde, maakten processen aan de lopende band en wilden zelfs een meeting in het café bij Nand Mommen verhinderen. Ze werden er echter buitengezet door socialistisch senator Demarrez van Borgloon (67).
Kermissen in Zepperen werden altijd al uitbundig gevierd. Zo kreeg een opperste paardenknecht in Brustem op 20 september 1880 en 3 januari 1881 telkens een flinke pree voor kermis Zepperen (68).. In de eerste jaren van deze eeuw was er een ijverige Feestcommissie in Zepperen die jaarlijks een uitnodiging liet afdrukken in het Sint-Truidense weekblad De Tram, een tijd lang herdoopt in De Stem van Haspengouw, dat op zaterdag marktdag verscheen.
1905 was een jubeljaar omdat België toen 75 jaar bestond. Het mooie weer viel mee. Organisator Camille Hayen kon tevreden zijn. De boogschutters waren bij de weduwe Jammaers welkom, de kegelaars bij J. Mommen en L. Goffin. Maandag was De Stad of Eynestraat aan de beurt met gansrijden en eierentreffen per velo. ’s Morgens om negen uur werd de lijkdienst voor de overledenen druk bijgewoond. Het offer, bestemd voor de armen, duurde ruim een half uur. Om twee uur trok een stoet met 35 ruiters, driekleurige strikken en twee muzikantenwagens naar de huizen van burgemeester Jammaers en schepenen Bellefroid en Felix de Pitteurs. De twee laatste heren hadden bijgedragen om de prijzen van de carrousel nog te verhogen. Dinsdag werden de ganzen opgepeuzeld, smakelijk bereid door Jozef Leemans. Donderdag avond werden Dekken en d’Eygen opgefleurd door vuurwerk van Alfons Vanlierde en huisverlichting, na mastklimmen, schuitjevaren over de Winterbeek, wedloop voor jong en oud, en wedloop voor honden. Bijna een maand later kwamen na de Grote Kermis ook Kogelstraat en d’Oye-Kriekelbrug als Kleine Kermis aan de beurt met twee nieuwe volksspelen : Terugroeping der vorige eeuwen en Begraving der beenderen (69). In 1907 bazuinde De Stem van Haspengouw dat er de week voor Zepperen Kermis dag en nacht door bekwame vakmannen wordt gewerkt, geslacht en ontleed, terwijl bier- en likeurwagens van alle kanten de lekkerste dranken brengen naar het oud Hollandsch vrije dorp, waar nooit getwist of geslagen wordt en zich telkens een aangename geur verspreidt van de kostelijke pruimen-, rijst en smoelvlaaien (70). In 1909 lokte de kermiskoers veel liefhebbers. Overwinnaars waren Vinck uit Bevingen, Groven uit Sint-Truiden, Thewis uit Gelinden en Maas uit Ulbeek. De Truiense Cirk Thommis had grote bijval met zijn afgerichte paarden en zijn wonderlijke stier. De nog jonge fanfare van Gotem gaf toen ook een concert (71).
De “grote” kermis begon op de zondag die het dichtst bij Sint-Lambertusdag op 17 september viel. Wanneer zijn feestdag voor of op één van de kermisdagen viel dan “at Sint-Lambert mee”, en anders at hij niet mee (72). Deze dorpskermis werd gevolgd door de wijkkermissen in volgorde : op de eerste donderdag d’Eygen, en dan telkens op zondag Eynestraat, Gippershoven, Roosbeek, d’Oye, Dekken. De laatste kermis viel op de laatste zondag voor Allerheiligen, Christus Koning, ingesteld in 1925 door Pius XI. Zo duurde de kermisperiode ongeveer anderhalve maand ! De Statiekermis was eigenlijk in Ordingen, maar Zepperen vierde natuurlijk mee. De dorpen met station langs de spoorlijn Tienen-Tongeren vierden in volgorde hun feest. Zo was er op 24 juli 1932 om half vier in Ordingen een Grote Baankoers voor beginnelingen over 60 kilometer met 700 frank prijzengeld en de prachtbeker Boule Nationale (73).
D’Eygen was speciaal en had een bijkomende kermis op 17 januari, feestdag van Sint-Antonius. Er stonden molentjes, zwikken en enkele winkelkraampjes. Het was dan pensenkermis geblazen en met dit gedicht in De Tram in 1902 werd Porcus of het varken begraven :
Ging ik wat minder naar mijn trog, ik zweer het, vrienden, ‘k leefde nog. Zijt goed in dachtig met, lepel en vorket,
Lamme Porcus, lid van St.Antonius-Gilde sedert één jaar,
afgrijselijk vermoord en in stukken gesneden in de maand
Februari 1902, te Zepperen.
Floor, August, wilt niet weenen, ’t scheiden is niet eeuwig, neen !
‘k Ga ter zwijnenhemel henen, daar ontwaart men geen geween !
Hakt mijn ribben maar in stukken, houdt een lekker, vrolijk feest;
Met mijn knoken zal dit lukken : eet en smeert maar om het meest !
Snijdt in schijven mijne billen, proeft er van een lekker stuk :
’t Zal uw grooten honger stillen; Veel plezier en veel geluk !
Knabbelt smakelijk mijne pooten en mijn orenpaar maar af,
en de beentjes, kleine en groote, legt ge eerbiedig in mijn graf.
Aan mijn staartje met twee krullen, boven het zwijnepoortje vast,
Moogt de dezen keer niet smullen : ’t Is voor mijn relikwiekast (74).
De grote kermis stond op het kerkplein opgesteld. De normale kermisattracties waren de wieg, een grote schommelboot en het vliegend wiel, een ronddraaiende horizontale schijf waarop men zich moest zien vast te houden. Op de weide naast Nand Mommen, tegenover de herenhoeve Gilissen, mocht de eerste danstent staan. Pastoor sloeg met zijn hand op de preekstoel en zei dat de duivel in het dorp was ! (75). De ongelukkige Nand kreeg al eens zes maanden gevang omdat hij overgeschreven werd voor hanenvechten. De gendarmen hadden op de binnenkoer nochtans enkel een dode haan gevonden. In september 1928 was naast de woning van Amandus Coopmans of Mandus Poei in de Eynestraat een danszaal en zaal voor kinemavertooningen opgebouwd, al vlug door de pastoor overgenomen als parochiezaal.
De danstenten waren veelal van families uit Scherpenheuvel. De Miekes uit Scherpenheuvel stonden eerst op het stuk van Nand. Nog voor de oorlog verhuisde men naar de Poel voor de hoedenmakerij Neven, tot ongenoegen van de cafés van het kerkplein. De danstenten met zeildoeken dak en spiegels binnenin van Van Passel, van Zand, of van Theo Cleners Roten stonden naast café Oud Brussel opgesteld bij Kermis (76). De danstent Novelty in de jaren 1956-1958 had een eigen orkestje Samba, een familiezaak van de Wellense Muiskes : Lambert en Jeanne Vanmuyzen, Manuel Heeren en Hubertine Weegmans (77). Na een periode op de grote weide Vanvuchelen, verhuisde de kermis naar het schoolvoetbalplein achter het gemeentehuis en sinds enkele jaren staan de botsauto’s, de schiet- en viskramen, de speelgoedkraam, de molentjes en de hal met speelautomaten terug op het gerenoveerde kerkplein opgesteld.

Grote feesten in Zepperen gingen gepaard met stoeten. Hierna volgt slechts een greep uit heuglijke gebeurtenissen van de voorbije eeuw :

De inhaling van mijnheer Pastoor in 1910
Op Kermismaandag 1910 werd pastoor Vossen (°1863), oud-leraar van het stadscollege in Sint-Truiden ingehaald. Hij volgde de overleden pastoor Derie op, die meer dan dertig jaar pastoor in Zepperen was. Om kwart voor elf bulderde het kanon : de automobiel van Felix de Pitteurs met daarin de nieuwe pastoor bereikte de gemeentegrens. Daar wachtten burgemeester Jammaers en de gemeentesecretaris met een welkomstspeech. In stoet ging het langs de versierde weg naar het dorp. Daar lazen een jongen en een meisje nog iets voor en kreeg pastoor een bloementuil. Aan de ingang van het kerkhof kreeg hij een Christusbeeld en aan de kerkdeur de sleutel van de kerk, aangeboden door een meisje van de zondagsschool. De deken leidde de plechtigheid in de kerk zelf. Tot slot kreeg pastoor Vossen bij de ingang van de pastorij een prachtig schouwgarnituur. Hij gaf zelf aan de burgemeester een brief die bijzonder geschikt was om de parochianen eens lustig te beschenken. Daarna zongen de kinderen van beide scholen in koor een lied, gecomponeerd door hoofdonderwijzer Creten (78).

De Gouden Bruiloft van 1943
Na een eerste Gouden Bruiloft in 1925 van Henricus Bex en Rosalie Deroye waren in 1943, hartje oorlog, Jef Daniëls (°1870) en Melia Bex (°1872) aan het feest (79). Ze waren getrouwd op 16 september 1893. Na voorkind Arnold Alphonse (°1891) volgden nog heel wat kinderen, onder meer jonkman en duivenmelker Djangske (°1907) (80). Jef was fabriekswerker en alcoholbereider. Hij werkte 52 jaar lang in de suikerfabriek van Hoepertingen, tien uren per dag. Twee keer dagelijks ging hij te voet tussen Zepperen-Honsberg-Hoepertingen. Als bijverdienste ging hij tot in Gelmen kersen plukken, met de ladder op de schouder (81).
Op Kermisdinsdag 21 september 1943 nam de Truiense fotograaf Adrien Rietjens de familiefoto voor het huis Daniëls in de Plankstraat. Het witbruin gevlekte hondje Fokkie had zijn baasje de hele dag gemist en stoorde nu de foto (82). Er was meer volk op de been dan de twee voorgaande kermisdagen samen. Heel het dorp vierde mee met een lange stoet groepen en wagens : d’Oye met een wagen Ouderschap (?) met kinderkoets en luiers aan de waskoord. Julien Bex, Alice Pels, René Hermans, Paula Boonen, Ivonne Boonen en Jeanne Debord zongen dat Pa moest wiegen en de Eynestraat toonde Keurfruit met fruitrassen en daarop naamkaartjes met duimspijkers bevestigd. De wagen Oud België had een strooien dak. Andere groepen waren De vier jaargetijden met Irma Knapen en Clementine Vandenborne, een groep versierde ruiters en de ezels van de Roosbeek. Sommige ruiters gebruikten daarbij nog berenmutsen, gevonden na het treffen op de Stok op 17 augustus 1914. Jef Pulinx voerde de wagen van de Bergstraat. D’Eygen deed mee met man-vrouwen en in de Plankstraat waren de jonge meisjes als kabouters verkleed. De buren liepen rond als oude vrouwen met sjaal (83) en Tirolers dansten in het rond. Er was ook een hondenkar met bejaard geschminkt koppel, begeleid door een matroos en een groepje herderinnetjes. In de erekoets zaten Jef en Melia met hun kleinkinderen Oscar en Jef Strauven. De kleine Jeanine had honger en zeurde voortdurend naar de borst van haar mama. Een volgende Gouden Bruiloft werd al in 1946 gevierd met Jozef Thijs (°1873) en Bertha Colemonts (°1875). De foto werd genomen voor het nu afgebroken huis tegenover de Fabrywinning in de Kogelstraat. Metselaar Thijs was op 16 april 1896 getrouwd met Bertha (84).

Vlaggenfeesten in 1948 en 1950
Op 10 april 1948 besliste de gemeenteraad om een vlag aan te kopen voor de Bond van de Oud-strijders 1940-1945. Een driekleur met bamboestok werd voor 15.000 frank aangekocht in het Algemeen Koophuis voor kunstvlaggen, vaandels en banieren in Leuven. In mei 1948 werd deze vlag plechtig gewijd en overhandigd. De oud-strijders en de schoolkinderen vertrokken van het gemeentehuis naar de kerk. Aan de inwoners was gevraagd hun huizen te bevlaggen. Na de mis van tien uur voor de gesneuvelden werd op het kerkhof het Te Velde geblazen en een toespraak gehouden door Eduard Roebben bij het graf van één der gevallenen, waar men een gedenksteen plande (85). Om half drie hield deken Deneys het sermoen tijdens het lof. De stoet ging dan terug richting gemeentehuis : drie ruiters met de Belgische vlag, de fanfare van Brustem, afdelingen van de Nationale StrijdersBond uit Brustem, Hasselt, Sint-Truiden, Marlinne, Rukkelingen, Schulen, Sint-Joris Jeuk, Alken, Wilsele en Ekeren, de Zepperse afdeling met nog opgerolde vlag en heelwat nieuwsgierigen. Op de tribune namen plaats : kolonel Marie, afgevaardigde van de Prins-Regent, plaatselijk NSB-voorzitter Edouard Hendrix uit de Dekkenstraat, provincieraadslid en eerste schepen Armand Knuts uit de IJzerenkruisstraat en De Groef, provinciaal afgevaardigde. Eduard besloot met deze uitroep : Leve België, Leve Zepperen, Leve de NSB. De fanfare speelde de Brabançonne, de vlaggen bogen, de kolonel groette en de Zepperse bevolking zag ingetogen toe (86).
Twee jaar later werd de vlag van de Jong-Socialisten ingehuldigd met een feestelijke optocht en neerleggen van bloemen aan het monument voor gesneuvelden. De BSP-afdeling Zepperen werd toen geleid door André Knapen (°Rijkel 1921). Het lokaal was toen bij Henri Knuts op de hoek van de Roosbeekstraat. Vlaggendrager was René Knapen en Guillaume Heeren, Tilly Knapen, Mil Boonen, Jef Scheepers, Henri Berton, Camille Scheepers en Toine Vananroye stapten vooraan mee op. Dat vroeg in die jaren nog moed, want veel deuren bleven dicht langs het parcours (87).

Sint-Barabarafeest in 1960
De Sint-Barbaraviering had traditioneel plaats op 4 december. Na de hoogmis was er in 1960 een feestmaal in de meisjesschool. Als prominenten waren daar pastoor Hayen, de paters Noël Franssen en Willy Wintmolders, burgemeester Lom Vanschoenwinkel, gemeentesecretaris Hansoul en gelegenheidsspreker Theo Hoeven, ACV-propagandist voor het gewest Sint-Truiden. Pastoor Hayen bad voor en het menu werd gepresenteerd. Pater Willy Wintmolders, proost van het Algemeen Christelijk Vakverbond, liet het zelfgemaakte Philomène, breng nu de soep… zingen op de tonen van Tom Pillibi, het Franse liedje van Eurosongwinnares Jacqueline Boyer. Philomène was de moeder van voorzitter Pierre Bleus, die ook een inleidend woord sprak. Het feestmaal werd klaargemaakt door Fin Bessemans met hulp van de Boerinnenbond en de BJB-meisjes. Theo Hoeven sprak als eerste over de sociale en culturele kant van de vakbond. Pastoor Hayen dankte dan de arbeiders en bestuursleden van de werkliedenorganisaties in zijn parochie. Proost pater Willy Windmolders benadrukte dat de werkliedenorganisaties van Zepperen meer konden dan ze vermoedden. Hij wees op het geslaagde Sinterklaasfeest van de Sint-Barbaraziekenkas, waar meer dan 350 leden present waren. Zuster directrice en juffrouwen Eliane Nobels, Elza Schoenaerts en Jeanne Coenen lieten dan hun meisjes van de lagere school optreden. Rond vier uur volgde de vertoning van de film Horizons sans fin of Luchtpionier over de solidariteit tussen Hélène Boucher en haar collega’s (88). De meer dan 120 tombolaprijzen waren verzameld door vakbondssecretaris Jef Schoenaerts (89).

Notities
(1) De Begaarden bezaten in het dorp te Zepperen een huis De Zwaan. Meestal duidt die naam op een herberg, maar er zijn geen verdere gegevens bekend.
(2) Blavier kan afkomstig zijn van de loopvogel pluvier, familie van de kievit.
(3) RAH, Gemeente Zepperen, nr. 40 : bevolkingslijst 1829.
(4) Hasselt, Bewaring van het kadaster, dossier PVA, document La.X3, 26.3.1841, met ontwerpversie uit 1827.
(5) Idem.
(6) DARIS, p. 67-68. RAH, Gemeente Zepperen nr. 5, f. 32, 19.9.1872. De Wet-Vandervelde 29.8.1919. De Besluitwet openbare dronkenschap dateert van 14.11.1939.
(7) Mededeling Lis Vanoirbeek (°Z. 5.8.1914), weduwe van Ernest Bamps (°Z. 10.11.1908).
(8) Ernest BOLLEN, Landbouwmonografie van Zepperen, z.p., +-1935, p. 121.
(9) Jos CELS, De brouwers van Alken, Hasselt, 1991. Jo BILLEN, Bier- en limonadefabrikatie te Wellen, Wellen, 1989.
(10) Mededeling Arthur Thijs (Z. 19.7.1897 – STZ. 24.12.1991). Tuur van Thijskes staat afgebeeld in het FOTOBOEK 1996.
(11) Idem.
(12) Jules Frère, Limburgsche Volkskunde, 3de reeks, Hasselt, 1936, p. 189.
(13) Mededeling onderwijzer Albert Hayen (°Z. 26.10.1917), Genk.
(14) In : Nieuw Limburg, jg. 18, nr. 21, 23.5.1936.
(15) Zie : KERKBOEK 1993, p. 41.
(16) Zie : SCHOOFSBOEK 1988, p. 17-21. Zie prentbriefkaart rond 1920, links : ZEPPEREN.-Dorpsstraat, Edit. Leunen-Hechtermans. Préaux à Ghlin in : FOTOBOEK 1996. Tussen Lamme en Nand hield de jonge Henri Fabry-Knapen er enkele jaren herberg.
(17) Jan Lambert Decauter (Z. 5.7.1873 – HZ. 16.3.1924).
(18) Zie prentbriefkaart rond 1925, uiterst rechts : ZEPPEREN Kerkstraat – Rue de l’Eglise. Préaux à Ghlin. Uitgave Domien Mommen in FOTOBOEK 1996. Een andere plaatselijke uitgever van prentbriefkaarten was winkelier Stikker Eduard Leunen-Hechtermans. Hij hield een dorpswinkel in het huidige huis van Gaston Bex. Eduard liet in 1920 een mooie reeks prentbriefkaarten van Zepperen maken door “iemand van Brussel”, de firma Préaux van Ghlin. Op vele foto’s zie je Eduard met zijn pet als figurant. Zie : FOTOBOEK 1996.
(19) Mededeling Henri Hechtermans (°1916).
(20) Charles-Armand-François (Z. 6.4.1880 – Jesseren 26.2.1957). Ook Henri Nijs, van het café aan de Roosbeekstraat-Eynestraat, was een zoon uit de landbouwersfamilie Emile Nijs-Boonen. Gemeenteraadslid Lambert Emile Nijs (Z. 13.12.1851 – Z. 24.7.1922) was zoals gemeenteontvanger François Adolphe (Z. 20.9.1846 – Z. 22.10.1905) een zoon van schepen Joannes Dominicus Nijs en Anna Maria Treunen.
(21) Bulletin des Commissions royales d’Art et d’Archéologie, jg. 40, 1901, p. 140. Léon de Pitteurs-Hiegaerts, provinciaal architect Jaminé en rijksarchivaris Van Neuss waren als provinciale leden aanwezig bij het inspectiebezoek op 13 augustus 1901.
(22) Mededeling Gaston Nijs. Yvonne Renaerts (Z. 23.11.1919 – ST. 8.6.1996).
(23) René (Godfridus) Neven (Z. 29.4.1910 – 1970), zoon van August Neven-Vanmeer.
(24) Renier Hechtermans (Z. 2.5.1868 – Z. 14.4.1941), zoon van Joannes Hechtermans en Elisabeth Massin, trouwde in 1908 met Maria-Joanna-Wilhelmina Mommen (1873-1932), dochter van Henri Mommen en Barbara Moermans. Zoon Jean François (°Z. 1.7.1909).
(25) Mededeling Kamiel Stevaux, Brustem. Zie : Henri AMERICA, De stam Guilhelmus America-Maes 1680-1982, 1982, p. 53.
(26) Mededeling Henri Hechtermans (°1916). Zie : SCHOOFSBOEK 1988, p. 63.
(27) Op 6 februari 1899 verkocht notaris Nagels voor eigenaar Huybrechts 86 essebomen uit zijn weide de Waterkuil. De vergadering ging door ten drinkhuize van Jossens, Café du Congo, te Zepperen, tegen de steenweg naar Kortenbos. In : DT.
(28) Henricus Louis Nijs (°Z. 26.12.1882) zoon van Emile Nijs en Hubertina Boonen, huwde in 1905 met Catharina Leemans (°1887), dochter van Jozef en Elisabeth Driesmans.
(29) Marc Louis Valère Hayen (Z. 29.12.1897 – ST. 1.5.1931), was een zoon van gemeentesecretaris Pieter Lambert Hayen-Vanstraelen. Hij huwde in 1904 met Maria Leemans (°Z. 19.1.1881).
(30) Mededeling Omer Leemans 1994. Clement Leemans (Z. 26.1.1895 – HZ. 12.5.1976), gehuwd met Irma Ruysen. Vader van Maria, Virginie, Bertha en Omer.
(31) SAST, Bevolkingsregister Zepperen 1910-1920.
(32) Maria Gertrudis Menten (17.7.1833 – B. 2.3.1910). Alfons Lassaut (Gorsem 7.9.1854 – B. 17.8.1914).
(33) In : DSVH, 29.5.1909. Zie : OORLOGSBOEK 1994, p. 31-66.
(34) SAST, Gemeente Zepperen, los stuk 1976.
(35) Zie : hoofdstuk Werken, dienen en leren en (36).
(36) Lambrecht LAMBRECHTS, Limburgsche Liederen, (Herdrukken Oude Vlaamse Liedboeken, 4), Antwerpen, 1995. Lambrecht Lambrechts, Hoeselt 1865-Gent 1932. Zie : SCHOOFSBOEK, 1988, p. 49. Mededeling Henri Hechtermans.
(37) In : DSVH, 21.1.1911, uitvoerig artikel door Een Gehuchtenaar.
(38) Frans America-Nelissen, landbouwer Startelstraat (Z. 1.6.1912 – Leuven kliniek 8.4.1992).
(39) François Xavier Creten-Leunen (Z. 12.2.1902 – Drogenbos kliniek 31.8.1961). Mededeling en tekst van zijn leven door dhr. Goudsmidt te Brussel, gehuwd met Lucienne Bex, dochter van Ferdinand Bex en Leontien Leunen, zus van Jeanne.
(40) Jan August Vananroye (Z. 22.2.1882 – Z. 24.8.1959).
(41) Henri (Z. 23.11.1871 – Z. 8.3.1948), zoon van Joannes Poelmans en Anna Catharina Appeltants. Stiefzoon van Louis Melders-Appeltans (1853-1922). Hubert Vanhaeren (°Z. 20.3.1877), trouwde in Z. op 22.9.1917 met Melders Maria Elisabeth Philomena (°Z. 15.5.1880).
Mededelingen Albert Hayen Genk, Joseph Hayen-Leemans en koster Antoine Vaes. Tekst Willem Hayen, Zelem.
(42) Desiderius-Henricus Mommen (Z. 2.6.1865 – Z. 18.6.1943). Pieter Jan Mommen, (B. (Terstok ?) 13.1.1799 – Z. 23.4.1878), zoon van Joannes Laurens Mommen en Anna Vanstralen. Christiaan Mommen (°Z. 23.8.1824), werkte een tijd in Luik als schrijnwerker.
(43) (Petrus )Jozef Kellers-Leunen (Z. 10.1.1855 – Ziekeren 8.1.1922) en zoon Joseph (Henri) Kellers-Spelmans (°Z. 23.5.1885). (Louis) Henri Duchamps (Z. 25.1.1904 – Z. 26.8.1965), was gemeenteraadslid en zaakvoerder van de Boerenbond. Hij was een zoon uit het gezin Duchamps-Poelmans uit de Startelstraat. Hij trouwde in 1930 met Leontine-Catharina Kellers (°Z. 21.8.1907) uit de Kogelstraat. Theophile werd geboren in 1939, en in 1940 verhuisde het gezin naar de Stationsstraat.
(44) Jozef (Jacobus) Mommen (°Z. 23.3.1870), ging in 1892 naar Neerpelt als onderwijzer.
(45) Maria Ludwina Mommen (Z. 13.4.1867 – Z. 31.1.1954). Haar man Lambert Vanoirbeek (Z. 9.9.1864 – Z. 23.2.1941) werd schepen van Zepperen.
(46) August Vanoirbeek (Z. 26.3.1876 – 25.11.1958), was gemeenteraadslid en sinds 1905 gemeenteontvanger. Hij huwde in 1912 met Anna Maria Leonia, een dochter uit de hoeve Dupont bij de beek op de Dries (nu hoeve Edmond Hermans). Hij had een metaalwarenwinkel en kolenhandel langs de Dorpsstraat waar nu de liberale ziekenkas is gevestigd.
(47) Manus Hontiens-Huybechts (Ulbeek 1.3.1851 – Z. 13.12.1925).
(48) Maria-Amelia Vanoirbeek (Z. 14.1.1871 – Z. 1.4.1943). De opsteller van deze tekst over de Woe is Henri (Jean August) Hechtermans (°Z. 6.3.1916). Zijn grootvader was Hubert Hechtermans (°Z. 21.5.1839). Diens zoon (Hubert) Marcel (°Z. 23.9.1884) huwde in 1915 met Anna Fabry, dochter van Henri Fabry.
(49) L. C., Dit is nu het “klein cafeetje” van Zepperen…, in : HBVL,, 7.2.1979.
(50) Juffrouw Alice Vanoirbeek van ’t Woeke trouwde met Constant Bollen van Genk. Hun zoon Ferdinand Bollen werd geneesheer. Victoire Ottenborgs (Z. 3.2.1901 – Tienen 31.8.1988), huwde met Henri Vanoirbeek (Z. 3.1.1895 – Tienen 11.03.1986). Dochter Maria, huwde met ingenieur Jean Raets. Hun zoon Dr. Ivan Raets-Gilen werd neuropsychiater.
(51) Die tekst had de Professor van Terstok op de schuur van Nol Bex in de Kogelstraat geschreven.
(52) Uiteindelijk kwam de brede betonweg met fietspad van aannemer Cuyckx er in september 1936. Zie verder onder Kermis en feest.
(53) Pierre Joseph Hubert Lassaut (°Nieuwerkerken 26.03.1884). Mededeling Henri America, Halle-Booienhoven.
(54) Frans Vanorbeek-Benaets (Melveren 12.1.1867 – Z. 8.7.1939). Joseph Vanorbeek-Vanmechelen (°Z. 26.2.1902) herbergier-boomsnoeier.
(55) Jules Eugeen Joseph Vanvuchelen-Dewijngaert (°Zoutleeuw 13.6.1870 – Z. 11.10.1949).
(56) Louis Langenaken-Langenaken (Z. 12.7.1903 – Z. 19.10.1970).
(57) Lambert Creten (Z. 21.10.1900 – Z. 23.5.1979). Mededeling Maurice Vaes, één van de knapen.
(58) Pieter Arnold Knapen (Z. 3.10.1878 – 19.12.1963). Maria Eleonora Vanoirbeek (Z. 10.12.1889 – Z. 8.2.1981), vrouw van Arnold Knapen.
(59) Maria Christina Vandenborne (Z. 3.6.1857 – Z. 3.5.1934).
(60) Lambert America-Breesch (Z. 23.4.1905 – ST. 8.8.1974).
(61) Koster Toine Vaes geeft een licht andere versie, wat normaal is bij mondeling overgeleverde teksten. Hij herinnert zich dat Duivel was vervangen door Lucifer en zweet door vet.
(62) Mededeling Koster Antoine Vaes (°1917).
(63) Mededeling August Knapen (Z. 8.12.1908 – ST. 15.8.1979).
(64) Valère MASSET, Freddy Davis aan z’n zesde singel toe…, in : Koerier, 30.11.1983.
(65) Maria Josephina Knapen (Z. 29.8.1899 – ST. 28.3.1995), weduwe van Louis Bessemans (1894-1971).
(66) In : St Truidensch Weekblad, 12.9.1936 en 3.10.1936.
(67) Mededeling Gaston Nijs (°1923) en artikel in Voor Allen, 4.10.1936.
(68) Jules FRERE, Van knechten en meiden uit Brustem, in : Limburg, jg. 35, 1956, p. 183.
(69) In : DT, 9.9.1905 en 23.9.1905.
(70) In : DSVH, 14.9.1907.
(71) In : DSVH, 2.10.1909.
(72) Mededeling Luk Carlens, die dit onderwerp nakeek.
(73) In : De Tram 23.7.1932.
(74) Gedicht door een zekere J.-H. V. G. in : DT, 5.4.1902.
(75) Mededeling Gaston Nijs (°1923).
(76) Maria (1912-1962), een dochter Van Passel, trouwde met Ernest Vanoirbeek en ligt begraven op het oud kerkhof. Mededeling Josée Priemen.
(77) Mededeling Irma Lemaire (°1923).
(78) In : DSVH, 24.9.1910. Pastoor Jan Hubert Vossen was actief in het Sint-Truidense Davidsfonds en publiceerde in de Sint-Lutgardisdrukkerij o.m. over de viering van 75 jaar België (voordracht 1905) en over Jezus Christus (1906). °Gronsveld 10.5.1863, priester gewijd in Luik in 1888 en leraar aan het stadscollege te Sint-Truiden van 1887 tot aan de opheffing ervan in 1910. Hij stierf plots in Luik aan bloedsopdrang op 20.11.1919.
(79) Jef Daniëls (Z. 27.3.1870 – Z. 13.5.1952), zoon van het gezin Daniëls-Colemonts van de Dekkenstraat en Maria-Amelia Bex (Z. 6.7.1872 – Z. 1.3.1960), dochter van Bex-Buntinx van de Roosbeekstraat.
(80) Joannes Daniëls (Z. 5.9.1907 – STZ. 10.2.1999).
(81) Mededeling kleinzoon Oscar Strauven (°1936), zoon van Henri Strauven en Martha Daniëls
(82) Mededeling Josée Priemen.
(83) Mededeling Jetje Thijs, dochter van Gerardine Priemen.
(84) Pierre Arnold Jozef Thijs (Z. 1.12.1873 – Z. 14.6.1953), zoon van het gezin Thijs-Vanstraelen en Maria-Bertha Colemonts (Z. 16.9.1875 – H. 23.5.1954), dochter van Colemonts-Bunckens.
(85) Uiteindelijk werd dit monument aan de Dikke Linde opgericht. Zie : OORLOGSBOEK 1994, p. 229-231 en 335.
(86) In : HBVL, 19.5.1948. Mededeling Jos Engelbosch Aalst. Landbouwer Edouard Roebben-Hechtermans (Z. 3.2.1918 – STZ. 12.9.1993) was oud-strijder en krijgsgevangene 40-45. Landbouwer en politieker Armand Knuts-Coart (Z. 22.4.1891 – 1964) woonde in het IJzeren Kruis. Edouard Hendrix-Gilissen was horlogemaker, oud-strijder en verzetslid (Z. 5.1.1920 – STZ. 28.9.1973).
(87) Zie : FOTOBOEK 1996. Mededeling Henri Berton (°1929).
(88) Deze Franse zwart-witprent uit 1952 verhaalt hoe een verkoopster met doorzettingsvermogen het tot recordvlieger brengt, maar verongelukt.
(89) Marcel Hansoul (Z. 25.3.1919 – HZ. 1.5.1983), was jonkman en gemeentesecretaris tussen 1945 en de samenvoeging van Zepperen met Sint-Truiden in 1976. Pastoor Eduard Hayen (Bevingen 26.4.1914 – Diepenbeek 25.3.1970). Jozef Schoenaers-Ramaekers (Rijkel 12.5.1933 – Z. 2.2.1985). Josephine Bessemans-Knapen (Z. 29.8.1899 – ST. 28.3.1995). Pater (Willy) Clemens Wintmolders (°Kozen 3.2.1923). Guillaume Vanschoenwinkel (Wellen 7.4.1906 – STZ. 10.12.1986), Philomena Bleus-Biets (°Ord. 26.6.1899), Pieter Bleus (°Z. 11.07.1931), pater Noël Franssen (Antwerpen 11.7.1910 – STZ. 2.12.1978).

Illustraties (zie gedrukte versie)
Steen boven de deur van herberg In ’t Blavierke bij het klooster
Foto van een stukje Oud Zepperen gebruikt in de gemeenteschool van Zepperen, Estaminet “Het IJzeren Kruis”
De vrachtwagen van Clement Geladé-Timmermans van Zepperen met reclame voor bieren Wielemans. Foto Dany Schoebrechts Aalst
Café ’t Dorp rond 1900 in leem en in 1920 in baksteen
De meimaand achter café In de Oude Drie Koningen van Steukers-Mommen, nu taverne Haspengouw, in de jaren 1932. De koffietafels voor de bedevaarders naar de Drie Gezusters worden opgeruimd. Lis Renaerts, Fin Renaerts-Mommen, Lucie Mam Sie Mommen-Knapen, Leonie Steukers-Mommen, Emilienne Mommen, Amelia Mam van ’t Dorp Mommen-Geladie en Laure Steukers. Emilienne mocht van de Zusters tijdens de speeltijd helpen met koffie maken. Foto Edouard Bonneux
Trinette Boonen, kleermaker François Knapen met hoed , Philomène Raets, Joseph Renaerts met hoed. Zittend : Louis Hansoul, Joseph Raets, Raymond Renaerts, Eloi Renaerts en Romain Raets drinken rond 1913 een glas voor het Café Raets op de hoek van de d’Oye en de Kleine d’Oyestraat. De kleine Antoine Knapen (°1909), later slachter, staat er ook bij.
Deze fotokaart met François Knapen kleermaker-herbergier werd begin maart 1913 via Ordingen door François gestuurd naar Henri Knaepen die garçon d’hôtel was In de Zwaan in de Antwerpse Korte Gasthuisstraat. Wa’s vrouw Clemence Raets draagt de kleine Jef Knapen (°1911). Foto fam. Kapen.
Café Hubert Appeltans-Vanhaeren, In de Zwarte Wolk, Den baas drinkt meer als’t volk. Foto door Rietjens en zoon, Hamelstraat, Sint-Truiden. Met reclame voor Cristal Alken en Bieren Wielemans. In de deuropening en in het venster wellicht de dochters des huizes. Foto Ingrid Appeltans
Prentbriefkaart rond 1925 met uiterst rechts het café In de Drie Gezusters (Desalus-Candrix) en verderop de vakwerkherbergen van De Noes Mommen en Nand Mommen
Café Oud Brussel eind april 1940 op de hoek van de Roosbeekstraat, met Theofiel Paternoster Claes, Jef Dethier, twee onbekenden en Dries van Hannes Hansoul
Omer (°1927) va Clem Leemans tussen zijn zussen Bertha en Virginie Leemans bij de populaire muziekautomaat Jefke in het café Oud Brussel van zijn vader Clement
Het Haecht-café Bé de Baets van Augusta Kleykens (1906-1991) tussen 1948 en 1991 in de Roosbeekstraat, genoemd naar haar man. Gusta was al vroeg weduwe geworden van Henri Baets (Alleur 1907- Z. 1945)
Stin Houbrechts va Bokke, koolputter en socialist Jef Knapen, Martha Strauven en haar echtgenoot slachter Ber Creten zitten in het zonnetje buiten hun café aan de Poel rond 1936. Dochter Jetje Creten speelt voor garçon.
De bejaarde Lambert Creten (1900-1979) helpt op kermisavond bij de colafrigo op het binnenkoertje van zijn café rond 1970.
Bij Jef en Irma Billen in de Statiestraat De Tram 16 oktober 1948
De Tram 28 september 1935
Xavier Creten (1902-1961)
De klarinet van Vee Creten, van het huis Alfred Franzen Liège. Gift familie Creten, Zellik
Foto van café De Woe rond 1911. Voor de tafel zit Lambert Creten. Van links naar rechts zitten Henri Colemonts Henrieke Honing, August Vananroye Stekgus, en drie onbekenden met hoed. De zesde is Jan Vananroye met één arm. De zevende is Jozef Creten van de Roosbeek. De man met zijn handen op de knieën is Hubert Vanhaeren. Eigenaar Henri Mommen De Woe staat tweede van links met zijn vrouw Amelia en een oudere moeder. Ook Henri Poelmans Katoke is erbij en drinkt uit de fles. Uitleg door Josée Priemen
Gezelschap met borrel en kaarten. Links zit Clem Leemans links op stoel. In de hoek met klak Henri van ’t Woeke Vanoirbeek. Het meisje is Melanieke Knapen (°1902), zus van Mam Sie. Naar verluidt zit Henri Schoofs, broer van de meester en in 1915 als soldaat verdronken, rechts van haar. Emile Mommen, de latere stationschef, zit op de fiets. REchts op de stoel zit Berke van de Boy Jammaers of Henrieke Honing Colemonts. Kleermaker Frans Knapen en zijn vrouw Clemence Raets schenken uit. Hun herberg, later de Coöperatief en boerderij, gelegen in de Dorpsstraat schuin tegenover de Wellensestraat stond lange jaren in de weg van de fietsers. In 1988 werd het vakwerkgebouw afgebroken om plaats te maken voor de vernieuwde hoofdstraat door Zepperen. Foto Edouard Bonneux
Simon de Jong met zijn vrouw Jeanne en collega Piet Herps spelen als De Lustige Vagebonden in zaal Oud Brussel.
Den Hollander Simon de Jong speelt harmonica in cafe Sportwereld bij Jet in de Eynestraat in 1956. Zijn vrouw Jeanne doet het slagwerk.
Calix Vantilt (°1932) en Angèle Driesen (°1925) in hun café Oud Brussel in 1956
De Muiskes van Wellen voor de danstent Novelty op de winterkermis in januari rond 1957 : Manuel Heeren, Hubertine Weegmans, Jeanne en Lambert Vanmuyzen
Een strooibiljet voor de danstent Ramona van Theo Cleners Scherpenheuvel, gedrukt door Rietjens in de jaren vijftig. Gift Roger Duchateau, Sint-Truiden
De Stem van Haspengouw 18 september 1909
De Tram 17 september 1904
De Tram 19 september 1903
Danstent Ramona van Cleners-Roten
DECAP-orgel van de tent van De Miekes van Scherpenheuvel. Foto Calix Vantilt-Driesen
Het jubileum van pastoor Theodoor Reyners (°1873) in 1944, vijfentwintig jaar priester in Zepperen. Pastoor Reyners en deken Kubben voor de pastorie
Pastoor spreekt zijn parochianen toe bij zijn pastoorsjubileum in 1944. Voor de kerktoren staan kapelaan Proesmans, Josephine America en verscheidene engeltjes met o.m. Marie-Jeanne Hiels, Renée en Rosa Vanvuchelen, Sibylla Hoedenmakers, Liske Strauven, Julienne Vanbergen, Louise Knapen, Maria Geladé en Liske Knapen. Achteraan de Dikke Lowie en Maria van Nol
De inhaling van pastoor Gerard Herckens (°1897) in 1946. Links een oom van de pastoor, vader van zijn meid Olga. Pastoor Herckens met deken Kubben van Sint-Truiden. Achteraan Theofiel Pulinx van Ordingen en zoontje Jozef. Rechts onderwijzer Jef Fabry. Pastoor Herckens werd in 1955 deken te Gingelom.
Op het kerkplein met rechts achteraan nog het café Coopmans/Nijs en de lange Jef Pulinx. Van rechts naar links pater Christiaan Muermans, de kleine Suzanne Nobels, Armand Stijnen, Jef Massoels, pastoor Herckens, Jang Geladé, deken Kubben, Fille Vanvuchelen, Henri Duchamps, Yvonne Boonen, Yvonne Knapen, Hubertine Thijs en Amelie Vaes.
Foto van de Gouden Bruiloft op 21 september 1943 : Achteraan : Tilman Knapen, Henri Hendrix, Louis Bex, Martin Hendrix, Roger Daniëls, Emerence Daniëls, de kleine Richard Knapen, Gabriël Baldewijns, Suzanne Daniëls, Georges Daniëls. Midden : Urbain Daniëls, Amelie Knapen, Finne Van de Loo, Jef Daniëls, Paula Strauven, Martha Daniëls, Louis Daniëls x Lisa Gos, kindje Daniëls, Louis Hendrix, Maria Quaetpeerds, Jang Daniëls, Edgard Knapen, Fin Knapen, Henri Strauven, Tinus Bex, Louis Bex, Selleke Bex. Vooraan : Jozef Daniëls, Guillaume Daniëls, Fons Daniëls, Amelia Bex en Jef Daniëls met hond Foky, Lis Daniëls, Bernadine Daniëls, Jef Hendrix, Jean Daniëls van d’Eygen, Jef Strauven, Jeanine Strauven, Oscar Strauven, René Daniëls, Paul Hendrix
De stoet van de Gouden Bruiloft van 1943. Emma Creten en Martha America van d’Eygen als vrouw en man met kinderkoets en Roger Appeltans en Roger America als kinderen
De versierde jongenschool met een groepje jazzspelers uit Sint-Truiden, die in café Ons Huis van Baldewijns speelden : Kaffé-Fonske Muziek (Pinkers) en Florent. Verder Clothilde Vananroye, André Beusen, Jef en François Creten, Stefanie Renaers en Wai Vananroye.
De wagen van de Bergstraat in de stoet van 1943 : vooraan de lange Jef Pulinx en Guske Ruysen ? in vermomming. Verder nog René Quarem, Angèle Driesen, Irma Vanmechelen, Louise Quarem, Jef Dehaes, Clement Duchateau, Juleke Bex, Bertha en Irma Ruysen en Jeanne Pulinx
De Ezels van de Roosbeek waren een beroemde groep in stoeten. Op Kop Maurice Vananroye en achteraan Stekske in een karretje. De paarden met namaakbenen van de ruiters hingen in een houten kader aan de schouders
Guillaume Billen staat langs de koets met Jet en Mina Vananroye en Josée Schurmans uit de Steeg of Kleine d’Oyestraat
Remy Driesmans, Maria Vansimpsen, Herman Otten en Bertha Boussy in hun versierde koets nabij het kerkplein in 1943.
De kabouters van de Plankstraat o.m. Hilda Thijs, Maria Degraef, Simone Sauwens, Denise Knapen. Maurice Thijs was koning van de kabouters
“Tiroolse” dansers uit de Plankstraat in kostuums met belletjes. De vrouwen dragen lange zwarte rokken en witte zijden bloezen. De mannen dragen pofbroeken. Irma Vanbrabant, Jef Knapen, Jet, Tin en Trisette Thijs, Jef Pluymers, Irma Broen, Maria Vanoirbeek uit de molen en Gerard Colemonts
Georges Engelbosch leidt een ponykar met daarin Paul Knapen en Maria Schoenaerts als koppeltje
De dames van d’Eygen verkleed voor de Gouden Bruiloftstoet van 1943 : Achteraan Imelda Appeltans, Emma Creten en Martha America. Vooraan : Maria Bex, Victoire Baldewijns, Finneke Creten, Alice Baldewijns, Louise America en Cecile Baldewijns.
Gouden Bruiloft in 1946 in de Kogelstraat : Jozef Thijs (°1873) en Bertha Colemonts (°1875) zitten vooraan. Achteraan : Jean Thijs-Bex, Maria Wissels-Thijs, Elisa Magon-Thijs en Robert Thijs-Treunen
Op de Roosbeek bij het steegje naast De Baets. Valère Hayen, Maria De Baets, Maurice Vananroye. Midden : Gust Stekske Vananroye. Vooraan Maurice Timmermans, de kleine Camille Vananroye (°1943), Bin Ruysen en de kleine Ruysen
Het Duivenliedje van Meester Creten uit de jaren twintig, nog altijd voorgezongen door Ston Nijs :
Laatst(maal) kwam ik door het dorp gegaan.
Ik zag veel jongens op schildwacht staan.
Altijd zien ze naar omhoog,
‘t blauwe hemelsgewelf in d’oog.
Ik dacht dat zullen naar alle schijn,
sterrenkundigen zijn.
En ik sprak : “Jongens, wel gegroet,
zeg me wat gij hier doet.
Refrein :
Ons duiven, ons duiven, zijn sterk van lijf en smal van veer.
Zij draaien en zwaaien en komen van overal weer. (bis)

Haalden wij met die grote reis,
Te Sint-Truiden somtijds eens prijs.
Dan werd er volop feest gevierd
en tot ’s avonds rondgezwierd.
Zepperenaren zo heten wij,
en wij vormen een maatschappij.
’t Is op Zepperes grondgebied,
waar men al die kijkers ziet.
Refrein.

 

*
* *
Toneelleven
Richard Knapen

De oudste vermelding
Het vroegste spoor van straattoneel vinden we in de archieven van de kerk. Al in 1779 speelde men in de processie tafereeltjes uit het leven van Genoveva. Een zekere Jaak Peeters speelde toen jarenlang voor de doofstomme duivel die volgens de legende de kaars van de heilige probeerde uit te blazen (1). Ook de laatgotische muurschilderingen van 1509 in de Genovevakerk waren wellicht geïnspireerd door toneel in de kerk, afgeschaft door het Concilie van Trente in de 16de eeuw.
Witheer Jacobus Claes als toneelauteur
In de marge moeten we ook de in 1752 te Zepperen geboren Norbertijn of Witheer Jacob Claes vermelden. In 1795 werd hij rector in Kortenbos en bij de Franse pastoorsvervolging is hij een tijdlang verbannen naar Guyana. Later werd hij pastoor in het Kempische Oostham. Hij was in het begin van de 19de eeuw een erg populair schrijver van moraliserende volksboekjes zoals De Boere-Theologie, Den godvrugtigen Scheper of De welmeynende Boere-Dogter. Het laatste werkje draagt als ondertitel Hoe eene Dogter ten platten lande zig moet voegen, om onder het bestier van haere Ouders, of Meesters christelijk te leven, afwagtende den tijd, om in den Houwelijken Staet te treeden. Het was opgesteld in dialoogvorm en leest vlot als een toneelstukje. Dansen was toen nog een uitvinding van de duivel. De boekjes werden uitgegeven in Sint-Truiden, Leuven, Gent, …. (2)

De Vereenigde Vrienden in oorlogstijd
De studenten van de Paters mochten al in het begin van de eeuw naar een toneelvoorstelling in Zepperen. In De Tram van 20 september 1902 beschrijft een onbekende Zepperse correspondent hoe de ganse week in ons vermaard en kluchtig dorp Zepperen besteed is aan het kuisen, slachten en bakken en hoe de brouwers nog altijd volle wagens van alle soorten bijvoeren (3). Op Kermiszondag is er een komedie bij August Coopmans en op maandag allerlei aardige volksspelen in ’t midden van ’t dorp, genaamd de Stad en Roosbeek. Andere wijken komen op andere dagen aan bod. Komt dus allen naar Zepperen, zoowel genoodigden als ongenoodigden. Vivat Zepperen !
Het duurde tot het einde van de eerste wereldoorlog voor er een eigen toneelvereniging opdook. Op 10 februari 1918 werd de Comediekring De Vereenigde Vrienden gesticht, blijkbaar door een al bestaande groep. Schatbewaarder en bewerker van toneelstukken was meester Jozef Schoofs, twee jaar later opgevolgd door onderwijzer Henri Jammaers. Meester Schoofs verliet, mogelijk na onenigheid met de parochiepriesters, het dorpstoneel en bewerkte ondermeer in september 1921 het zesbedrijvige drama De Zot van Herckenrode van pastoor Creten voor het St-Truidensch Volkstoneel. De kring zou daarna nog twee jaar een sluimerend bestaan kennen. Toen werden uiteindelijk de witborstels verkocht aan metselaar Jozef Thijs en werd de rekening afgesloten. Spelers waren de latere dokter Urbain Jammaers, Domien Nijs, Robin Neesen, Frans Mommen, Jozef Mommen, Emile Mommen, Louis America en Hubert Vanbergen. In het rekeningenboekje vinden we de namen van populaire stukken : Boeren van Oolen, De Brusselsche straatzanger, Het Schoothondje der Koningin, De twee broeders, Dolle Hans, Moederhart, Bloedgeld, De nieuwe dokter, Ook een held. Men spreekt in de volksmond ook nog over Reus Finart en Max van Eylen. Voor 1914 speelde men al in de schuur van Gust Coopmans van de Cabey bij het nu verdwenen café op de hoek naast de Taverne Haspengouw. Daarna kon men gebruik maken van de nieuwe klaslokalen met houten tussenschot van de Zustersschool, honderd meter verder. Van de Zusters werden schrijfboeken gekocht om de rollen in over te pennen. De kledij werd in Luik gehuurd en afgehaald, de piano en de stoelen in Sint-Truiden. Dat het er niet altijd even rustig aan toe ging bewijzen de aankopen van bengaalsch vuurpoeder, percussen en een revolver. Baron de Pitteurs en pastoor Vossen sponsorden de kring. Het eerste jaar kon men in drie opvoeringen bijna 3.500 frank aan inkomsten optekenen. Het souper achteraf kostte ruim 300 frank ! Op het menu stonden konijn in siroop-wijn-azijn, aardappelen, brood, bier en sigaren (4).

Stichting van Vreugd in Deugd
In 1923 is er sprake van een nieuw gestichte toneelkring Herleving, nadat een andere zich doodliep tegen niet nader genoemde klippen. Omstreeks 1924 werd inderdaad onder impuls van pastoor Reyners de groep Vreugd in Deugd gesticht ter ondersteuning van de bouwwerken van de meisjesschool. De dames speelden toneel, onder leiding van de Zusters Vincentius à Paulo. Stukken zoals Haar offer en Zusterliefde vormden het aangepaste repertoire van ondermeer Jeanne Onkelinx, Josephine Knapen, Anna en Seraphina Smets, Louise en Henriette Fabry en Florentine Vanschoenwinkel.
1 januari 1925 werd ook een Studentenbond gesticht. De jongensafdeling van de toneelkring van pastoor Reyners was meestal met studenten bemand : de komische Leopold Fabry met rosse pruik, Renier Fabry, Armand Landeloos, Alfons Strauven, Henri Vandenbosch, Louis America, Henri Bollen en anderen. Onderwijzer Henri Vandenborne van Bommershoven, schoonbroer van Pol Fabry, was pianist-violist en leidde de zang. Men speelde met veel succes in de kleine zaal van de zustersschool : uitzonderlijk werd een stuk een vierde keer opgevoerd. Het treurspel was voor de meisjes en het blijspel van de avond voor de jongens. Vrouwenbond en mannenbond repeteerden streng gescheiden, er was dus geen sprake van gemengd toneel. Deze groep concurreerde met de groep van de zaal Vandenbosch. Toen de meeste jongens hun studie afsloten is deze toneelgroep opgedoekt (5).

De groep Volharding
De Volharding vormde de vriendelijke concurrentie van de vorige groep. Ze werd gesticht door Antoon Bex en Charlot Nijs. Ze speelden vooral in de jaren twintig in een zaal aan de Stationsstraat ten huize van de familie Vandenbosch. Het nu nog bestaande magazijn-poorthuis met achterliggende gebouwen was de vroegere toneelzaal. Ook de studenten van het Sint-Aloysiusinstituut speelden hier. Zo voerden de internen op zondag 30 januari 1927 om half zes ten voordele van O.L.Vrouw der Roepingen het drama Padrecito op in vier bedrijven met verschillende voordrachten en liederen. Kaarten kostten 3 en 2 frank; De banken waren er gemaakt van ongeschaafde latten, wat niet belette dat de groep Volharding veel succes kende (6). De kaarten werden soms per opbod op straat verder verkocht ! Tussen een kort blijspel en het eigenlijke drama hield men een pauze met zang. Pianist was Raymond Sente van Sint-Truiden. De prachtige gehuurde kostuums kwamen in kisten op het nabijgelegen station van Ordingen aan. Soms laattijdig, wat het nog extra spannend maakte. De leden droegen een fluwelen pet met daarop het embleem Volharding. In de herinnering leven nog de namen van stukken als De Poel met Boer Stansen, waarin Charlot Nijs de rol van de oude zwerver Jore speelde. Frans Gilissen speelde de hoofdrol en men dong met het stuk mee in het Landjuweel te Piringen. In Inez de Castro ging het over een Spaanse edelvrouw en Zwarte sneeuw is men ook nog in Jesseren gaan spelen. Vooraf werden alle gewaagde passages in de toneeltekst doorstreept of aangepast. Zo werd bijvoorbeeld de uitroep Wijf, ik moèt U hebben ! vervangen door het brave Ik zal trouwen ! Toch kwam men door de eerste gemengd gespeelde stukken in aanvaring met de pastoor (7). Bij de spelers vermelden we verder Jef en Fons Vanbergen, Gust Knapen, Louis Langenaken den dikke Lowie, Roger Vandenbosch, Henri Leunen – hield jaren zijn toneelnaam Lupus Dompel -, Jef Raets, Arnold Knapen, Henri Renaerts Kuiperke, Bert en Vee Creten. Deze laatste was vermaard als zanger van de succesnummers Terug van het Bal Masqué en de Zepperse Revue. Als dames speelden Maria, Josephine en Iréne Vandenbosch. Enkele overblijvende van de vroegere Vereenigde Vrienden bleven intussen aan toneel doen onder de kapelaans Knaepen en Lambrechts. Hun lokaal was de in de zomer van 1993 afgebroken zaal achter het café van Coopmans Mandus Poei aan de Eynestraat (8). De herinnering blijft aan ordebewaarder Guske Ruysen en de ongemakkelijke houten opklapbare zitjes waarmee de jeugdige achterwerkjes bleven spelen. De jeugd mocht er buiten de dagelijkse catechismus één keer gemengd zitten : bij de komst van Sinterklaas. Men genoot er met volle teugen van pater Mestdagh en zijn Eiland in de zon. Door zijn huwelijk met Alice Coopmans kwam Jefke Vanbergen over naar deze groep, meteen het einde van de Volharding ! Spelers waren verder Eduard en Jef Roebben, Bert Leemans, Armand Stijnen, Herman Knuts, Alfred Nijs, Henricus Piette, René Engelbosch, Armandke Schoofs, Jean Peeters, Basile Schoenaerts, Gaston Neven, Theo Claes Paternoster, Gaston Bex en Urbain Daniëls. Velen vinden we later terug bij het BJB-toneel. Naast de verder in deze tekst genoemde stukken speelde men ook De Zwansprofessor, Wannes Raps, Slisse en Cesar en Het kruis op de heide.

Toneel door de Boerenjeugdbond
De Boerenjeugdbond-afdeling Zepperen werd officieel erkend in december 1932 door de overkoepelende nationale BJB-organisatie. Vooral door de toneelijver van kapelaan Thijssen vanaf 1938 werd tweemaal per jaar gespeeld en éénmaal een zangavond gehouden. Men speelde in de klassen van de meisjesschool of bij Mandus Poei. Men herinnert zich nog ontroerende drama’s zoals Priestereed en Fredjes offer en de kluchten De nieuwe rijke of Het Schoothondje van de Koningin. Andere titels : Onder de Sovjet-vlag, Tijl Uilenspiegel, Hug Schot, Floriaan zaliger – in Zeppers dialect ! – , Robert en Bertrand, Hoe ouder hoe zotter en Waar de sterre bleef stillestaan. Spelers waren onder meer Jef en Gaston Bex, Gerard Geladé, Edmond Hermans, Felix Appeltans, Gustaaf Appeltants, Gustaaf Vaes, Armand Knapen en Jef Jammaers. Regisseur was Berke Leemans en souffleur Pierre Bleus. Voor de zang tussendoor zorgden André Hayen, Henri en Fons America en Louis Creten onder begeleiding van Alice Vanoirbeek. De B.J.B.-meisjes speelden op Kerstdag 1937 om zes uur in de parochiezaal het drama Machteld van Vlaanderen. De kostuums werden gehuurd bij het huis Remacle van Luik. Zondag 20 februari daarop hielden ze een zangavond met een dertigtal nieuwe radioliederen en voeren de klucht Als twee honden op. Kaarten bij Leopoldine Gilissen ! Op een zondag in maart daarop werd om half acht het familiedrama Weergekeerd en weergevonden opgevoerd. De tusschenpoozen waren opgeluisterd met luimige deftige liederen. Op een zondag in november 1938 speelde in de Gildezaal in de Eynestraat om zeven uur de klucht In de War en het drama Hotsebotse. Drie weken later speelden de meisjes vanaf vijf uur in de parochiezaal het blijspel Hoe ’t kwezeltje gekwezeld werd. De kaarten kostten 4 en 3 frank. In dat bijzonder gevuld toneeljaar gaven ook de leden van de Voetbal een toneelfeest met drie blijspelen in de parochiezaal (9). Onder leiding van kapelaan Lismont bracht deze groep ook na de oorlog volks toneel. Nog enkele titels van toneelstukken door de meisjes : De maagd van Toledo en De zwerftocht naar het geluk, speelsters Maria Nijs, Maria Knapen en Irma Bamps. Tussen de bedrijven door was er plaats voor zang en muziek verzorgd door Henri en Roger America en André Hayen met aan de piano Elise Vanoirbeek. Als geliefde akteurs herinnert men zich ondermeer René Hechtermans, Armand Knapen, leider Omer Hayen, de broers Gaston, Jozef en Gustaaf Bex, Gerard Geladé, Edmond Hermans, Pierre Bleus, Henri en Firmin Leunen, Henri Piette, Gustaaf Vanoirbeek, Bert Leemans, Antoon Maes, Jozef Knapen, Gustaaf en Jozef Vaes, Julien Philippaerts, Maurice Leemans. Gekende successtukken waren Robert en Bertrand, Hugh Scott, Hoe ouder hoe zotter, Floriaan zaliger, Jeanke en Marie, Diverse sloebers en Waar de sterre bleef stillestaan.
Omstreeks 1950 speelde ook de plaatselijke Chiro toneel met Paul en Guy Fabry – ook pianist -, Gaston Neven, Nicole Neven, Antoine Bessemans, Paul Knapen, Alma Derwael en Marthe Jammaers. Herinneringen spreken van souffleur Lismont die door acteur Paul Knapen duchtig onder het stof werd geborsteld, hamers die aan de verkeerde – harde – kant op hoofden terecht kwamen en toeschouwster Mina va Pake die op een hoogtepunt van het blijspel uitriep : Had op, ich pie‘s in men broek !
De pas opgerichte Jong-Socialisten speelden rond 1950 bekende komedies zoals De tante van Amerika in de zaal Oud Brussel op de hoek van de Roosbeekstraat. Henri Berton ontwierp hun embleem : twee handen met drie orchideeën, en de naam Hand in hand natuurvrienden.

Een Cultureel Centrum in Zuid-Limburg
In het cultureel centrum aan de Kasteelstraat, vanaf 1954 opgericht en beheerd door de paters assumptionisten, speelden professionele groepen zoals het Reizend Volkstheater uit Antwerpen en het Nieuw Nederlands Toneel uit Gent. Enig in Limburg tot voor de start van de culturele centra Neerpelt (1968) en Hasselt (1972). In 1962 werd onder bouwoverste en gedreven toneelregisseur Michaël Dello de nieuwe toneelzaal met een 500-tal plaatsen in gebruik genomen. In 1974 waren er onder meer voorstellingen van het Limburgs Jeugdtoneel, het Mechels Miniatuurtheater, het Groot Limburgs Toneel, het Fakkeltheater en de Koninklijke Vlaamse Schouwburg. Het eigen tijdschriftje Nieuws propageerde dit ambitieuze programma, opgezet door pater Jef Schoubben. Vele verenigingen uit de streek vonden voor hun feestelijkheden de weg naar de Poaters, zoals het klooster in de volksmond werd genoemd. Intussen was er in Sint-Truiden een betoelaagd stedelijk cultureel centrum van start gegaan. De Paters verlegden daarom hun inspanning van dit ongesubsidieerd cultureel opbouwwerk naar bijvoorbeeld sportactiviteiten voor de jeugd zoals de Cross der Jongsten met broeder Arsène of benefietorganisaties.

De Katholieke Landelijke Jeugd in actie
In 1965 werd de BJB-beweging omgedoopt in Katholieke Landelijke Jeugd. Het KLJ-toneel groeide hier uit bonte avond-sketches zoals Mina-Lina, Dynamiet, Boer Kalders of Schoonmama blijft logeren. 1971 bracht onder leiding van proost Aloysius Ponsen het eerste gemengde toneelstuk Romance rond artikel 14. Met Laurent Bex, Jos Lacroix, Leona Houbrechts, Marylise Vanoirbeek, Liliane Pulinx en anderen. Men was deze eenakter eerst in Eksel gaan bekijken. Het jaar daarop regisseerde pater Michael Dello deskundig het stuk Slisse Bompa en meteen was een reeks jaarlijkse blijspelen gestart : De filosoof van Hagem (1973, hét succesnummer), Slisse en Cesar (1974), Dieven en Diplomaten (1975), Met de komplimenten van de Sjeik (1976), De bokskampioen (1977), De tante van Charly (1978, met 1.500 toeschouwers !), ‘n Schat van een dochter (1979), Welterusten (1980), Mannen met baarden (1981). Pater Michael leerde de jeugd wat toneelspelen eigenlijk was. Men kon ook gebruik maken van de toneelzaal van de paters assumptionisten, zoals gezegd een heus cultureel centrum voor Zuid-West-Limburg. Onvergetelijke hoogtepunten wisselden af met nieuwe uitdagingen : de ouderen die uit de jeugdvereniging in het huwelijksbootje stapten moesten vervangen worden. De vaderlijke regisseur, die parochiepriester werd in Borsbeek, kreeg een opvolger uit eigen rangen, Guido Bex. Motor en sterspeler was zonder twijfel Luc Neven. Ook Jozef Benaets, Marthe Bex, Romain Strauven en Marijke Schoenaerts stonden in méér dan drie stukken op de planken. Latere jeugdsterren als Luc Vanoirbeek en Georges Vanoirbeek, An Vananroye, Marie-Thérèse Bollen, Ivo Vanschoenwinkel, Tony Vaes, Suzanne Bex, Ruth Bessemans en Gerald Heeren flonkerden in komedies zoals Baby Hamilton (1983), Slisse bouwt (1984), De geheimzinnige jachthut (1986), Geen dode zonder lijk (1987) en Wij gaan naar Benidorm (1988). En dan vergeten we nog heelwat verdienstelijke namen, waaronder decorbouwer Eddy Leunen (10).

Veel toneel !
In het najaar van 1980 werden de Zepperse Toneelvrienden opgericht op initiatief van Luc Neven en Jozef Benaets (11). Beide ontgroeiden het KLJ-jeugdtoneel, maar waren blijvend door de toneelmicrobe gebeten. Daarmee telde Zepperen toen drie toneelverenigingen : de Toneelvrienden, het KLJ-toneel en het toneel van de leerkrachten van het Sint-Aloysiusinstituut. De laatstgenoemde groep met ondermeer Jos Lacroix, Guido Bex, Guido Bex (de andere), Rita Jacques, Albert Manet, Rita Martens en Tejo Kwaspen (decorontwerp) is bekend van de stukken Een meisje om te stelen (1983), Veel geluk, professor (1984), De Huzaren (1985), Wie is nu wie (1986), Wie is mijn man, wie is mijn minnaar ? (1987), August, August, August (1988)…
Guido Bex en Guido Bex-Martens werden regisseur bij het Hasselts toneel.
In schoolverband speelde Mark Neven met de oudste scholieren het sterke, anti-fascistische stuk De Golf (1992). De Basisschool Sint-Aloysius bracht regelmatig met alle leerlingen samen heuse kindermusicals : onder meer Dit kan toch niet… het is te gek (1987) op een prachtig autokerkhof, Zo hoog uit de hemel (1992) en De Koning van Septimburias (1997).

De Zepperse Toneelvrienden
Als voortzetting van de parochiale toneeltraditie groeiden de Zepperse Toneelvrienden uit tot een groep die bijzonder gesmaakte blijspelen brengt. Anders dan vroeger is de groep gemengd, wordt een beroep gedaan op vergoede professionele regisseurs en kan in een goed uitgeruste toneelzaal worden opgetreden. Acteurs, actrices, decorbouwers, technische ploeg, toneelmeesters, souffleur, onthaalmensen en losse medewerkers vormen een hechte groep van meer dan vijftig medewerkers. Hun inzet wordt beloond : elk stuk kan rekenen op drie uitverkochte zalen. Het bestuur bestond ten tijde van hun eerste vertoning De Spaanse Vlieg in 1981 uit voorzitter Luc Neven, ondervoorzitter Rita Jacques, secretaris Valère Vanmechelen, penningmeester Richard Knapen, Jozef Benaets, Georges Roebben, Luc Degeest en Gerda Neven. De titels van de daarop volgende blijspelen : De Kwatta Soldaten (1982), In de Witte Wolk (1983), De bruidegom (1984), Drie is teveel (1985), Geen sex in Sussex (1986), Toon wint ‘t miljoen (1987), Hoera, een drieling ! (1988), Kamer te huur (1989). Regisseurs waren Renaat Everaerts, Jan Matthijs en Frans Buckinx.
Op 31 oktober 1990 werd in de voorzaal van het Sint-Aloysiusinstituut een jublieumviering met diamontage en fototentoonstelling Nog altèd kemeide georganiseerd. Voorzitter Richard Knapen verwelkomde de genodigden en schetste bondig de historiek van de Zepperse Toneelvrienden. Edith Paemelaere luisterde het geheel muzikaal op. Daarna sprak Celest Baeten, voorzitter van het Limburgs Toneelverbond. Hij feliciteerde en bemoedigde de groep. Voorzitter Richard Knapen leidde nu de bestuursploeg met ondervoorzitter Alfons Bijloos, secretaris Rosette Bex, schatbewaarder Liliane Pulinx, Luc Neven, Georges Roebben, Nelly Colmadin en Gustaaf Kleykens. De twee stichters, initiatiefnemers van het eerste uur, Luc Neven en Jef Benaets werden door Baeten gehuldigd. Aan Luc Neven werd het Sint-Genesiusgild uitgereikt, een nationale onderscheiding voor een lange toneelcarrière. Op de bestuursvergadering van 14 november 1990 werden de overige bestuursleden gehuldigd en geprezen voor hun tienjarig trouw lidmaatschap door voorzitter Knapen. Luc Neven, Richard Knapen, Jef Benaets, Nelly Colmadin, Georges Roebben en Liliiane Pulinx kregen de tinnen ereschaal. Ook het Sint-Truidens stadsbestuur liet zich niet onbetuigd en nodigde prompt alle leden van het gezelschap ten stadhuize op 18 januari 1991. Burgemeester Jef Cleeren sprak de lofwoorden, overhandigde de ereschaal van de Stad en alles werd met een receptie besloten. Als jubileumstuk werd het toneelstuk Een vlo in ‘t oor van Georges Feydeau geregisseerd door Frans Buckinx. Het werd het grootste succes in het bestaan van de groep. De talrijke bezetting en wisseling van drie decors in een recordtempo van acht minuten was een technisch hoogstandje. Er werd een draaibed gemonteerd en prachtige kostuums gehuurd bij het huis Baeyens in Antwerpen. Alleen al het bezoek en het passen ten huize Baeyens was een belevenis. Vooral de dames hadden het nogal moeilijk om het mooiste en chicste toiletje te vinden. De groep kreeg dan ook een staande ovatie en een extra opvoering bleek nodig. Het publiek deelde via een gratis consumptiebonnetje in de viering.
Na dit euforische seizoen 1991 werd terug beroep gedaan op de eerste regisseur Jan Mathijs met het stuk ’t Is weer Knudde, een komische triller. Een nieuwe wind kwam er in 1993 met de bekende regisseur Rem Vastenavondt uit Hasselt. Hij regisseerde Het Dorpsplein met heel veel succes. Het prachtige decor van de technische ploeg en de opluistering door accordeonist Guido Tournel uit Sint-Lambrechts-Herk droegen hiertoe bij. Op voorstel van voorzitter Richard Knapen werd de feitelijke vereniging een vereniging zonder winstoogmerk De Zepperse Toneelvrienden, om zich wettelijk in orde te stellen. 1992 werd voor de Toneelvrienden een druk seizoen. Op 23 september vond in Zepperen de Sint-Truidense Open Monumentendag plaats. Temidden van de waardevolle historische gebouwen, bezoekbaar door het talrijk opgekomen publiek, speelden de Zepperse Toneelvrienden een historisch wagenspel op het kerkplein. De keuze viel op het stuk Sic transit Gloria Mundi van auteur Louis Boonen uit Peer. Hij woonde trouwens de opvoering bij en stuurde achteraf een felicitatiebrief. Vermits het ging om een eerste opvoering kreeg het gezelschap bovendien de creatiepremie van SABAM.
In de keuze van het repertoire dook steeds dezelfde moeilijkheid op : de keuze tussen een goed stuk met kleine bezetting of een blijspel met veel personages. Het gezelschap beschikt over de luxe van zowat twintig acteurs en actrices. Dat leverde voor het bestuur altijd enige discussie op. Er zijn immers niet zoveel blijspelen met sterke bezetting voorhanden, die nog niet op het programma stonden. De algemene vergadering van maart 1993 besliste na een opbouwend gesprek om af te stappen van de stukken met sterke bezetting. Zo speelde men in het seizoen 1993 met succes Tante non komt uit Zaïre van John Coden met amper negen personages en vertoningen in januari 1994.
Op 12 en 19 september vierde Sint-Truiden zijn 1300-jarig bestaan met onder meer een historische ommegang. De voorzitter van het feestcomité vroeg ook deze toneelgroep om mee op te stappen in de stoet. Het bestuur en de leden gingen hier graag op in. De toneelgroep kwam zo in de belangstelling en ook de niet-acteurs konden nu ook meedoen in de figuratie. Een veertigtal leden deden mee. Het gezelschap werkte hierbij samen met de Remacluskring, zodat de groep Zepperen passend het eerste tafereel kon uitbeelden : het leven van de heilige Trudo met het bezoek van de heilige Remaclus. De groep stelde Trudo (Tim Nijs) voor, begeleid door de bisschoppen Remaclus (Prof.Dr. Guy Fabry) en Clodulf (Richard Knapen), die hem als jonge priester opleidden en hem terugbrachten naar Zerkingen. De rest van de groep bestond uit monniken (Remacluskring) en uit het dankbare volk van Zerkingen (Toneelvrienden) dat zeer verheugd was om de terugkeer van de jonge priester. Trudo zou later aan de basis liggen van de abdij en de stad Sint-Truiden. Deze ommegang bevorderde de goede verstandhouding en verbondenheid in de groep. Ook in 1998 werkte een kleinere delegatie van de groep mee met de Ommegang en het Avondspektakel bij de Trudofeesten (12). In 1995 volgde het stuk Maak plaats, Mevrouw met vijf dames en vier heren en nog hetzelfde jaar, op 16 oktober, werd het wagenspel nogmaals met veel succes opgevoerd, weliswaar met andere acteurs, op de Grote Markt ter gelegenheid van “Sint-Truiden-auto-zonder”. Voor 1996 werd opnieuw gekozen voor een jubileumstuk met grote bezetting. Regisseur Rem Vastenavondt stelde het populaire en vroeger veel gespeelde stuk De paradijsvogels van Gaston Martens voor. De nieuwste toneelstukken waren Penthouse Rock (1997), Motie van Wanorde (1998) en Komt daar de bruid ? (1999). De uitdaging voor de toekomst is de verjonging in de acteurs. Ook de hoge huurprijzen van toneelzalen baren zorgen, ondanks de meestal flinke opbrengst van de drankverkoop (13). Valère Vanmechelen, lid van de groep, regisseert nu zelf toneel in Gingelom en Velm.

Notities
(1) DARIS 1887, p. 79.
(2) Léon GOOVAERTS, Ecrivains, artistes et savants de l’ordre de prémontré. Dictionnaire bio-bibliographique, Brussel, 1899, p. 120-123. L. DRESEN-COENDERS, Een boerenleven onder pastoraal vuur. Pleidooi voor een “beter” of voor een anders geregelde huishouding, in : Jeugd en samenleving, jg. 19, 1989, nr. 10-11 : In de jonkheid gaan : over vrijen en trouwen 1500-1800, p. 628-643.
(3) Aankondigingen 1902-1938 in het Sint-Truidense weekblad De Tram
(4) Rekeningenregister van de Komediekring De Vereenigde Vrienden, Zepperen, 1918-1922, aangetroffen in het puin van de hoeve Jammaers, Terwouwenstraat Zepperen. Met dank aan Wim Jammaers, eigenaar. Zie : KERKBOEK 1993, p. 42.
(5) Mededeling meester Henri Bollen-Fabry, Ordingen.
(6) Mondelinge getuigenissen opgetekend door Alfons Heeren en Richard Knapen. ZEPPEREN 1976, p. 43, 44 en 68. Roger VANDENBOSCH, Familiekroniek & jeugdherinneringen, onuitgegeven typwerk, Zepperen, 3 mei 1990, p. 21 : Volharding.
(7) Toneelboeken, programmaboekjes en toneeltijdschriften van Charlot Nijs
(8) Jos LACROIX, Zepperse volkstoneel verliest Mandus Poei, in : Het Volk, ed. Limburg, 20.8.1993. Zie : KERKBOEK 1993, p. 43.
(9) Zie (3).
(10) Luc NEVEN, Zeven jaar toneel !!!!!, in : Klj-Krant Zepperen, jg. 3, nr. 1, jan.-feb. 1977, p. 3-4. Guido BEX, Toneel KLJ-Zepperen bestaat tien jaar, in : Het Nieuwsblad, 24 en 25.1.1981. Affiches, foto’s en toneelboeken bewaard door Luc Neven
(11) “Toneelvrienden Zepperen” steken van wal. Weldra opvoering van “De Spaanse vlieg”, in : HBVL, 15.1.1982.
(12) Luc ERALY, Hedendaagse Trudo’s volgen Remaclus, in : HBVL, 12 en 13.9.1998.
(13) Egide LISMOND, Toog houdt toneelamateurs recht. Verjonging stelt Truiense verenigingen voor problemen, in : Het Nieuwsblad, ed. Limburg, 4.11.1998.

Illustraties (zie gedrukte versie)
De BJB-acteurs uit Robert en Bertrand in de late jaren veertig : Jef Bex, Godefridus Neven, René Vanschoenwinkel, Armand Knapen, Maurice Leemans, Jozef Noelanders en Jef Vaes. Vooraan zittend : Achille Derwael, Gaston Bex, Jef Jammaers en Alfons America. Armand draagt een kleed van Fin van de Verver uit de Driesstraat. Foto via Gust Kleykens
De filosoof van Hagem in 1973 met Luc Neven en Laurent Bex. Foto door Maurice Knuts
Pater Michaël Dello als regisseur bij het KLJ-toneel
Greta Daniëls als souffleur bij het KJL-toneel
Tony Vaes, Suzanne Bex, Ivo Vanschoenwinkel en Jef Benaets in het stuk Wel te rusten van het KJL-Toneel in 1980
Het logo van de Zepperse Toneelvrienden, getekend door regisseur Jan Mathijs van Hoepertingen
Jubileumstuk Een vlo in ’t oor van Georges Feydeau in 1991. Richard Knapen als Augustin Ferraillon en Rosette Bex als Raymonde Chandebise
Het Dorpsplein in 1993 met Richard Knapen, Rosette Bex en Nelly Colmadin
Kamers te huur in 1990 met Nelly Colmadin en Richard Knapen
Jubileumstuk Een vlo in ‘t oor in 1991 met Richard Knapen
Luc Degeest en Gilberte Breesch
Groepsfoto van Komt daar de bruid ? in 1999. Vooraan : Rosette Bex, Liliane Pulinx, Romain Pulinx, Frieda Rosillion, Valere Masset en Lieve Haels. Staande : regisseur Benny Ghijsen, Emma Pulinx, Freddy Ottenborgs, Ivo Vanschoenwinkel, Rita Pluymers, Georges Roebben, Henri Daniëls en Richard Knapen
De Tram 6 februari 1937
De Tram 25 januari 1930
De Tram 3 januari 1926
De Tram 26 november 1932

 

 

*
* *
Geloof en bijgeloof
E.P. Clemens Willy Wintmolders

In het Ancien Régime van voor de Franse Revolutie was het katholicisme staatsgodsdienst in het Prinsbisdom Luik. Na een periode van kerkvervolging omstreeks 1800 kende de katholieke kerk met haar sterke zuil in het België van de tweede helft van de 19de eeuw een heropleving. De tijd tussen de beide wereldoorlogen was die van het rijke Roomse leven met katholieke actie in verenigingsverband. Na de Tweede Wereldoorlog ging de ontkerkelijking echter in stijgende lijn. Ook in Zepperen bleven veel sporen bewaard van gelovige tradities.

De volksdevotie voor de heilige Genoveva en de Drie Gezusters
De verering van de zogenaamde “Drie Gezusters” in Brustem, Rijkel en Zepperen is nog steeds met veel waas omkleed. De allereerste geschreven vermelding van een band tussen Brustem, Rijkel en Zepperen staat immers pas genoteerd in een kroniek van Brustem uit 1798 : Het sal al bekent sijn dat er gepleegt is eenen toeloop te zijn op den dag van Sinxen en zoo men dit noomt Sintervijven dat is H. Drijvuldighijd dag, te Brusthem aen de H. Bertilia ende te Rijckelen en te Sepperen (1). In 1844 liet pastoor Joannes Josephus Knapen van Groot-Gelmen bij J.-L. Milis in Sint-Truiden een brochuurtje van acht pagina’s verschijnen over het Leven van de H. Bertilia, maegd en abdis. Hij deed daarin Bertilia optreden als de Klooster-moeder van de heilige drie Gezusters ! (2). Knapen werd pastoor van Zepperen in 1845. Wellicht blies hij de verering van de Drie Gezusters nieuw leven in. De officiële kerk zwijgt over de Drie Gezusters en kent alleen de aparte namen van de HH. Genoveva, Bertilia en Eutropia.
Zepperen kende in elk geval een meer dan duizend jaar oude Genovevaverering. In de Vita Sancti Trudonis of het heiligenleven van Sint-Trudo, geschreven omstreeks 785 door de diaken Donatus van Metz (Fr.), is er sprake van een bezoek door de jonge Trudo aan de reizende interim-bisschop Remaclus, die kort na 652 in Zepperen verbleef en van een basilica, toegewijd aan Genoveva van Parijs in dat dorp (3). In een Middelnederlandse prozabewerking van omstreeks 1470 luidde dit : Op dander syde alsoe staet cepperen een dorpken daer een bede huys staet jn der eren der maghet Sinte genofeven.. (4).
Genoveva is niet te verwarren met Genoveva van Brabant (+760). Veva, Vieve of Viefke zijn Duitse en Zuid-Nederlandse afleidingen van de naam (5). De Heilige Genoveva van Parijs werd geboren omtreeks 420 in Nanterre, een twaalftal kilometers van Parijs. Twee heilige bisschoppen, Germanus van Auxerre en Lupus van Troyes, ontmoetten op hun weg naar Engeland de jonge Genoveva, dochter van de Frankische oud-keurofficier Severus en Gerontia. Haar wijding kreeg ze van bisschop Villicus. Genoveva werd diacones en bestuurslid in de metropool. Zij wist de stad te behoeden voor de invallen van de Hunnen in 451 en te redden van hongersnood. Voor een vrouw had zij abnormaal veel invloed, onder meer bij de koningen Childerik en Clovis. Ze stierf rond 500. Haar feestdag valt op 3 januari. Reeds op het einde van de 6de eeuw riep Gregorius van Tours haar hulp in bij koorts en zelfs Erasmus dankte haar met een gedicht voor zijn genezing van derdedaagse koorts te Parijs in 1497 (6).

Kanunnik Van de Weerd beschouwde in 1938 de verering van de drie gezusters als een westelijke uitloper van de Rijnlandse matronenkultus (7). Hij werd daarin gevolgd door recentere auteurs die het doorleven van het Keltisch erfgoed in christelijke tradities willen aantonen (8). Bisschop Burchard van Worms vroeg in de 11de eeuw in zijn biechtboek Corrector of de vrouwen nog bijgelovige praktijken huldigden zoals het klaarzetten van offers voor de drie gezusters of schikgodinnen (9). Drievuldigheden, meestal vrouwelijke, zijn bekend in Keltische, Germaanse, Romeinse, Griekse en Christelijke godsdiensten. Vaak sponnen zij de levensdraad van de mens. In Worms ging het om de drie matronen Einbede, Wilbede en Warbede. Vermits de betrokken heiligen in Brustem, Rijkel en Zepperen in verschillende eeuwen leefden – ze stierven in 687, 407 en rond 500 – is de benaming gezusters niet letterlijk te nemen.
De band met het heilige bronwater is in de drie dorpen aanwezig in drie putten. Water komt als thema in het Genovevaleven trouwens vaak voor : de verscheping van graan voor het hongerend Parijs over de Seine, de wassing van de ogen van haar blinde moeder Gerontia, de miraculeuze vulling van de drinkwatervoorraad van de kerkenbouwers, het stoppen van overvloedige regenval, de opwekking van een verdronken jongen… Andere eigenaardigheden zijn de nabijheid van het driekoningenfeest begin januari en het belang van Drievuldigheidszondag in de cultus. Genoveva wordt soms afgebeeld als herderin of met een garenklos en spinstok. Meestal echter draagt zij een brandende kaars en boek. Een duivel tracht het licht te doven met een blaasbalg, terwijl een engel redding brengt (10).
In Zepperen bleven in de parochiekerk uit het Ancien Régime sporen van haar verering bewaard : de na 1643 ondergekalkte muurschilderingen uit 1509 met haar leven in elf taferelen, de reliek, verschillende altaren, een laatgotisch retabelluik, een 18de-eeuws beeld, een 18de-eeuwse reliekkast met zilveren houder en een houten offerschaal (11). In 1624 waren er twee altaren van Genoveva, naast deze van Catharina, Ursula, Maria en Nicolaas. De reliek, een stuk uit de schedel van de H. Genoveva, wordt voor het eerst vermeld in de kerkvisitatie van 1643. In 1650 had ook Sint-Sebastiaan een altaar. Toen waren er ook veel offers door de grote toeloop van bedevaarders voor Genoveva. Maar rond 1661 is er al sprake van een St. Genovefe Choor en een Catharinakoor, blijkbaar de twee kruisbeuken. In 1668 werd een nieuw hoogaltaar voor O.L.Vrouw vervaardigd door meubelmaker Hechtermans van Borgloon. In 1701 was het enige Genoveva-altaar verhuisd naar de evangeliezijde van het schip (12). De aandacht verschoof dus van de lokale patroonheilige naar de populaire, algemene Mariadevotie naar het voorbeeld van toppers zoals Kortenbos en Scherpenheuvel.

Genovevabroederschappen
Een speciale Genovevabroederschap in de kerk van Sint-Andreas te Luik kwam elk jaar in Zepperen op bedevaart naar de Parijse heilige op 1 mei (13). Ze bestond er minstens tussen 1645 en 1775. In 1673 spreken de kerkarchieven van Zepperen over Sinxt maendag als die van Luyck plegen de tortsen te brengen, en de Waelen van Luyck brengen twee tortsen ende offer (14). In 1710 en 1722 schonken broederschapsmeesters Monart en de Germeau elk een schilderij met hun persoonlijke patroonheilige. Uit 1735 bleef een onderschrift bij een schilderij bewaard van de meesters Fresart en Tiernagam. Misschien hoorde het bij een nog bewaard schilderij met daarop bedevaarders die vanuit een stad naar Genoveva optrekken (15). In 1742 kreeg de kerk van Zepperen een zijden troon van Everarts, kanunnik van Sint-Maternus te Luik en lid van de broederschap.
Ook in Zepperen zelf bestond minstens tussen 1661 en 1794 een Sinte-Genevevasgulde, die regelmatig vergaderde en aan een feestmaal zat. Ze had een guldemeester als voorzitter, aangeduid bij cavelinge, en een guldebroeder als verkozen ontvanger. Alleen begoede, getrouwde mannen waren er lid van en regelmatig werden die confreers met honne vraukens getracteert. In 1700 schonk de gilde een biechtstoel aan de kerk (16).
Een nieuwe Broederschap van de H. Genoveva te Zepperen werd waarschijnlijk in 1911 opgericht door de nieuwe pastoor Vossen. In een tweeluikje met imprimatur uit 1911, gedrukt bij Leenen in Sint-Truiden, werd onder meer gewezen op de straf van Genoveva’s moeder, die haar dochter verbood naar de kerk te gaan, en gewaarschuwd voor verderfelijke gezelschappen, vuile tongen, godlasteraars, onkuischaards, dronkaards en bespotters van den godsdienst. De leden van de Broederschap kregen een mis in het plechtige octaaf van Genoveva op Pinkstermaandag en een lijkdienst voor de overledenen de maandag daarop. Alle eerste maandagen was er een hoogmis voor hen. De leden moesten jaarlijks een aalmoes geven voor de Broederschap. Gaven ze een halve frank extra dan was er een bijzondere lijkdienst, gaven ze een frank dan hadden ze recht op alle missen en een bijzondere lijkdienst bij overlijden. Honderd frank gaf recht op een eeuwigdurende jaarlijkse leesmis. Deze broederschap kocht in 1912 een nieuwe reliekbuste voor Genoveva (17).

Offers voor Genoveva
Offeren in natura was vroeger heel gewoon. Toch kwam in de 17de eeuw al meer dan een derde van de opbrengsten uit geld in de offerblokken : één vijfde op Genovevadag in de winter of 3 januari, en vier keer meer op Pinksteren. Verder ook één derde van de openbare verkoop “met brandende kaars” van offerkazen en van beeldekens op Drievuldigheidsdag, de zondag na Pinksteren. De rest kwam uit de verkoop van kerkhoffruit, geofferde wol en vellen, lammeren, eieren… Een lam was 25 stuivers waard, een kaas 1,5 stuiver en een ei een halve stuiver. Een daghuur was in die tijd 20 stuivers of één gulden (18). De offerstock of het offerblok bracht dus veel geld binnen voor de kerk. Waarschijnlijk daarom kreeg Adriaan, de stockbeheerder, in 1509 de eer om op de muurschildering van het Laatste Oordeel bij de hemelpoort te prijken.
In de 19de eeuw offerden de pelgrims naast geld ook ex-voto’s zoals zilveren plaatjes in de vorm van kindjes, paarden en lichaamsdelen. Schrijnwerker Jos Ulens-Celis uit Sint-Truiden maakte hiervoor in 1899 twee driehoeken die de reliekhouder van Sint-Genoveva op het altaar flankeerden. Enkele marmeren plaatjes met dankteksten bleven ook bewaard. Iemand schrijft ook over haarspelden en, minder aantrekkelijk, ook handvolle haarwormresten die regelmatig moesten verwijderd worden (19).

Souvenirs voor de pelgrims
In Tongeren werd een loden medaille opgegraven, wellicht uit de eerste helft van de 16de eeuw, die de heilige Genoveva verbeeldt met boek, kaars, duivel met blaasbalg en engel met aansteekkaars. De randtekst luidt SANTA GENOFEVA IN ZEPPER’ (20). In de 19de-eeuw verkocht men ronde medailles met, in een opengeslagen retabel, de drie heiligen met daaronder een banderol en de Franstalige namen. Op de keerzijde stond de tekst PELERINAGES DE BRUSTHEM RYCKEL ZEPPEREN (21). In de jaren dertig werden zilveren medailles besteld bij het huis Franck in Brussel en in 1986 werd door de pastoor van Brustem samen met zijn collega’s in Zepperen en Rijkel een nieuwe, kleine medaille uitgegeven. Bedevaartvaantjes bleven niet bewaard, tenzij als vermelding in de kerkrekeningen : in 1627 bestelde men bij Peter Oris van Antwerpen belekens en vaentkens van Sinte Genevive, gelevert ten ommegange. In de jaren zestig daarop leverde Jan Geirengroot uit Antwerpen vijftig pakjes beeldekens voor 15 gulden (22). Voor de pelgrims werden in de tweede helft van de 19de eeuw ijverig gebedsboekjes uitgegeven. De litanie der Heilige Drie Gezusters, die het imprimatur van Luik kreeg op 14 augustus 1867, aanroept de heiligen als Machtige patroonerssen voor maag- en borstkwalen, Groote patroonerssen voor hartziekten en kwade koortsen, Bijzondere patroonerssen voor geelzucht en huidziekten, Sterke patroonerssen voor nervenziekten en keelpijn, Getrouwe patroonerssen voor oogziekten en ziekten der kleine kinderen (23). De heilige drie gezusters worden aanroepen in den naam van den Drijeenigen God en als Voorspekeressen der pelgrims. De versie die in Mechelen de toelating kreeg op 31 juli 1891 aanroept hen als maagden voor onder meer de blinde, flauwe van hart, de kortborstige, de zenuwachtige, de ongeneeslijke en de dode. Andere bronnen spreken van hoofdpijn, koorts, lever- en maagziekten, oogkwalen, jicht en overschreeuw (24). De in de wetenschap niet bekende kinderziekte fièvre lente of five-linne, een soort bloedarmoede in de hersenen, wordt in Wallonië en in Blaar bij Tongeren soms in verband gebracht met sainte Fiva of Genoveva (25).
In 1874 gaf minderbroeder Juliaan Lambrechts bij drukker Tholen van Hasselt een boekje uit met de titel Bedevaart naar de drie gezusters Bertilia, Eutropia en Genoveva. Vooral het wonder van de put, waar Genoveva haar kwade, blindgeslagen moeder, het zicht weergeeft door water te scheppen waarin zij haar tranen plengde, of de jongen, verdronken in een put, die ze tot leven wekte, krijgen aandacht (26). In 1882 publiceerde J. W. Daenen in Sint-Truiden, Levensschets der drij heilige maagden Bertilia, Eutropia en Genoveva, vermaard onder den naem “De Drij Gezusters”. Omstreeks 1895 verscheen bij de weduwe Degeneffe-Wynants in Sint-Truiden in het Nederlands en het Frans de brochure Leven der drij heiligen : Bertilia, Eutropia en Genoveva, bijzonderlijk vereerd te Brusthem, Rijckel en Zepperen. Getrokken uit de Kleine Bollandisten. Een prentbriefkaart na 1901 toont binnenzichten in de drie kerken of kapellen met het bijschrift Bedevaartplaatsen de drij gezusters bij St. Truiden.

De praktijk van de bedevaart
In 1624 was er, waarschijnlijk vlakbij de kerk, een gasthuis voor arme voorbijgangers en pelgrims. Ze werden er verpleegd en konden op stro slapen (27).
Vooral Walen, die anders nooit ter kerke gingen, waren aan deze devotie gehecht. De bedevaart werd te Brustem ingezet en eindigde vanuit Rijkel een half uur gaans, in Zepperen. De meeste pelgrims gingen ook nog naar Groot-Gelmen, waar sinds de vorige eeuw de H. Bertilia als Moeder werd vereerd, ter vervanging van het te ver afgelegen Rosmeer. Is dit een andere Bertilia dan deze van Brustem ? Arme vrouwen of “lezers” gingen de bedevaarders aan de stations afhalen om ze tegen vergoeding te vergezellen en verkochten kaarten, medailles en boekjes. Ze deden tegen betaling zelfs de bedevaart in de plaats van de betaler. Sommige inwoners van Zepperen verkochten zogenaamd gewijd water dat in werkelijkheid uit hun eigen put kwam. In Brustem bevond de bronput zich op een honderdtal meter afstand van de Sint-Eucheriuskapel, waar Bertilia een zijaltaar had. Men daalde een paar arduinen trappen af en gooide een doorweekt lapje op het water. Als het zonk was men bij de juiste heilige terecht gekomen. Men ging ook zevenmaal of driemaal rond de kapel. De bedevaarders kwamen vooral in mei en juni. Volgens een auteur uit 1844 moesten de vrouwen die de hulp van de Drie Gezusters inriepen drie dingen krijgen en dus niet kopen : linnen naaidraad, naalden en geplant graan. Die moesten ze laten vallen in de drie putten. Andere bronnen spreken van een streng vlas, een ei en drie bundeltjes naalden (28). In de 19de en begin 20ste eeuw verspreidde deze verering van hieruit naar Assent, Beek, Beringen, Bertree, Beverlo, Duisburg, Eversel, Haacht, Heppeneert, Heusden, Houwaert, Hulshout, Keerbergen, Laar (Luik), Langdorp, Sint-Kwinten in Leuven (al in de 16de eeuw), Meeuwen, Opglabbeek, Opgrimbie, Oplinter, Opoeteren, Pijpelheide-Booischot, Reppel, Sint-Huibrechts-Lille, Swartbroek (bij Weert), Tremelo, Waret–l’Eveque (Luik), Wespelaar en Wijchmaal. In Vodecee (Namen), Oplinter en Steenhuffel heeft Genoveva een kapel met put, gewijd op tweede Pinksterdag (29).
In 1897 schreef een Sint-Truidense krant : De bedevaart der 3 gezusters wordt druk bezocht en blijft nog altijd de vermaarde begankenis van voorheen : Pinksmaandag bracht een speciale tram met 11 wagens eenige honderden Walen uit Hoei en omstreken in Brusthem (30). Koffiedrinken was een belangrijk deel van de bedevaart. Veel cafés en kramers op het kerkplein wisten te profiteren van de tijdelijke volkstoeloop. Boven het café van Laurent Desalus-Candrix, waar later dokter Everaerts zijn villa bouwde, hing het uithangbord In de Drie Gezusters. Heel mei door stonden er kraampjes aan de kerk, zoals dat van Carlinne Fank met worsten, paternosters enzoverder. Genan stond er met korven snoepgoed en windmolentjes. Ze konden allemaal wel iets “Wals”. Een café hing een bordje uit waarop stond dat men Frans sprak (31). Ook de zichtkaarten uitgegeven door Domien Mommen dienden voor deze verkoop, zowel in zijn winkel als in de herbergen op het dorpsplein. De Waalse pelgrims kwamen vooral op zondag tussen tien en elf de kerk binnen tijdens de preek van pastoor Reyners. Ze gingen dan al biddend Notre père qui êtes aux cieux met tientallen tot voor het Genoveva-altaar. Dat verwekte natuurlijk een herrie van belang. De pastoor kwam van de preekstoel om ze te doen stilstaan achter in de kerk, maar dat lukte gewoonlijk niet, tot hilariteit van de Zepperse misgangers (32). In 1936 telde men op één dag 21 autobussen met een achthonderdtal bedevaarders uit de streek van Hoei. Jaarlijks werd het totale getal op 60.000 geschat. Ook kapelaan Lismont getuigt dat er op één pinkstermaandag in de jaren vijftig soms zeventien bussen met bedevaarders naar Zepperen kwamen. De kapelaan gaf de kinderen de kinderzegen en daarna de gebeden ter ere van Genoveva. De heilige werd volgens hem aanroepen voor zenuwachtige kinderen die nagelbeten of tegen het fivelaine, een hoofdkwaal (33). In Tongeren komen nog veel Waalse bedevaarders bij het Kindje Jezus van Praag in de kapel van de zusters van de H.H. Harten gebeden vragen tegen de fivelaine, maar dat gaat om onrustige, zenuwachtige kinderen.

De processie
De plechtigheid met octaaf van de Drie Gezusters wordt gevierd op Pinksterdag en eindigt op Drievuldigheidszondag met een grote processie naar de kapel, al wordt ook de eerste mei al gevierd (34). In de 17de eeuw werden de processies met Pinksteren en op Sacramentsdach opgeluisterd door de Jonkmans schutten (schutters), schermers, (klokken)luyers, vaendragers, kerkmeesters, tabernakel dragers, sangers, speellieden… (35). Het tafereel van Sint-Genoveva met duivel en engel werd blijkbaar levendig uitgebeeld. In 1679 werd een duivelskleed gekocht en in 1779 stierf Jacob Peeters die jarenlang voor duivel speelde (36). In 1825, volop de Hollandse tijd, werd naast de vijf algemeen toegelaten processies op Sacramentsdag, drie Kruisdagen en Sint-Marcus voor Zepperen ook een zesde processie op Drievuldigheidszondag toegestaan (37). In latere jaren viel de eerste processie op Sint-Marcus gevolgd door de kruisprocessies. Op Ons Heer Hemelvaart gaan de parochianen nog steeds gezamenlijk naar O.L.Vrouw van Kortenbos. De zesde processie, Sint-Genoveva, valt samen met Kermis. De laatste is de Sacramentsprocessie door gans de parochie.
Pastoor F. J. Henoumont, geïnstalleerd in september 1872, vroeg toelating om op 6 oktober 1873 de relieken van Genoveva in processie naar Brustem te dragen in het kader van de drie heilige gezusters. De processie ging ook langs Rijkel en de pastoors van Ordingen en Groot-Gelmen waren aanwezig. Het is niet zeker of dit meer dan twee keer gebeurde. In elk geval nam pastoor Herckens op pinkstermaandag 1950 de draad terug op, te beginnen met Zepperen. In 1951 was Brustem aan de beurt en later Rijkel (38). Deze traditie bestaat nog vandaag.
De oudst gefotografeerde rustaltaren zijn deze in de Kogelstraat bij het huis van radenmaker Schoofs en tegen de schuurgevel van Hechtermans in de Eynestraat. De route werd rond 1960 ingekort door al langs de Teunisstraat terug te draaien naar de grote betonweg. In de jaren 1990 werden de twee processies samengevoegd op één dag en in één lange route via het kerkplein, de Kerkveldstraat, de d’Oyestraat, de Klein-Dekkenstraat, Poel en Eynestraat, de Wellensestraat, de IJzerenkruisstraat, de Kogelstraat, Dikke Linde, Zepperen-dorp en Sint-Genovevaplein. Door de inzet van de hele parochie slaagt men er tot op vandaag in om deze rondgang jaarlijks te voltooien in vol ornaat, geflankeerd door de ruitergroep van de manège Gravenhuis van Terstok en de fanfare van Aalst-Brustem. Rustaltaren zijn er op de hoek Kasteelstraat-d’Oyestraat met gekleurd zaagmeeltapijt, in het begin van de Plank- of Klein-Dekkenstraat, aan de Poel met het oude altaar van de Sint-Truidense Collegekapel, bij Tijskes aan de Wellensestraat met het oude geschilderde antependium van de H.H. Nikolaas en Catharina en in de Kogelstraat.

Koster Antoine Vaes voert de processie met zijn deelnemende groepen op in zijn gedicht N° 987 :
Sint-Genoveva Processie
Biddend ging ze langs veld en weg,
met het kruisbeeld steeds in top,
de jongens volgden op de voet,
de meisjes kwamen verderop.
Kleuters met een rood broekje aan,
droegen een kleine houten kruis,
ze waren moe van ’t verre gaan,
verlangden sterk naar hunne thuis.
Dan volgden meisjes met een vlag,
waaraan bogend twee linten hingen,
de lus in ’t kleine handje lag,
van meisjes die met hen gingen.
Dan volgde het vergulde beeld,
ons patrones de hoog geeerde,
gedragen door de jeugd een “weeld”,
zo men toen aan ons nog leerde.
De Familie een reuzevlag,
met een kruisbalk gans van boven,
waarachter men veel vrouwen zag,
die biddend verklankten hun geloven.
Gevolgd door die van ’t heilig Hart,
al even zwaar om dragen,
daar gingen de mannen ook apart,
al biddend ze ’t veldgewas bezagen.
Jongens droegen ’t beeld der vrouwe,
waarachter maagden met een palm,
zo verklankten z’ hun vertrouwen,
met een lied of met een psalm.
De boogschutters de erewacht,
droegen fier hunne flambouw,
een stok met kaars en bloem bedacht,
een schone groep, zeer Godsgetrouw.
Misdienaars met kling’lend belgeluid,
verkonden de komst van God de Heer,
meisjes in ’t wit gekleed als bruid,
strooiden minzaam bloemen neer.
De notabelen samen gaan,
rondom de Hemel met de Heer,
de burgemeester met zijn sjerpe aan,
de veldwachter leidde het verkeer.
Zo gingen we in lange rij,
langs de velden en de wegen,
die schone tijd voor veel voorbij,
die gebeden lange zwegen.
Versierde huizen met kaars en kruis,
waarrond bloemen sierlijk stonden,
op de straat voor ieder huis,
w’ altijd groen en bloemen vonden.
‘K zie nog als toen het golvend graan,
het klaverpurper bloemtapijt,
de kersen kleurend rijk belaân,
’t blijft een herinnering met spijt.

 

Kapel en put, midden in het veld
Een kapel met put langs de veldweg van Zepperen dorp naar Tereyken-Wellen wordt in de volksmond aangeduid als Sinteveevekapel. Ligt hier de oorspronkelijke voorchristelijke devotieplek ? In de bronput werd heilig water geschept. Vroeger stond er een kruis naast. Een archiefstuk spreekt al in 1403 van de puteum sancte genofeve juxta crucem beate genofeve en in 1425 van de plaats op borken bi sinterviven cruce. De kapel wordt in 1626 voor het eerst vernoemd als sinter vijven capelle (39). De kerkrekeningen spreken van S. Vijffven put, in 1661 wordt een tuyn om S. Genof. Put gemaakt en in 1666 een beslagen tobbe voor de put. In 1662 is er sprake van werken aan het Ste Genovefen capelleken aenden put : een schaliedak, blauwe steen voor deur en twee vensters, 1200 careelen, Sicheblokken (mergel uit Zichen), rode verf, vrouwenbanken, sponnen en ankers gemaakt van kerkijzer (40). Van deze stevige bouw rest niets meer. Bij de kapel wordt de Duivelspoel gesitueerd, maar daarover is niets meer bekend (41).
De oudst gefotografeerde kapel naast de put in Zepperen was in leem, naar verluidt gebouwd door pastoor Knapen in het midden van de vorige eeuw. In 1942 moest ze heropgebouwd worden in baksteen omdat ze bouwvallig was en beschadigd door een boom, sommigen zeggen omvergeworpen door een bomontploffing. Camille America liet metselaars Jang en Fille Spelmans met de jonge helper Staf Bex een eenvoudige bakstenen kapel bouwen met muuropeningen in spitsboog en een sterk verweerde Lincentsteen, ingemetseld boven de deur. De dichtgegooide put werd in 1971 terug opengelegd door enkele heemkundig geïnteresseerde jongeren. Aannemer Gaston Bex ruimde en herbouwde daarna de put (42). De families Broen, America en Bex verzorgen kapel en put al jaren. Door vandalisme en inbraken op deze afgelegen plek hebben de bewaarders van de kapel hun handen vol. Een 17de-18de-eeuws gepolychromeerd borstbeeld van de heilige met kaars en boek werd in de jaren zeventig gestolen uit de kapel. De put in Rijkel, achter de afgebroken kerk, werd gereinigd in 1985 door de Provinciale Dienst van het Kunstpatrimonium, gevestigd in het nabijgelegen kasteel. De put in Brustem, vlakbij het Kapelhof, is nu verdwenen. Koster Antoine Vaes schreef een gedicht over de Genovevakapel met haar trouw gebleven… prachtig grote kastanjeboom (43).

Herinneringen aan Genoveva
De koorglasramen uit 1902 beelden het bezoek van de bisschoppen aan Genoveva en de kerkbouw uit. In 1907 ontwierp Antwerpenaar Pierre Peeters een neogotisch retabel. Het H. Hart stond centraal en op de luiken werden Genovevataferelen afgebeeld. Dit ontwerp werd omwille van de oorlog en geldgebrek pas in 1934 uitgevoerd in een gewijzigde versie. Het stelt nu Genoveva in het gebeeldhouwde centrale deel voor in de klassieke houding, geflankeerd door het bezoek van de bisschoppen en het uitdelen van aalmoezen (44). Sint-Genoveva is ook de titel van een toneelstuk geschreven door meester Schoofs, maar de tekst is verloren geraakt (45).
In 1977 werd een nieuwe reliek door bemiddeling van deken Jan Rutten plechtig overgedragen aan de kerk van Zepperen. De reliek komt uit de schat van het Aartsbisdom Parijs, bewaard in het klooster van de Visitatie.
De Drie-Gezustersstraat verving vanaf 19 juni 1978 in Zepperen de naam Stationsstraat bij de straatnaamwijzigingen, noodzakelijk geworden wegens dubbel gebruik na de samenvoeging van de gemeenten rond Sint-Truiden in 1976 (46).
Nog in 1986, onder pastoor Louis Henckens, dichtte pater Wilfried Van Den Eede een Genovevalied op de melodie van Ode an die Freude. Toen werd ook een nieuwe medaille van de Drie Gezusters uitgegeven samen met Brustem en Rijkel (47).

Broederschappen van andere heiligen
De Sint-Genovevakerk bewaart relieken van het H. Kruis, van de H. Genoveva, van Sint-Hubertus en van Sint-Trudo. De feestdag van Sint-Hubertus op 3 november werd in Zepperen plechtig gevierd, bijvoorbeeld in 1764 (48). De Broederschap van de Rozenkrans werd gesticht op 29 maart 1665 door een Maastrichts dominicaan (49). De Broederschap van de Heilige Familie werd gesticht in 1874 naar aanleiding van de missie van de paters Gallis en Majolé van de Sint-Truidense redemptoristen. Het vaandel bleef bewaard in het koor. Er zijn ook ledenlijsten van de Broederschap van den Gedurigen Kruisweg en van de Derde Orde van Sint Franciscus van Assisi uit het einde van de 19de eeuw. De aanbidding van Sint-Antonius in Zepperen kerk werd gestart door een Sint-Truidense dame die in 1912 een gift gaf voor een beeld van de heilige. In mei 1920 werd een Congregatie voor meisjes van O.L.Vrouw Onbevlekt Ontvangen opgericht. Na een missie in 1921 werd heel de parochie toegewijd aan het Heilig Hart van Jezus. De borstbeelden van deze devotie prijkten in heel wat huiskamers en bij de processiedoortocht. De Bond van het Heilig Hart, opgericht in 1875, werd in 1929 voor goed heropgericht en telde in mei 1930 144 mannen en 125 vrouwen als lid. In 1948 volgde opnieuw een heroprichting, waarna 740 inwoners, één op drie, bij de Bond waren. De Bond van het Heilig Hart kende een mannenbond, die de eerste zondag van de maand te communie gingen en een vrouwenbond die de tweede zondag gingen. De vlag bleef bewaard op de pastorie.
De meest populaire heilige was toch Maria. In 1926 werd een beeld van O.L.Vrouw van Lourdes geschonken. In latere jaren werden de Lourdesreizen populair. Vooral aannemer Jules Baldewijns en later broeder Arsène Martens van de paters assumptionisten als begeleider, herhaalden de bedevaart ettelijke keren. In 1942 werden de scholen, de parochie, de gemeente en de parochiale werken toegewijd aan Onze Lieve Vrouw (50). IJveraars zoals Florent Geladé en Miel Debout offerden hun zondagnamiddag op om leden te werven voor het Marialegioen. In 1950 werd na een missie van de Sint-Truidense redemptoristen een kruisverering gehouden met Kruisprocessie langs de Oude Straat of IJzerenkruisstraat en terug aan Thijskes. Wel duizend deelnemers aanhoorden de preek op het kerkplein aan het huis Vanhacht in open lucht.

Kapelletjes van andere heiligen
D’Eygen is altijd een geval apart geweest. Een inwoner van dat gehucht schreef in 1911 in een lokale Sint-Truidense krant over een legende uit Zepperen. De oude kapel van de Natebampt uit 1736 was tot 1820 toegewijd aan Sint-Antonius. Op 17 januari werden er jaarlijks drie druk bijgewoonde missen gedaan met sermoen. In 1821 werd het beeld naar de parochiekerk van Brustem overgebracht en de kapel stond leeg. Eigenaar Benoit de Schaetzen schonk ze in 1967 voor overplaatsing aan het Openluchtmuseum te Bokrijk. De kermis en de varkensslacht bleven op d’Eygen. Het was een gehucht met zestien huizen, alle in “eigen”dom. Op een zondagavond in november 1859 keerde rentenier Petrus Vanstraelen (51) dronken van het kaartspel terug. Door het donker liep hij zijn huis op de Stokstraat op Truvert, nu achter Sophie Leemans, voorbij en kwam in de toen uitgestrekte bossen terecht. De oude man raakte in paniek en beloofde een kapelletje te laten bouwen ter ere van Sint-Antonius. Dat gebeurde dan ook in het voorjaar 1860. Pastoor Knapen zegende het in en Vanstraelen deed jaarlijks een uitdeling van brood en geld aan de behoeftige. Alle arme kinderen kregen bovendien een paar klompen. Naar verluidt van een canada die hij dan op één van zijn uitgebreide goederen liet kappen. Hij stierf op de vooravond van Sint-Antonius, 16 januari 1875. Een andere jonkman, Arnold Minsen, broer van de burgemeester, deed jaarlijks een geldinzameling om een mis te laten lezen. Zo werd in 1889 de maatschappij De Standvastige Vrienden gesticht met 32 leden uit d’Eygen. Hermanus America stierf in 1900 als jonkman en voorzitter van Sint-Antonius’ Maatschappij De Standvastige Vrienden (52). Burgemeester en lid Louis Minsen viel in augustus 1901 dood neer nabij de kapel. Zijn lijkbaar werd door zijn medeleden gedragen helemaal tot aan het oude gemeentehuis bij de kerk. De leden betaalden lidgeld, en wie stierf kreeg een gratis mis en ééns per jaar was er een souper in het café bij Leemans (53). De maatschappij liet ook de kapel, die wat kort tegen de straat stond, in 1905 verplaatsen en herstellen. Nu is het een zware bakstenen pijlerkapel onder zadeldakje.
In het Bosveld, bij de Reeswei, staat een O.L.Vrouwekapel in pijlervorm met vooraan ingemetseld een steen met de inscriptie GEBOUWD IN 1900 DOOR E. VANBILSEN WEDUWE VAN J. L. L. HAYEN. Schepen Joannes Laurens Louis Hayen-Genné hertrouwde met Elisabeth Vanbilsen en verdronk nabij zijn woning in 1891. Hij was de grootste landbouwer van de Roosbeek en zijn winning werd genoemd be de Scheipes. Aannemer Xavier of Veire en landbouwer Guillaume waren zijn zonen.
Het Sint-Jozefskapelletje of Tijskeskapelleke is in 1990 heropgebouwd door de Remacluskring. Het werd heringewijd op zondag 17 maart 1991 door pastoor Henckens in aanwezigheid van Tuur, zoon van de stichter. De plek waar die van Thijskes hun kapel bouwden, een kruispunt op de Honsberg, wordt in de volksmond Oan de dreeë bjoenkes of drie bronnetjes genoemd. Metselaar Lambert Thijs richtte dit kapelletje op omstreeks 1900 na genezing van een oogkwetsuur, volgens sommigen zeggen, opgelopen bij het werk aan een molensteen in Zepperen molen. Op dat ogenblik was Sint-Jozef erg populair als patroon van de Kerk en van de werkman. Zoon Tuur legde uit hoe Pa Bertus bij het haagscheren een doorn in het oog kreeg. De oogmeester van Sint-Truiden kon geen hulp brengen. De Pitteurs stuurde hem naar Brussel, maar ook dat was vergeefs. Toen Bertus Thijs aan de kasteelwinning in Ordingen werkte kon hij plots en als eerste zicht de kerktoren van Zepperen zien (54).
De bakstenen pijlerkapel van de Witte Lieven Heer langs de Zepperenweg draagt bovenaan een blauwe steen met de tekst E. DE JONGH DOCTEUR * 7-5-1873 + 21-8-1941 (55). Het werd naar verluidt al gebouwd door de familie Coemans in de 16de eeuw. In het Christusbeeld zou een stukje van het Heilig Kruis zitten. Op 3 mei, Kruisvinding, werd er ’s avonds licht ontstoken en gebeden tegen de koude koorts. De kapel speelde een rol in een Bokkerijdersverhaal over losgeld na een brandbrief.
In 1949 werd de grot van O.L.Vrouw van Lourdes achter de wijkschool van de zusters van Sint-Vincentius à Paulo op het Dekken in sierbeton gebouwd. Ook de H. Bernadette en een bankje werden in cement en ijzer nagebootst. Victor Janssens en twee helpers van Westmeerbeek werkten hieraan zestien dagen lang van zeven tot zeven. De grot kostte 30.000 frank. Het graspleintje werd in orde gezet onder leiding van aannemer en buurman Jules Baldewijns. Op de inhuldiging op zondag 2 oktober waren Monseigneur Broeckx, deken Deneys en Pater overste Johannes Berchmans Borghoms aanwezig. Negenhonderd kaarsen gingen na het lof van half zeven ’s avonds in processie van de kerk naar de grot, waar het Te Lourdes op de bergen werd gezongen. De grot werd afgebroken in 1986 en vervangen door een kapelletje. Bij het overlijden van een inwoner van die kant hield men daar de gebedswake. Paulineke Van de Loo uit de Startelstraat was de bedreven voorbidster (56).
Ook het gehucht Gippershoven kreeg zijn kapel. Het werd een open gebouwtje, toegewijd aan O.L.Vrouw van Banneux, onder een leien tentdak. Het draagt de tekst IK BEN DE MAAGD DER ARMEN. IK KOM HET LIJDEN VERLICHTEN. In aanwezigheid van bisschop Kerkhofs van Luik en grootvicaris kanunnik Kesters werd de kapel gewijd op 14 oktober 1951.
Aan de Wellensestraat en de veldweg naar de Sint-Genovevakapel stond een knotwilg met een klein kapelletje. In 1955 vroeg Norbert Leunen aan metser Jean Vanschoenwinkel om het in steen te metselen. Die deed dat gratis. Het nu witgeverfde kapelletje werd verzorgd door zoon Lambert van Louis Vanoirbeek, zelf zoon van Bèr Vanoirbeek (57), schepen van Zepperen en broer van Gust va Nijskes.
Op het Dekken, waar één van de voate of veldwegen, nu Nieuw-Dekkenstraat, uitkwam, stond een kapelletje in een geweldig grote haag (58). Nog in 1999 hing er in de bocht van de Klein-Dekkenstraat een kapelletje in een hoge meidoornhaag.

De Zepperse geestelijken
Bij de begaarden, sinds 1425 in Zepperen gevestigd, waren er tussen de ruim tweehonderd met naam gekende kloosterlingen slechts enkele priesters van het dorp zelf : in de 15de eeuw Joannes Gutscoven alias de Zepperen en in de 18de eeuw Petrus Cillis, Godefridus Gijsens, Wilhelmus Van Straelen en Petrus Deckers (59).
Latere kloostergemeenschappen die zich in Zepperen vestigden waren de zusters van Sint-Vincentius à Paulo op het kerkplein tussen 1888 en 1972, de karthuizers tussen 1901 en 1905 in het kasteel de Pitteurs, opgevolgd door de assumptionisten vanaf 1905, en de karmelieten vanaf 1995 in de hoeve Vanvuchelen aan de Poel.
In 1550 stierf Aleyt Palmaerts van Zepperen als kluizenares van Sint-Jan in Tongeren. Kanunnik Conrard Chretien Van Hamont (°1717) werd in 1770 kapittelvicaris van de kathedraal in Gent en schonk in 1780 een kruisreliek aan de kerk van zijn geboortedorp Zepperen. Livinus Smeets (°1734) uit Zepperen was rond die tijd priester en rentmeester van het klooster op Stenaertberg in Sint-Truiden (60).
Een van de weinige schrijvers die Zepperen kende was witheer Jacob Claes (°1752), door de Fransen verbannen in 1799 en overleden als pastoor in Oostham in 1828. Hij schreef een hele reeks moraliserende volksboekjes, onder meer De Boere-Theologie in 1801 (61).
Pastoor François-Denis Nijs (°1811), was in Tongeren actief en pastoor Joannes-Laurentius Mommen (°1822) in Gors-Opleeuw. Die laatste was een zoon van de oude Christiaan, stamvader van de familie Mommen in Zepperen. Zo was hij dus ook broer van de herbergiers Lamme en Rikus, en van de landbouwer Peut Mommen (62).
Zuster Maria-Alexine Jammaers (°1867) was een dochter van smid Jan Jammaers en Christina Aussens. Burgemeester en houtkoopman Ernest Jammaers van d’Eygen was haar oudere broer. Ze werkte als Witzuister of Zuster van Liefde tussen 1899 en 1926 in de psychiatrische instelling van haar orde in Sint-Truiden (63).
Lekenzuster Maria-Juliana of Julienne Priemen (°1868) leefde in het cisterciënzerinnenklooster van Colen, genaamd Mariënlof – Laus Mariae – in Kerniel. Ze was de oudste dochter van schrijnwerker Johannes Priemen en de jong gestorven moeder Elisabeth Cnuts. Zuster Julienne was klein van gestalte, droeg het zwarte kleed en verrichtte huishoudelijk werk. De laatste jaren van haar leven was ze hees en ziek. Ze kwam niet meer in de gemeenschap en hield zich boven in haar cel dan bezig met het maken van paternosters en kapelletjes. Ze was heel handig in het maken van miniatuurgrotjes : in een glazen kistje werd met geweekt papier en behanglijm een grot geboetseerd en versierd met stukjes eierschaal en droge vruchtjes. Zulke miniatuurtjes werden aan de familie van een nieuwe kloosterlinge geschonken. Zuster Julienne vierde haar gouden kloosterjubileum en stierf plots, maar niet onvoorbereid bij een verkoudheid (64).
Zuster Catherine-Joseph Renaerts (°1884), Louise voor de wereld, was een zus van Victor Renaerts en van ’t Mesterke. Ze trad in het klooster van de Dochters van het Kruis te Luik in 1909 en werkte eerst in scholen zoals Genk, Waremme en Theux. Tussen 1920 en 1952 was ze missionaris in Indië. Ze werkte in Kesramal, Kurseong en Kidderpore, een havenwijk van Calcutta, waar ze stierf in 1952 (65).
Pater Fulgence (°1903), Maurice in de wereld, was een zoon van Pake Vanorbeek van de Berg. Hij was alumnist in Zepperen en in Vinovo. Hij legde als assumptionist zijn eeuwige gelofte af in Saint-Gérard in 1925 en werd priester gewijd in Leuven in 1930. Bij zijn eerste mis op maandag 28 april 1930 werd hij plechtig afgehaald aan zijn geboortehuis in de Bergstraat. In 1934 werd hij in Brussel belast met de uitgave van Het Kruis, een voorloper van het parochieblad Kerk en Leven. Als pastoor te Sint-Lambrechts-Woluwe bouwde hij er in de mooie wijk Kapelleveld in 1954-1955 een nieuwe kerk, toegewijd aan O.L.Vrouw Tenhemelopneming. Tussen 1952 en 1958 was hij provinciaal assistent. Later was hij aalmoezenier van het sanatorium L. Lambert in Buizingen, waar hij stierf in 1976. Hij werd begraven in Zepperen (66).
Zuster Augustine Govaerts (°1911) van Tereyken, Marie in de wereld, trad in bij de Zusters van Maria van Landen. Zij was onderwijzeres en later schoolhoofd in de parochieschool van Sint-Lutgardis Tongeren. Haar jongere zus Josephine was vroedvrouw in Zepperen (67).
Zuster Magdala (°1914) was de dochter van de Rijkelse brievendrager Jef Stijnen en Joanna Wanneke Gemers van Hoepertingen. In 1922 verhuisde het gezin naar de Stationsstraat in Zepperen, waar het eerste postkantoor was, en Maria volgde de lagere school verder tot en met het 8ste leerjaar bij de zusters van Sint-Vincentius à Paulo van Gijzegem aan het kerkplein in Zepperen. Vanaf 1928 ging ze op internaat in het Heilig-Hartinstituut te Heverlee, waar ze de normaalschool deed. Op 25 maart 1931 trad ze in bij de congregatie van de zusters annuntiaten te Heverlee. Na postulaat en noviciaat legde ze haar eeuwige gelofte af op 17 april 1935. Voor ze op verdiende rust ging begin september 1976 was ze 17 jaar onderwijzeres en 25 jaar directrice geweest van de basisschool van het Heilig-Hartinstituut te Heverlee (68).
Zuster Marie-Madeleine Doucet (°1918), oudere zus van Constant Doucet, deed haar eerste communie in Wellen en werd gevormd in Borgloon in 1932. Ze was vroeg wees en verbleef bij familie in Wallonië. Marie-Madeleine trad in het klooster van de Soeurs de la Charité de Namur in 1940 en studeerde voor ziekenverpleegster. Als erg gewaardeerde huisverpleegster en armenbezoekster werkte ze in de provincie Namen en in Doornik. Vanaf 1995 is ze op rust in home Bethanië van de congregatie in Namen en bidt er haar rozenhoedjes (69).
Frater André Vanvuchelen (°1929) werd assumptionist. Hij was de zoon van landbouwer Achille Vanvuchelen-Massonet, studeerde in het Seminarie en in Zepperen, en deed zijn humaniora in Kapelle-op-den-Bos tot 1949. Hij kreeg in het noviciaat te Taintegnies hersenontsteking en geraakte stilaan verlamd. Op zijn ziekbed legde hij zijn gelofte in articulo mortis af en werd zo lid van de congregatie van de paters assumptionisten. In januari werd hij overgebracht naar het hospitaal in Sint-Truiden, dicht bij zijn moeder en zijn zus die hem verpleegden. Hij stierf in familiekring op kermisdag juni 1950 in Zepperen (70).
Zuster Maria-Amandina (°1935) stamde uit de vakwerkhoeve van Jozef Vanbilsen-Bessemans aan de Stippelstraat, nu het huis Richard Neven. Na de lagere school in Zepperen deed ze drie jaar middelbare landbouwschool bij de zusters in Hoepertingen. Daar baden ze ’s avonds het Rozenhoedje in het park van het pensionaat. Rechts vooraan stond een boom. Daar drong als veertienjarige tot haar door dat God het belangrijkste in het leven is. Waar is God te vinden ? In het klooster… Maria’s besluit stond toen vast. Na een noveen tot de heilige Theresia van Lisieux, die ook jong naar het klooster ging, vroeg ze de negende dag toelating. In Hoepertingen vroeg één van de zusters : “Er zijn al 24 leerlingen van hieruit naar het klooster gegaan. Wie zal de 25ste zijn ?” Maria dacht dat zij het was, maar zei het nog niet openlijk. Ze trad in het klooster van de annuntiaten in Heverlee op 15 augustus 1951. Moeilijk vielen volgens zuster Maria de strenge vorming – die wel sterkte gaf om tegen een stootje te kunnen -, de wekelijkse bakharing op vrijdag en de ontdekking dat ook zusters gewone mensen zijn met goede en kleine kanten. Toen haar moeder eens met een gebroken been te bed lag en het gerucht beenderkanker ging, verbleef zuster Maria in het klooster van Sint-Joris Alken. Op doortocht in Zepperen en omdat de regel huisbezoek verbood, zette zus Christine vlug een trapladder tegen de gevel zodat Maria doorheen het venster van de kelderkamer toch even met haar moeder kon spreken. Mooi was het vinden van God, de ontdekking van zin van het leven, de liefde voor alle mensen en het groeien naar overgave door de overtuiging dat alles goed komt. Niets van het goede gaat helemaal verloren, ook niets van wat schijnbaar mislukt. Het leven is veel groter dan menselijke berekening. Na studies voor onderwijzeres gaf zuster Maria op heel wat plaatsen les. Vooral in Sint-Lambrechts-Woluwe, waar ze 25 jaar bleef omdat er minder bijhuizen van het klooster overbleven en omdat vacante plaatsen door lekenleerkrachten werden bezet. Dat betekende dat de kinderen van oud-leerlingen ook nog bij haar in de klas kwamen zitten. In 1991 ging zuster Maria op rust en is nu nog actief in de parochie, in het Sint-Jansziekenhuis en in de charismatische gebedsgroep te Laken (71).
Zuster Marcella Debout (°1937), Victorine in de wereld, stamt uit de Startelstraat als zevende uit het bescheiden gezin Debout-Selis met negen kinderen. Ze trad in 1958 in bij de salvatorianessen of zusters van de goddelijke Heiland en kreeg haar vorming in Duitsland. Na haar professie in 1961 studeerde ze verpleging in de salvator-kliniek te Hasselt. Daar stond ze vooral in de kinder- en prematurenafdeling. Zij volgde de kaderopleiding en werd directrice van de salvatorianessen. Dit apostolaat werd afgesloten eind augustus 1998 en zuster Marcelle doet nu vrijwilligerswerk in het bedevaartsoord te Scherpenheuvel (72).
Dorpsgenoot Jef Schoubben (°1941) van Tereyken werd pater assumptionist in 1968 (73).
Een recente roeping was deze van zuster Carmen Temmerman (°1968) bij de Sint-Truidense Clarissen (74).. Het valt op dat uit het gehucht d’Eygen veel geestelijken stammen, al was de kerkelijkheid daar niet opvallend groot. Een onderwijzer-in-spe schreef zelfs in 1941 : Op het gehucht d’Eygen zullen de meeste menschen niet afschrikken om ’s Zondags eenig werk te verrichten; doch op den feestdag van St. Antonius wordt alle werk stopgezet, doen ze hun beste kleeren aan en komen in massa naar de mis in de kerk van Zepperen (75).

Vrome tradities en kalendergebruiken
Onderwijzer René Leunen signaleerde in 1941 in zijn eindwerk voor onderwijzer over Zepperen nog vrome gebruiken : bij erge ziekte gingen negen jonge mensen, meestal meisjes, negen opeenvolgende dagen bidden aan O.L.Vrouw van Kortenbos (76). Bij een overlijden volgde ’s avonds het Rozenkransgebed in de kerk of in het sterfhuis. Later bad men ook bij de Lourdesgrot op het Dekken. Op Allerheiligen, 1 november, maakte de vreugde ’s middags plaats voor gebed bij kaarsjes of lampjes, die de ganse nacht door brandden tot ’s anderendaags twaalf uur. Het feest van de onnozele kinderen op 28 december herinnert aan de slachtpartij op de kinderen van Bethlehem door Herodes. Die dag kregen de kinderen het thuis en elders voor het zeggen. De kinderen waren voor één dag de baas. Het bezoek aan het kerstkribbetje was een geliefkoosd tijdverdrijf voor de kinderen bij Kerstmis. Om middernacht 25 december luidden de verzonken klokken. Tijdens de kerstnacht werd haver en ander veevoer buiten voor de staldeur geplaatst. Volgens de overlevering in Kempen en Haspengouw kreeg dit op klokslag twaalf uur een gewijd karakter. Van deze kersthaver werd op elke hoogdag een handvol tussen het paardenvoer gemengd om ze tegen stringel of verkoudheid te beschermen. Tijdens de Kerstdagen mocht men geen rauw fruit eten om verlost te blijven van zweren. Op Driekoningen, 6 januari, zag men op elke straat kleuters met een dampende, oude doos. Met gloeiende kool of hout en daarop een stuk kaars geworpen bootsen zij een fameuze wierookwolk na. Het vaste liedje bij het sterzingen luidde :
Driekoningen, Driekoningen,
Geef mij ene nieuwen hoed,
Mijnen ouwen is versleten,
Mijn moeder mag ’t nie weten,
Mijn vader heeft het geld,
Op de rooster geteld.
Op Sint-Sebastiaansdag, 20 januari, vergaderden de schutters en baden een rozenhoedje voor ze met hun vrolijk feest begonnen (77). Op Vastenavond werd vaarwel gezegd aan het vlees. Volwassenen en kinderen gingen dan vasloevet joage. Ze hadden een stok bij van dertig tot veertig centimeter met een scherpe punt. Ze droegen maskers en bedelden spek bij de boeren. Het spek werd op de stok geregen. Bij thuiskomst werd het vlees opgesmuld om daarna de vasten in te zetten. Op Witte Donderdag vertrokken de kerkklokken naar Rome. Pas paaszaterdag kwamen ze terug. De kinderen gingen dan in de tuin op zoek naar de eieren die door de klokken waren meegebracht en uitgestrooid. De paaseieren waren symbool van herleving, vruchtbaarheid en verrijzenis. Ze waren bruin geverfd met afkooksel van ajuinschillen. Ook de misdienaars deden dan hun inzamelronde in het dorp, aangekondigd met houten kleppers of ratels. Recent verkoopt het Genovevakoor na de mis gekleurde paaseieren om hun kas te spijzen.
Op Palmzondag wijdde de pastoor de palm die de mensen naar de kerk brachten. De meeste hadden een flinke handvol, want men had palm nodig voor de graven, voor de velden en om in de kachel te branden als het zwaar onweerde. Op het veld gingen de boeren op paasmaandag palm steken. Op het perceel maakten ze met het takje eerst een kruis in de aarde en staken er het twijgje dan in. Van oudsher, minstens sinds 1665, betaalden de kerkmeesters op Palmzondag coecken, appelen en noeten voor de schoolkinderen (78). Palm diende dus ook als afweer tegen bliksem. Op een zondag in juni 1905 viel de bliksem op het huis van L. Vanoorbeek en sloeg door de oude, met dakpannen gedekte schouw. De vader stond langs de ene kant en zijn dochter langs de andere kant van de stoof. Ze had gewijd kruid op ’t vuur geworpen. Vader en dochter voelden een slag op arm of voet maar bleven ongedeerd (79). Toch eiste de bliksem willekeurig zijn slachtoffer : in juli 1885 werd de 19-jarige Marieke, dochter van boer Pieter Minsen-Poelmans op d’Eygen, op slag gedood toen de bliksem op de woning viel. Ze zat te breien bij het venster (80).
Vooral het kruis werd als afweerteken gebruikt. Voor het brood snijden sloeg moeder met het mes een kruis op het brood. Op veel huizen in Zepperen zijn nog steeds kruisen te zien en gevelnissen voor heiligenbeelden. De vroegere hoedenmakerij Neven aan de Poel draagt een kruis in donkere pannen op het dak. In de vroegere gevel van de 18de-eeuwse herberg Het ijzeren kruis, in de gevel van de winning Tinus Hoebrechts uit 1911 in de Terwouwenstraat – nu Aquatron-, boven het zoldervenster van het huis van ’t Mesterke uit 1904 metselde men een kruis. Gevelkapelletjes werden ingemetseld onder meer bij Gaston Bex op de Eynestraat, bij Octaaf Hayen-Vanorbeek op de Eynestraat, en Neven-America in Gippershoven. Later kwamen op veel huizen losse gevelkapelletjes met O.L.V. van Banneux.
Op het einde van de zomer van 1956 preekten drie Montfortanen van Genk hier een grote missie. Zondag 26 augustus 1956, na het lof, werden drie grote houten kruisen in processie gedragen en geplant in drie wijken : aan de Dikke Linde, aan de Poel bij de hoeve Vanvuchelen en aan de bewaarschool met Lourdesgrot op het Dekken. Tijdens de missie werd elke avond om half acht bij het kruis het rozenhoedje gebeden door de inwoners van de wijk (81). De kruisen droegen geschilderde opschriften. Het exemplaar aan de bewaarschool had stralendiagonalen en droeg twee keer de tekst VREDE, recht en liggend gekruist. Onder kapelaan André Nagels werd het kruis aan de Dikke Linde hersteld. De andere zijn verdwenen.

Bijgeloof en spookverhalen
Bijgeloof is krachten toeschrijven aan zaken die ze volgens het geloof of de huidige wetenschap niet kunnen bezitten. In algemene minachting voor geloof worden wel eens alle godsdienstige praktijken als bijgeloof bestempeld. Het volksgeloof omvat eerder datgene wat bovennatuurlijk is, maar niet in strijd met de kerkleer. Bijgeloof is bijvoorbeeld nooit met het linkerbeen uit bed stappen, een afwerende bezem voor de deur zetten, schrik hebben om zout te morsen of brood weg te gooien. Ander bijgeloof is het vermijden van doorlopen onder ladders, van nummer 13 of van het breken van een spiegel.
In de Franse tijd was Fr. K. Bartholeyns (1784-1863) mayeur van Zepperen. Later werd hij burgemeester van Hoepertingen. Zijn achterkleinzonen vertelden aan Maurice Frère volgend verhaal : na een feestje in De Helm te Tongeren raakte de jonge meier zijn vriend kwijt. Te Zepperen ontving hij een ijlbode die kwam informeren naar de vermiste. Even later werd het lijk van zijn verdronken vriend teruggevonden in een vijver. Bartholeyns was erg onder de indruk. Alleen tijdens zijn wilde paardritten over grachten, hagen en stichels kon hij het even vergeten. Op een keer, tijdens een onweer, moest hij snel huiswaarts. Maar plots steigerde zijn paard voor een stichel : hij zag de schim van zijn dode vriend erop zitten ! (82).
Het verhaal van de Bokkerijders sprak ook tot de verbeelding. De Sint-Truidense kroniek 1725-1777 van Johannes Debruyn, een tijd lang bewaard bij de Zepperse onderwijzer Jef Mommen in Neerpelt, spreekt over groot gevaar van baanstropers, moordenaars, veldrovers kerkdieven en huisbrekers in de beginjaren 1750 en over de terechtgestelde bockbende te Wellen in 1774 (83). Rond 1770 werd in Beurs een heel gezin uit gemoord : Martinus C. in de hof, zijn vrouw aan de haard en hun tienjarig kind in zijn bedje. Martinus had geld van de roof in de Hornemolen te Sint-Truiden achtergehouden, dat later bij de brand van zijn huis uit een holle balk rolde. De zoon van een welvarende boer-brouwer uit Zepperen werd van de gruweldaad verdacht, want daags erna was hij spoorloos verdwenen. Ruim een kwarteeuw later vond men zijn geraamte terug in de hopkelder van zijn huis. De afgelegen, rijke Coemanswinning ontsnapte niet aan bedreiging met brandstichting. Twee brandbrieven van 14 december 1785 waren met een wis aan de ring van de hoevepoort gebonden (84). Achter het nieuwe kerkje van Bautershoven bij Bernissem Sint-Truiden staat een blauwe steen met de tekst : 1784. Op 8 october werden alhier levendig verbrand de genaamden Suske de Poup en het Voorvelleke. Vooral door de Sint-Truidense schrijver Hendrik Prijs kwam dit verhaal in de belangstelling. Hij bewerkte het proces en de executie van de brandstichters van de Gebrande Winning langs de weg op Zepperen voor zijn roman Het zwakke verzet in 1942 (85). De samenzwering met duivelseed speelde zich af op het Tekket op de heyde. Twee Walen kwamen daarvoor van Jodoigne naar Zepperen en beloofden geld. De zoon van de Bretoen Het Voorvelleke Jean Baptist Petit, één van de daders, werd in Zepperen gedoopt. Het verhaal ging ook dat op de Galgendries, een perceel langs de veldweg over de Honsberg, een zekere Jannes Paps werd opgeknoopt die hout of mutsaarden gestolen had op het goed van de schout. De familienaam Paps bestond in Zepperen nog in de 19de eeuw (86).
Germanist Fernand Beckers van Hoepertingen verzamelde in 1947 nog deze verhalen uit Zepperen (87) : de mam van de 38-jarige Stin Mommen-Schurmans, woonde op d’Oye. Haar broertje was behekst en het kind zag veel af. Men verdacht een vrouw die altijd melk bracht en dan aan het wiegje ging kijken. Zout was een goed middel tegen de kwade hand en dus deden ze dat in de melk. Maar de heks zei : Wat doet ge dan zout in de melk van een kind . Die kan nooit zoet genoeg zijn ! Ze had het niet zien doen, hoe wist ze het dan ? Mam wou er helemaal vanaf zijn. Ze haalde heiligdom bij de paters en stak dat onder de trap. Dat had de heks ook niet gezien, maar ze voelde het wel. Ze was kwaad omdat ze nu niet meer binnen kon. De grootmoeder van Stin werkte in een winning waar een knecht ’s nachts als schaap rondliep. Hij liet de beesten los en sprong op mens en dier. Men had vermoedens en zag dat hij zijn vel in een krib verstopte. Ze deden hem werken op de verst gelegen akker en stopten het vel in de oven. Maar het vuur was er nog niet aan of de knecht stond er al naast. Ze sloegen de oven vlug dicht en toen moesten ze hem met zeven man tegenhouden. Hij deed zo lelijk en wou erin springen. Toen het vel opgebrand was zei hij : Laat me nu maar los, nu ben ik ervan af, nu ben ik gelukkig.
Mijnwerker Felix Thijs, 44 jaar, vertelde dat een buurman thuis een kalf kocht. De kalveren daarvan gingen allemaal dood. De zoon ging naar het heksenmenneke omdat hij een nieuwe koe wou kopen. Het menneke waarschuwde hem : Als ge terugkomt, let dan eens op of er geen vrouw tegemoet komt die zegt : Wat een mooie koe ! Pas dan op dat ze haar vingers er niet aan steekt ! En ja, een vrouw die nog niet lang dood is, kwam op hem af en sprak die woorden, maar hij zorgde dat ze er van af bleef. ’t Menneke had ook iets meegegeven om in de koestaldeur te steken en ’s nachts moesten ze ook gaan kijken. De heks had nu geen macht meer om binnen te raken (88). Net was één van de onschuldige zielen die de naam kreeg een “heks” te zijn (89). Ze woonde in de Plankstraat, nog lange tijd een aardeweg, in een huisje met het laatste strooien dak van het dorp, afgebroken in 1937, waar tandarts Isa Neven later bouwde. Nets broer Armand werkte be Moxes, op de boerderij Hayen. Op haar bidprentje lezen we : .. in haar omgeving heeft zij zoo weinig opbeuring ontvangen en zooveel kwaadwilligheid van domme, achterlijke menschen.

Koster Antoine Vaes schreef er een gedicht over, N° 439 :
Het laatste strooien dak
‘k Zie U in mijn verbeelding nog,
‘k heb U zo dikwijls blij bezocht,
gij lemen huis met strooien dak,
wat scheef naar achter afgezakt.
Ik zie ze nog, uw zwarte deur,
stak af tegen de witte kleur,
van uw schoon gekalkte muren,
daar beleefde ik zal’ge uren.
Aan U heb ik veel schoons bewaard,
van binnen was een open haard,
‘k zie nog die kronkelende vlam,
geel-rood likkend dat stukje stam.
De moeder had een mutse aan,
‘k zag op haar wang een wratte staan,
waarop lange haren stonden,
toch heb ik ze heel lief gevonden.
Haar schoonheid lag diep in haar ziel,
juist daarom ze me zo beviel,
veel hebben zich in haar bedrogen,
over ’t oud­je erg gelogen.
Ik zal het nooit of nooit vergeten,
ze werd zelfs voor heks versleten,
mensen kunnen hardvochtig zijn,
genezen min doet me­re pijn.
d’Oude stam is ter rust geleid,
het strooien dak zijn we ook kwijt,
die oude nonsens ook vergaan,
toch blijft de wereld op leugens gaan.

Verder vertelde men in Zepperen over vier vastgeketende koeien die in hun stal in de Bergstraat ’s morgens van plaats verwisseld waren. Bij Bamps in de Startelstraat deed men brooddeeg in de oven en kwam er een taart uit. Nog in de Startelstraat kon een vrouw maar niet slapen op haar nieuwe pluimenmatras. Toen ze na een jaar de matras openmaakte zag ze een kroon van pluimen (90). Een loerejieger of stroper die huiswaarts keerde langs de Kattesteeg kreeg een kat op de rug die zo zwaar werd dat ze de man op de knieën dwong en plots weer verdween. Nachtelijke geluiden en spookverhalen hitsten de bangeriken op. Een voerman die ’s nachts met zijn lantaarn over de Honsberg reed, deed van ver aan dwaallichtjes denken en vogelvangers die aan de Rode Deur bij de Hoogweide op de haag klopten om vogels in hun net te vangen schrikten voorbijgangers op. Een dier dat zich ’s nachts in de stal had losgetrokken of een maan als vuurbol joegen de mensen op stang (91). De Houw-Vrouw was een kleine windhoos die het hooi en de schoven op het veld verstrooide.
De kinderen werden ook bang gemaakt met boeman Pals. Tuur Pals was de stiefzoon van Jef Pals Delvaux (92). Jef was een goedaardige beer van een vent, veteraan van de rampzalige Belgische Mexico-campagne in de jaren 1864-‘67. Hij werd jachtopziener bij baron de Pitteurs en woonde in de Kapelsteeg bij het kasteelpark. Jef verloor zijn vrouw in 1921. Tuur was even sterk, maar een beetje simpel en een landloper-gauwdief. Tijdens de kleine Brustem-Kermis op Drievuldigheidszondag omstreeks 1930 zocht hij contact met het aanwezige barakkenvolk. Dat werd burgemeester Jozef Poelmans teveel en hij liet Pals opsporen door de gendarmen. Maar Pals dook onder in de onoverzichtelijke landerijen en houtkanten van ’t Feurt en Tereyken in Zepperen. Hij sliep onder de blote hemel en roofde de knapzakken van de veldwerkers. Menig vrouwmens bezorgde hij de schrik van haar leven, maar een inderhaast bijeengeroepen klopjacht leverde niets op. Tot de nachten wat kouder werden en hij dronken, zittend op de kettingmolen tijdens de augustuskermis in Brustem werd gesignaleerd. De gendarmen konden hem na enig gevecht overmeesteren en ranselden hem af in het kasteelpark. Hij werd naar een landbouwkolonie gestuurd en stierf er niet lang nadien (93).
Voor het bepalen van het geslacht van een ongeboren kuiken liet men naar verluidt een naald bengelen aan een draadje van een twintigtal centimeter boven het ei. Een cirkelvormige beweging wees op een haantje, een zigzagbeweging op een hen. Bewoog de naald niet, dan was het ei onvruchtbaar (94). Meester Schoofs spreekt in zijn jeugdherinneringen over het Sint-Jansevangelie. Dat werd gebeden op de drie hoeken van een stuk grond, waarbij een hoek van het perceel werd opengelaten om de verjaagde rupsen of muizen een uitweg te laten. Hij vertelt ook over palm en een dode vleermuis als afweertekens tegen bliksem en tegen de kwade hand. In zijn jeugd was het vertellen van spookverhalen in een avondlijk gezelschap nog een boeiend tijdverdrijf (95).

Notities
(1) Mathieu BUSSELS, Kroniek van Brustem (1798), in : Het Oude Land van Loon, jg. 9, 1954, p. 166.
(2) Joannes Josephus Knapen , °Mettekoven 8.6.1801, priester gewijd in Munster (Pruisen), pastoor te Gutschoven en coadjutor te Groot-Gelmen in 1826. Pastoor te Groot-Gelmen in 1831 en pastoor te Zepperen op 22.8.1845, +Zepperen 1.7.1872. Maurice COENS, bespreking van J. Cordie, De eeredienst…, in : Analecta Bollandiana, jg. 62, 1944, p. 286-289.
(3) Altera vero nocte pergebat ad villam quae Septimburias dicitur, in qua aedificata est basilica in honore S. Genovefae virginis.. Joseph GHESQUIERE, De S. Trudone…, in : Acta Sanctorum Belgii Selecta, dl. 5, Brussel, 1789, p. 23-47.
(4) J. DESCHAMPS, Fragmenten van twee Middelnederlandse levens van Sint-Trudo, in : Handelingen der Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, dl. 16, 1962, p. 58.
(5) Over de naam Genovefa : Martin HEINZELMANN en Joseph-Claude POULIN, Les Vies anciennes de sainte Geneviève de Paris. Etudes critiques, (Bibliothèque de l’ Ecole des Hautes Etudes, IVe section, Sciences historiques et philologiques, 329), Parijs, 1986, p. 26-27. Mededeling Luk Carlens, Zepperen, die momenteel het fenomeen van de Drie Gezusters in onze streek bestudeert.
(6) Michel ROUCHE, 13. Extraits de la Vie de Sainte Geneviève, in : Clovis, Parijs, 1996, p. 470-491. De auteur geeft de huidige stand van zaken weer. Meer vulgariserend : Janine BOISSARD, Sainte Geneviève. Une marraine pour Lutèce, in : Pèlerin Magazine, nr. 5977, 20.06.1997, p. 55-58. Martin HEINZELMANN en Joseph-Claude POULIN, art. Genovefa, in Lexikon des Mittelalters, dl. 4, kol. 1237, München-Zurich, 1989. Desiderius ERASMUS Roterodamus, Opera Omnia, Ordinis primi, tomus septimus, Carmina 88, Amsterdam-London-New York-Tokyo, 1995, p. 24, 253-262. Brief A. Vanautgaerden, Erasmushuis Anderlecht, 1999. Mededeling Luk Carlens.
(7) Hubert VAN DE WEERD, De eeredienst der Drie Gezusters, in : Verzamelde Opstellen uitgegeven door den geschied- en oudheidkundigen studiekring te Hasselt, jg. 14, 1938, p. 291-321. ID., De kerstening van Haspengouw, in : Limburgs Haspengouw, Tongeren, 1951, p. 91-92.
(8) Jef CORDIE, De eeredienst der Drie Gezusters, in : Volkskunde, jg. 45, 1943, p. 48-59. Jan DE VRIES, Altgermanische Religionsgeschichte, (Grundriss der germanischen Philologie, 12/I-II), Berlijn, 1956-1957, p. 301 voetnoot. Mededeling Luk Carlens. Eddy VALGAERTS en Luk MACHIELS, De Keltische erfenis : riten en symbolen in het volksgeloof, Gent, 1992, p. 104-109. Xavier LENAERS, Haspengouw vereert gezusters Bertilia, Eutropia en Genoveva, reeks Limburgse Volksheiligen, in : HBVL, 30.7.1993. Xavier LENAERTS, Engel en duivel liggen op de loer. Genoveva van Zepperen (en Parijs) herleeft in een kerkelijk stripverhaal, reeks Limburgse volksheiligen, in : HBVL, 6.8.1993. Luk MACHIELS en Eddy VALGAERTS, Keltische Matronen werden “drie heilige gezusters”, reeks Keltisch erfgoed in Limburg, in : HBVL, 5.8.1994.
(9) Georges DUBY, Edelvrouwen in de twaalfde eeuw, Amsterdam, 1997, p. 274.
(10) Sint-Goedele van Brussel heeft dezelfde attributen als Genoveva. Paul DE SAINT-HILAIRE, De geneesheiligen tussen Noordzee en Ardennen. Gids van hun attributen en symbolen, Brussel, 1991, p. 145, 204 en 245.
(11) Zie : KERKBOEK 1993.
(12) G. SIMENON, Visitationes archidiaconales Archidiacontaus Hasbaniae in dioecesi Leodiensi ab anno 1613 ad annum 1763, Luik, 1939, dl. 2, p. 822-826. Vertaling Luk Carlens.
(13) DARIS 1887, p. 84. In Luik Outre-Meuse en Houffalize waren er twee abdijen met Génovéfains of kanunniken van de orde van de Heilige Genoveva. J. RUSSE, Abbaye du Val des Ecoliers, in : Monasticon Belge, dl. 7, p. 323-345. Het is niet duidelijk of er enig verband was met de Luikse Genovevabroederschap.
(14) PAZ, Kerkmeestersrekeningen 1648-1681.
(15) Zie : KERKBOEK 1993, p. 199.
(16) DARIS 1887, p. 83. RAH, Kerkelijke archieven, Sint-Genovevagilde Zepperen, nr. 1 : rekeningen 1661-1794.
(17) PAZ, Registrum memoriale parochie de Zepperen. Folder Broederschap van de H. Genoveva te Zepperen, drukkerij Ste-Lutgardis Jos. Leenen, Sint-Truiden, imprimatur 7.6.1911.
(18) PAZ, Kerkmeestersrekeningen 1648-1681.
(19) Zie : KERKBOEK, p. 183-185. Jef CORDIE, De eeredienst der Drie Gezusters, in : Volkskunde, jg. 45, 1943, p. 56. Deze haalt zijn bewering van de toenmalige pastoor. Haarworm is de populaire benaming van huidziekten die met haaruitval gepaard gaan.
(20) Polydore DANIËLS, Sinte Genoveva van Zepperen, in : ’t Daghet in den Oosten, jg. 1, 1885, p. 116 en in : Numismatique et archéologie, jg. 3, 1883-1884, p. 36.
(21) Jos PHILIPPEN, De Limburgse devotiemedailles, in : Jaarboek 1988 van het Europees Genootschap voor Munt- en Penningkunde, p. 136-138.
(22) Patricia VANSUMMEREN, De Limburgse bedevaartvaantjes. Een kunsthistorische en volkskundige bijdrage, lic. verh. K.U. Leuven, 1981, p. 201-207.
(23) Litanie ter eere der HH. Drij Gezusters, Sint-Truiden, boekdrukkerij De Cocq-Creten, met klassieke gravure van de drie heiligen. In de 18de eeuw was een schapenziekte van St Genoveva ende Ster Vijven bekend waarbij de schapen stil op hun zijde bleven liggen en stijf werden van muil en oren. Daarvoor ging men op bedevaart naar Sinte Vivers in de hoofdkerk van Hasselt. Lambertus DEGREEFF, Den Witten Boeck, Broekom 1782, heruitgave Borgloon, 1978, p. 132.
(24) André VER ELST, Folkloristische tijdspiegel voor België, Brussel, s.d., p. 83, 100-102.
(25) Rod. De WARSAGE, Calendrier du “Vieux-Liège” pour 1939, in : Bulletin de la Société Royale Le Vieux-Liège, nr. 55-56, 1939, p. 385 en 388. Mededeling Luk Carlens. Elisée LEGROS, Concordances lexicales et folkloriques par-dessus la frontière des langues, in : Miscellanea J. Gessler, Deurne, 1948, p. 705.
(26) Juliaan Lambrechts (Leuven 1821 – Mechelen 1895). Pater Juliaan verbleef tussen 1843 en 1855 in het klooster van Sint-Truiden. Dit boekje kende nog twee latere uitgaven in 1877 en 1891.
(27) Zie : KERKBOEK 1993, p. 64-65. Zie : hoofdstuk Ziekte en dood.
(28) Alfried HAROU, Rivieren, putten, bronnen, fonteinen, enz., De Drij Maagdekens, in : Ons Volksleven, jg. 6, 1894, p. 74-75; dr. ictor COREMANS, l’Année de l’Ancienne Belgique. Mémoire sur les saisons, les mois, les semaines, les fêtes, les usages dans les temps antérieurs à l’introduction du Christianisme en Belgique, in : Bulletins de la Commission Royale d’Histoire, dl. 7, nr. 1, 1844, p. 149, en ID., La tradition des trois soeurs, in : Revue d’histoire et d’archéologie, 1860. Jules FRERE, De bedevaart naar de Drie Gezusters, in : Nederlandsch tijdschrift voor volkskunde, jg. 31, 1926, p. 10-13. ID., Limburgsche Volkskunde, 2de reeks, Hasselt, 1928, p. 158.
(29) Hubert VAN DE WEERD, De eeredienst…, 1938, p. 316-319.
(30) In : Gazette van Sint-Truiden, 12.06.1897
(31) Zie : hoofdstuk Drinken, zingen en feesten.
(32) Mededeling 1982 Charlot Nijs (°Z. 23.7.1907) die opgroeide in het huis van zijn vader Domien Nijs op het Kerkplein. Genan was Guillaume Bollen van Melveren (°Alken 1870), getrouwd met Fin Creten uit de Klein-Dekkenstraat.
(33) Mededeling 1996 E.H. Marcel Lismont, sinds 1946 kapelaan in Zepperen. Jules FRERE, H. Fivlène, in : Limburgsche Volkskunde, 2de reeks, Hasselt, 1928, p. 67-68.
(34) Linda GELDERS, De bedevaart van “de 3 gezusters en hun moeder(s)” en het toeristisch aspect ervan, eindwerk Hoger Rijksinstituut voor Toerisme, Hotelwezen en Voedingswezen, Hasselt, 1979, PBLD LA-E-2225. M. TOCK en P. SCHROEDER, Les processions et le pélerinages. Manifestations de notre folklore, Arlon, s.d., p. 94-97.
(35) PAZ, Kerkmeestersrekeningen 1648-1681.
(36) DARIS 1887, p. 79.
(37) DARIS 1887, p. 93. Mededeling Luk Carlens.
(38) PAZ, Registrum memoriale parochie de Zepperen.
(39) Jules MARCHAL, Toponymie van Hoepertingen, Berlingen en Zepperen, doctoraatsverhandeling K.U. Leuven, 1952.
(40) PAZ, Kerkmeestersrekeningen 1648-1681. In deze rekeningen is er ook sprake van de siexse aan de put die aan de kerk lag.
(41) H. VANDEWEERD, De eeredienst…, p. 308 en Eliane NOBELS, eindwerk Zepperen, 5.10.1939 en 1.1.1940.
(42) W. DRIESEN, De St.-Genovevaput te Zepperen, in : Limburg, jg. 52, 1973, p. 35-36. De jongeren waren Willy en Guy Driesen, geholpen door Ivan Bex, die de historische tekst van Jules Marchal leverde, en Danny Peters, die meegroef.
(43) Antoine Vaes-Vanhentenrijck (° Ord. 23.5.1917), koster van Zepperen vanaf 1938. Zie : ZEPPEREN 1976, p. 20.
(44) Zie : KERKBOEK 1993, p. 225 en 227. Mededeling Wim Jaminé, Hoboken.
(45) Mededeling Laure Schoofs, dochter van Jozef Schoofs.
(46) Op voorstel van Kamiel Stevaux van Brustem, met Willem Driesen van Zepperen lid van de gemeentelijke adviescommissie voor straatnamen, samengesteld in november 1977.
(47) Pater assumptionist Wilfried Van Den Eede (°12.5.1919).
(48) Peter TULKENS, Ordingen in de tweede helft van de 18de eeuw : een Haspengouws dorp in de ban van de Duitse Orde, lic.verh., K.U. Leuven, 1997, p. 152.
(49) DARIS 1887, p. 83.
(50) PAZ en Registrum Memoriale Parochie de Zepperen.
(51) Vanstraelen (Groot-Gelmen 2.10.1796–Z. 16.1.1875).
(52) America (Z. 28.1.1822–Z. 12.6.1900).
(53) In : De Stem van Haspengouw, gedurende enkele jaren de benaming van De Tram, 21.1.1911. Mededeling Sophie Hayen-Leemans.
(54) Lambertus Thijs-Vanbergen (Z. 14.4.1856–Z. 30.12.1939), meester-metser en herbergier. Zoon Arthur Thijs (Z. 19.7.1897–STZ. 24.12.1991).
(55) Edgard De Jongh (ST. 7.5.1873-Luik 21.8.1941) was dokter bij de Witzusters, burgemeester van Sint-Truiden tussen 1921 en 1926 en organisator van ziekenbedevaarten naar Lourdes.
(56) Van de Loo (Seraing 30.3.1904-STZ. 21.4.1991).
(57) Lambert Vanoirbeek-Mommen (Z. 9.9.1864–Z. 23.2.1941).
(58) Mededeling Joseph Hayen-Leemans (Z. 11.2.1908-Z. 14.2.1997).
(59) J. GRAUWELS, Ledenlijst van het Bogaardenklooster van Zepperen, in : De middelaar tussen genealogische navorsers, jg. 26, 1971, nr. 151, nr. 1 (jan.-feb.), p. 47-51.
(60) Palmaerts, +26.10.1550. Ch.-M.-T. THYS, Quelques notes sur la recluserie de ST. Jean à Tongres, in : BSSLL, jg., 23, 1905, p. 118 , jg. 16, 1884, p. 113 en jg. 41, 1927, p. 47 en 52. Van Hamont, Z. 21.8.1717–Gent 23.12.1787. DARIS 1887, p. 85-86. Smeets, Z. 3.3.1734–1790.
(61) Claes, doop Z. 10.3.1752, sinds 1773 Norbertijn te Averbode, priester in 1776, vicaris in Wezemaal 1784 en Veerle 1789, en rector in Kortenbos 1795. Verbannen door de Fransen in het jaar VII (1799) naar Oléron. Pastoor te Oostham in 1801 en daar overleden 29.10.1828. L. GOOVAERTS, Ecrivains, artistes et savants de l’ordre de prémontré. Dictionnaire bio-bibliographique, Brussel, 1899, p. 120-123. L. DRESEN-COENDERS, Een boerencultuur onder pastoraal vuur, in : Jeugd en samenleving, jg. 19, 1989, p. 628-643.
(62) Nijs, Z. 23.1.1811–Tongeren 20.7.1875. Kapelaan van de Begijnhofkerk in Tongeren in 1840 en pastoor van Sint-Jan-de-Doper in 1844. Ch.-M.-T. THYS, Histoire du béguinage de Tongres, in : BSSLL, jg. 15, 1881, p. 154. Mededeling Luk Carlens. Mommen, Z. 5.6.1822–Z. 17.3.1901.
(63) Anna Maria Jammaers, (Z. 29.6.1867–ST. 30.8.1926), ingetreden bij de Zusters van Liefde te Gent in 1886, sinds de zomer 1899 in het Witzustersklooster te Sint-Truiden. Kathleen DIGNEF, De lijst van de zusters die te Sint-Truiden hebben geleefd en gewerkt, in : 150 jaar Zusters van Liefde te Sint-Truiden, Sint-Truiden, 1991, p. 34.
(64) Marie-Elisabeth Priemen (Z. 01.12.1868 – Kolen 03.03.47), intrede einde maart 1893, kloosterkleed einde mei 1894 en professie midden juni 1895, begraven op de begraafplaats van het klooster. Mededeling Zuster priorin Maria Céline Wouters, klooster Kolen. Zie ook : Josée PRIEMEN, Jeugdherinneringen, onuitgegeven manuscript, Zepperen, 1977.
(65) Catherine-Joseph de Jésus, Marie, Joseph of Louise (Z. 15.10.1884-Kidderpore 9.6.1952) was een dochter van Hubert Renaerts en Catherine Bex. Intrede op 19.03.1909 en gelofte 20.9.1919. Mededeling Zuster Lutgarde Mertens, Dochters van het Kruis te Luik.
(66) Jozef Maurice Vanorbeek (Z. 26.12.1903–Buizingen 12.10.1976). In : DT, 26.04.1930 en 03.05.1930. Gegevens paters assumptionisten Zepperen.
(67) Marie Govaerts (°Z. 21.6.1911). Josephine Mewis-Govaerts (Z. 30.5.1919 – St.L.Herk 31.5.11990). Mededeling Georgette Schoubben.
(68) Maria Stijnen (°Brustem 20.5.1914).
(69) Marie-Madeleine Doucet, Z. 24.7.1918. Intrede 20.3.1940 en gelofte 23.9.1945. Brief zuster M.G. Devroye 1999.
(70) (Armand Achille) José Vanvuchelen, Hasselt 24.08.1929 – Z. 24.06.1950, had een late roeping en deed vier jaar Alumnaat in Kapelle-op-den-Bos. Hij droeg het kloosterkleed vanaf 28.9.1949, en werd kloosterling op 3.1.1950. Necrologion augustinianorum ab assumptione 1995, p. 18 : F. André Van Vuchelen, 1929-1950, Rome, 12.12.1994. In memoriam Fr. André Van Vuchelen, in : Hemelvaart, jg. 28, nr. 3, juni-juli-augustus 1950, p. 2-3. Fr. Alfred GODFROID, Le Fr. André, in : Lettre à la Famille, N°100, aug. 1950, p. 58.
(71) Maria Vanbilsen (°Z. 04.09.1935). Brief zuster Maria zomer 1999.
(72) Victorine Debout (°Z. 6.8.37). Intrede 8.9.1958 en gelofte 15.8.1961.
(73) Jef Schoubben (°1.8.1941) kreeg zijn priesterwijding en plechtige eremis in april 1968. Hij was beheerder van het Cultureel Centrum Sint-Aloysiusinstituut, waarvan de zaal was ingewijd in december 1962.
(74) Carmen Temmerman, °Sint-Truiden 8.10.1968, uit de Startelstraat, legde haar geloften af in 1994 en 1997. Carmen Temmerman : ‘Het is net als verliefd zijn. Het zit diep binnenin…’, in : Primeur, jg. 1, nr. 2, februari 1994, p 1-4. Eric DENEUKER, ‘Mijn ‘moeder-zijn’ is veel intenser geworden…’, in : Primeur, jg. 2, nr. 9, mei 1995, p. 5-6.
(75) René Leunen.
(76) René Leunen, Z. 15.1.22-Borgloon 23.1.1954. Zoon van Eduard de Stikker. Hij huwde met onderwijzeres Maria Graulus van Halle-Booienhoven en werd onderwijzer in het college te Borgloon. Eindwerk Zepperen, 9.11.1941.
(77) Zie : hoofdstuk Sport en spel.
(78) PAZ, Kerkmeestersrekeningen 1648-1681.
(79) In : Gazette van Sint-Truiden, 27.6.1905.
(80) In : De onafhankelijke der Provincie Limburg, 15.7.1885.
(81) PAZ, Registrum Memoriale Parochie de Zepperen, notities pastoor Hayen.
(82) A.R., Nog enkele volksvertelsels. Zepperen, in : Limburg, jg. 32, 1953, p. 40.
(83) Fernand DUCHATEAU, Het boek van Debruyn : een kroniek van de achttiende eeuw in Sint-Truiden, in : Sint-Truiden in de 18de eeuw, Sint-Truiden 1300, Sint-Truiden, 1993, p. 209-267.
(84) Juliaan MELCHIOR, De Bokkerijders, Te Sint-Truiden en Zepperen, Hasselt, 1915, herdr. 1981, p. 232-240. J. MICHIELS, De Bokkerijders te Wellen en omliggende dorpen, Wellen, 1947.
(85) Hendrik Prijs (Sint-Truiden 1898-Alken 1984) was hoofdonderwijzer en schreef in 1941 na drie jaar archiefstudie deze sociale roman, gebaseerd op het proces in 1784.
(86) Eliane NOBELS, eindwerk Zepperen, 1940. Zie : SCHOOFSBOEK 1988, p. 23 (in deze tekst staat Laps). Jules FRERE, Oud-Zepperen. Een merkwaardig hoekje van Limburg, in : Nieuw Limburg, jg. 15, nr. 23, 10.06.1933 (in dit artikel staat Pops). Koster Antoine Vaes schreef er zijn gedicht N° 516 over : Galgendries.
(87) Fernand BECKERS, Sagen uit Zuid-Limburg, lic. verh., K.U. Leuven, oktober 1947, p. 103, 121, 144, 246, 315 en 316. A. ABEELS, Resultaten van het sagenonderzoek in het Nederlandse taalgebied, 32. Kanton Sint-Truiden, in : Volkskunde, jg. 72, 1971, p. 265-267.
(88) Zie (87).
(89) Anna-Catharina Degros, weduwe Wijnants, (Runkelen 3.5.1850–Z. 14.10.1936).
(90) Mededeling Florent Ruymen (°1909), kleermaker Dekkenstraat, 1974.
(91) Mededeling Basile Schoenaerts (°1913), hoofdonderwijzer, 1974.
(92) Mededeling Kamiel Stevaux, Brustem. Jef Pals (Brustem 1838-1929). Jules FRERE, Jef Pals, in : Limburgsche Volkskunde, 3de reeks, Hasselt, 1936, p. 178-180.
(93) Arthure Camille Bijloos, °Brustem 18.03.1894.
(94) Mevr Priemen in : Libelle-Rosita, nr. 16, 1978.
(95) Zie : SCHOOFSBOEK 1988, p. 66, 69 en 98-100.

Illustraties (zie gedrukte versie)
Het oude Sint-Genoveva-altaar met de nog niet gerestaureerde muurschilderingen en het middenstuk van het Catharinadrieluik rond 1920.
Offerbakje of kwakkelbrieëd met daarop geschilderd Genoveva met kaars en boek. De duivel links blaast de kaars uit en de engel rechts helpt Genoveva. 18de eeuw?
Marmeren dankplaatjes op het Sint-Genovevaaltaar in de kerk.
Rustaltaren aan de rademaker Schoofs in de Kogelstraat en tegen de gevel van Hechtermans – tegenover Thijskes – in de Doorpsstraat rond 1940.
De processie in mei 1969 met de groep van de Broodvermenigvuldiging voor het huis Gaston Bex. Vooraan Lindake Plevoets, Rosanne Billen en de kleine Noëlle Vreven. Achteraan rechts Ria Schoenaerts en begeleidster Jetty Hayen, onderwijzeres in Bommershoven.
De opbouw van het rustaltaar Tijskeskapel op 26 mei 1991. Albert Arnauts met Sophie en Toon Vanoirbeek-Claes
De oude, lemen Sint-Genovevakapel en vroegere put met twee kastanjebomen rond 1940. Foto Rijksarchief te Hasselt.
Plechtigheid bij de oude lemen Sint-Genovevakapel rond 1940. Foto René Leunen.
Rond 1942 werd tegenover de Dikke Linde een papieren Lourdesgrot opgericht. Met de kruiwagen werden tapijten bij de paters gehaald. Jan Peters, Jozef Hayen-Schoofs, François Spelmans, Rosalie Spelmans-Schoofs, Emilie Schoofs, Emma Doucet-Vanormelingen, René Knapen, Edmond Geladé van de Stok, Leonie Schoofs-Spelmans en René Schoofs.
Met de touringcar op Lourdesreis. o.m. Jules Baldewijns, Jozef Fabry en Thefiel Vanvuchelen. Foto fam. Baldewijns.
De wijkschool van de zusters van Sint-Vincentius à Paulo op het Dekken. Achteraan de Lourdesgrot en rechts het missiekruis Vrede van 1956.
Vaandel van de herhaaldelijk heropgerichte Heilig-Hartbond van Zepperen.
Houtzager en boer Herman America woonde met zijn broer houthandelaar Pieter-Jan op Terstok. Ze waren beiden jonkman en zonen van metselaar en boer Herman America-Martens. Deze tak naamdragers America stierf uit. Herman was voorzitter van De Standvastige Vrienden van Sint-Antonius op d’Eygen.
Sint-Antoniuskapelletje op d’Eygen. Foto door André Roebben.
Onze-Lieve-Vrouwekapelletje Hayen-Vanbilsen in het Bosveld. Foto door André Roebben.
Het pijlerkapelletje met nis erin van Sint-Jozef werd zwart geteerd ominsijpeling te voorkomen.
Alfons Heeren, Toon Vanoirbeek, Jean Grossiels, Jenny Bex-Beunckens, Fille Spelmans en Victor Knapen. Fons en Toon van de Remacluskring dienden de metselaars Jean en Fille. Jenny zorgde, zoals bij dec Sint-Genovevakapel, voor bloemen en Victor smedde het hekwerk. 17 maart 1991, de herinwijding van het Sint-Jozefskapelletje.
Gevelnis met kruis en O.L.Vrouwebeeld. Op de mergelsteen eronder staat Ave Maria 1750. De hoeve-herberg Het IJzeren Kruis werd afgebroken in 1992.
Tijd voor een dröpke! Toon vanoirbeek traktert metselaar Fille Spelmans bij de heropbouw van het Sint-Jozefskapelletje op de Honsberg in september 1990.
De Lourdesgrot (1949-1986) bij de wijkschool op het Dekken, gebouwd door de kunstbetonfirma Janssens van Westmeerbeek. Op de bladvorm aan de voet van de grot liet de firma haar handtekening na.
Zuster Julienne Priemen (1868-1947) in het klooster van Colen.
De Tram 26 april 1930
Pater assumptionist Fulgence Vanorbeek (1903-1976).
Frater assumptionist André Vanvuchelen (1929-1950).
Zuster Augustine Govaerts (°1911).
Zuster Marcella Debout (°1937).
Zuster Magdala Stijnen met vader Jef en moeder Wanneke Joanna.
Zuster Maria Vanbilsen als jong meisje, als zuster Annuntiate en bij haar inkleding tussen haar familie en kenissen in 1951. Eerste rij: Jeanne Coenen, Louis Bessemans, Mathilde Bessemans, zuster Maria Vanbilsen, Jef Vanbilsen, Eugenie Phillippaerts, Guillaume Vanbilsen. Tweede rij: de jonge Clement Daniëls, Pauline Van de Loo, de jonge Maria Daniëls, Christine Vanbilsen, Josephine Knapen, Marie Bessemans, Mathilde Coenen, Louise Bessemans en Christine Mercken.

 

*
* *
Ziekte en dood
Prof. Dr. Guy Fabry

De oudste gegevens over ziekenzorg
Er zijn weinig gegevens over georganiseerde ziekenzorg in Zepperen. Er wordt gesproken van een lazarije of leprahuis, maar daarover zijn geen bijzonderheden gekend, tenzij een lazarijeveld dat in het zuiden van de gemeente ligt, niet ver van de Genovevakapel. Naast de kerk was er een huis met bijgebouwen, geschonken bij legaat van de gezusters Catharina en Elisabeth Van Reydt, om te dienen als hospitaal voor de arme voorbijgangers, reizigers en bedevaarders. Het ging echter niet om ziekenzorg, in de zin van de betekenis dat het woord hospitaal nu heeft. Het wordt vermeld in de kerkarchieven in de 17de en 18de eeuw. Die oude papieren leren ook hoe men vroeger de communie uitdeelde aan besmettelijke zieken : in 1668 kocht de kerk van Zepperen voor twee gulden een zilveren half maantje op een stokje om de contagieuse te administreren (1).

Geloof en bijgeloof bij het bestrijden van ziekten. Zelfgemaakte geneesmiddelen
Het aanroepen van heiligen tegen ziekten is van alle tijden en streken. Tot in de jaren ’50 was Zepperen een drukbezochte bedevaartplaats omwille van de heilige Genoveva, patrones van deze parochie (2). Samen met de heilige Bertilia te Brustem en de heilige Eutropia te Rijkel vormt ze de zogenaamde Drie Gezusters. Vooral tijdens de maanden mei en juni kwamen van heinde en verre honderden bedevaarders. Van Luik kwamen soms mensen te voet. Voor de eerste wereldoorlog kon het getal bedevaarders de vijftigduizend zelfs overtreffen. De Drie Gezusters werden vooral aanroepen tegen koorts, maagziekten, hoofdpijn en alle inwendige ziekten en kinderziekten. E.H. Lismont, kapelaan te Zepperen van 1947 tot 1960, herinnert zich nog verschillende bijzonderheden over de verering van de heilige Genoveva. In het begin van zijn ambtsperiode waren er nog veel bedevaarders. Op een Pinkstermaandag zegende hij eens bedevaarders van zeventien autobussen ! Bedevaarders kwamen meer speciaal ook voor hun kinderen naar de heilige Genoveva, vooral als ze onrustig en zenuwachtig waren, als ze de “nerven” hadden. Deze kinderen beten hun nagels af tot in het vlees en konden er niet afblijven, ondanks handschoentjes en alle soorten smeersels. Een andere hoofdkwaal was het vivelaine (3) E. H. Lismont zegende alzo honderden kinderen. Die zegen bestond uit de gewone kinderzegen volgens het boekje met daarna de gebeden ter ere van de heilige Genoveva. Tijdens de bedevaart gingen de mensen meestal rond de kerk in de richting van de wijzers van het uurwerk. Het was onze opmerkzame zielenherder op een keer echter opgevallen dat een groep mensen in de andere richting rond de kerk draaide. Bij nadere inlichtingen bleek dat dit was voor de bedpissers, om de schroef in tegenwijzerzin terug aan te draaien, zodat het fonteintje alleen op commando kon stromen. E. H. Lismont weet niet of het geholpen heeft, maar hij is ervan overtuigd dat “het eenvoudig geloof van arme moeders die baden voor hun sukkelend kind meer deed dan al die geleerde discussies” . In de jaren vijftig minderde de toeloop en toen beslisten de pastoors van Zepperen, Brustem en Rijkel elk jaar om beurt de twee andere heilige Gezusters en hun parochianen te ontvangen. Het volk kwam biddend mee met de respectievelijke relikwieën. Er werd dan een plechtig lof met sermoen gehouden. “Zo was er toch weer volk bijeen te krijgen, maar het verminderde…”, erkent onze vroegere kapelaan, met waarschijnlijk wat spijt (4).
Naast het aanroepen van heiligen, zorgden de dorpsbewoners ook wel voor hun eigen gezondheid door allerhande zelfgemaakte middeltjes. Zo werd lijnzaadpap aangewend om het uitbreken van een zweer te bevorderen, vlierbloemen of hölentier werd gekookt in dikke melk en diende als medicijn tegen de roos. Kweepeerkernen op olijfolie waren goed tegen doorligwonden en Sint-Janskruid in olie tegen acné. Loden hagelkorrels werden ook in olie afgetrokken en op de huid gesmeerd. Honing at men meestal tegen verkoudheid terwijl maarts sneeuwwater uitstekend was om pijnlijke ogen te betten. Treeske Jammaers maakte zalf tegen het rad van Sinte-Katrien. De zusters van de meisjesschool maakten zalf van witte lelies, terwijl moeder Vanvuchelen bekend stond om haar zelfbereide brandwondenzalf. In het dorp waren er hier en daar altijd wel mensen, meestal vrouwen, met bepaalde kundes en krachten die ziekten wegbaden of behandelden met allerhande middelen en dit tot op onze dagen. Ook bepaalde handelingen hadden genezende kracht, zoals uw vinger met een wrat in een molshoop steken, terwijl er geluid werd voor een dode, zeggende : “Dat mijn wrat vergaat, zoals dat lijk vergaat”. En de wrat verdween. Soms toch !

Van ’t Mesterke naar de klassieke geneeskunde
Georganiseerde dorpsgeneeskunde kwam er pas na de tweede wereldoorlog. Voordien moest men voor ernstige problemen naar Sint-Truiden fietsen. Voor de gewone kwalen echter betrouwde men op de heiligen, de eigen geneesmiddelen en ook op de raad van ’t Mesterke of ’t Kuimesterke. Zijn naam was eigenlijk Josephus Renaerts, op 13 september 1875 om acht uur ’s morgens geboren in de Kogelstraat, als zoon van dagloner Hubertus en Anna Catharina Bex, dochter van Nol in de Kleine d’Oyestraat. Hij huwde in 1903 met Philomène Marie Josephine Ludovica de Fraipont uit het Olmenhof in Herk-de-Stad en kreeg twee dochters : Germaine en Georgette. Zijn vrouw had hij na een adviesverlening leren kennen. Philomène was modiste en stelde later aan de linkerkant van het huis dameshoeden in een vitrine tentoon. ’t Mesterke verwierf vooral bekendheid als veearts, alhoewel niet gediplomeerd, maar ook voor menselijke kwalen werd hij geconsulteerd. Hij las veel in boeken en zocht zelf of liet kruiden zoeken. Zijn overgrootvader Joannes Renaerts (+1852) was afkomstig van Alken, woonde op het Dekken en droeg al de titel veeaerts of koyemeester. Nog enkele andere zonen en kleinzonen droegen de naam Joannes of Djang de kuimester. Het ging om landbouwers, die bij ziekte van vee of paard vanachter de ploeg werden gehaald (5). Ongetwijfeld werd dan gebruikt gemaakt van de populaire boekjes van Jan-Mathys Van Den Bosch, rector van de kapel van Offelken bij Tongeren. Die had in 1855 zijn Handboek voor lijdenden of genezing zonder geneesheer in Luik uitgegeven. Daarin werden brouwsels en praktijken aanbevolen die niet zouden misstaan in een hekserijhandboek, bijvoorbeeld tegen de stuipen moest men een jonge duif rond de aars kaal plukken en deze een uur tegen de anus van het zieke kind houden ! De remedies van ’t Mesterke waren ernstiger van inhoud. Zo moest men in Brustem de stal van een verschoten zeug, dood na vruchtverlies, schrobben en insmeren met creoline. Een verzworen varkenspoot werd bestreken met bruine zeep. Lever en gal werden genezen met thee van de tweede, geelachtige bast van Berberis of zuurbes, een heester met driedoorns. Zieken, gebrekkige en ongelukkige mensen kwamen in de voormiddag van heinde en verre, zelfs uit de Walen, naar het menneke va Zeppere. Aanvankelijk reed hij te paard, later met de fiets tot zelfs in de streek rond Tongeren. Zijn huis aan het kerkplein werd in 1905 gebouwd. Eerst had hij in het herenhuis Bellefroid aan de Poel gewoond. Men beschrijft hem als een klein, fijn gekleed, beleefd en zacht heertje. Zelfs wanneer alle hoop opgegeven was, wist hij de mensen nog op te beuren, zodat ze zich genezen voelden. In Limburgsche Volkskunde schrijft Jules Frère in 1928 dat ’t Miesterke een wonderdokter, veearts en vooral mensenkenner was. Hij spreekt met een groot zelfvertrouwen, met een innige overtuiging en zijn woorden maken indruk op de eenvoudige boeren”. “Ik zal u genezen !… Gij zult genezen !… (6). Hij haalde zijn kennis uit overlevering van vader op zoon, ook van een oom en van den aa Moemme (7). Bij een apotheker op de hoek van de Hoogbrugstraat in Sint-Truiden leerde hij recepten schrijven. Verder woonde hij een paar jaar bij een oom Bex langs moederskant, hoofdonderwijzer in Flémalle-Haute nabij Seraing, om Frans te leren. Sommigen meenden dat hij in Luik aan de Universiteit geneeskunde studeerde.
Enkele remedies van ’t Mesterke zijn nog bekend : om een witvinger te genezen gebruikte men kaasjeskruid dat gekookt en geplet werd terwijl een brij van datzelfde kruid met dikke melk en wit brood als wondzuiverend middel werd aangewend. Wanneer men oorpijn had werd hooi in een klein kommetje gekookt, zodat de damp die ervan opsteeg de pijn verzachtte of verdreef. Een vrouw die aan de hals voor een gezwel moest geopereerd worden, werd genezen met een kompres bekomen na het koken van een vers zwaluwnestje in dikke melk. De besmettelijke huiduitslag “Rad van Sinte-Katrien” zou van koeien afkomstig zijn en werd behandeld met verse ongezouten boter. Als remedie voor een paard dat uiverkout was, werd graszaad van een hooizolder tot pap vermengd met oude leem. Zijn recepten ondertekende hij met een Griekse R of rho, waarschijnlijk van Renaerts. Vanwaar hij dit Grieks gehaald had is niet geweten. Er deden ook ware en minder ware verhalen over hem de ronde. Eens ging hij achter een zieke koe staan, lichtte haar staart op en vroeg aan de boer, die in de muil moest kijken, of hij hem zag. “Nee”, zei de boer. “Wel, dan is ze verstopt”, luidde de diagnose. Op een afgelegen boerderij had hij na het wisselen van jas noch papier noch pen om een voorschrift te maken voor een zieke koe en in huis was door de boerin niets te vinden. Hij schreef het recept dan maar met een stuk kalk op de halve staldeur, zodat de afwezige boer het later kon overschrijven. Die vertrouwde zijn eigen overschrijven echter niet en ging met de staldeur naar apotheker Nijsten. Dit laatste verhaal was van ’t Mesterke zelf. Bij apotheker Camille Bex was in 1974 nog een Thé ’t Meesterke van Zepperen te koop, voor lever, gal, maag en jicht. Het voornaamste bestanddeel was lindebloesem. Baat het niet, dan schaadt het niet. Raadgever ’t Mesterke stierf op 15 augustus 1950 op 74-jarige leeftijd om halfeen ’s middags in zijn woning op het kerkplein.
Intussen echter werd de klassieke geneeskunde meer en meer toegankelijk voor iedereen. Een belangrijke figuur en telg uit Zepperen in deze ontwikkeling was dokter Urbain Jammaers. Hij werd geboren in Ordingen in 1899, als enige zoon van Zepperenaar Felix en Elisabeth Vrijdaghs. Op zesjarige leeftijd verhuisden zijn ouders naar Zepperen. Al vroeg gaf hij blijk van een levendige belangstelling voor de natuur, mede onder invloed van meester Frans Creten, die in 1891 een herbarium van 400 planten had aangelegd. De humaniora deed Urbain in het Seminarie te Sint-Truiden, waar hij dagelijks te voet naartoe trok. Naar eigen zeggen koos Urbain een vorming aan de Luikse Rijksuniversiteit, beïnvloed door regelmatige conflicten van zijn vader met de parochiegeestelijken. Na twee jaar natuurwetenschappen stapte hij over naar de richting geneeskunde. In 1925 behaalde hij zijn diploma en werd een bekend huisdokter, met speciale bekwaamheid in vrouwenziekten en in het kraambed. Hij vestigde zich in Sint-Truiden in een patriciërshuis op Stenaertberg, maar hield lang een raadpleging in Zepperen o.a. in het huis van boer Vanvuchelen en later ook in de oude herbouwde vaderlijke smidse. Afspraken konden worden gemaakt in de winkel bij Victoire van ’t Woeke. Zelfs toen er reeds andere dokters in Zepperen gevestigd waren, had hij nog een zeer trouw cliënteel. Urbain Jammaers reed al met een auto in 1927. Hij was wetsdokter, stichter van de Wetenschappelijke Kring van Geneesheren van Sint-Truiden en omgeving, oprichter van de Sint-Truidense zondagsdienst in 1939 en lid van het Hof van Beroep van de Orde van Geneesheren. Hij stierf op 89-jarige leeftijd in 1988 (8).
Of het door de geneeskunde was of door de goede lucht in Zepperen is niet duidelijk, maar men telde er drie honderdjarigen : Treeske Vanoirbeek (°1867) de eerste van het dorp, Stina Jamaers (°1869) en Stina Knuts (°1886). In 1918 stierf Joannes Vandenbosch, de oudste man van Zepperen met zijn 91 jaar, in 1928 was dat Laurens Swennen met 92 jaar en in 1952 Marie-Emerence Hayen met haar 93 jaar. Een vergelijking in levensverwachting tussen de jaren voor en na de Tweede Wereldoorlog leert ons dat vooral een duidelijke daling in kindersterfte na de oorlog, de levensverwachting deed stijgen. Voor de oorlog was de gemiddelde leeftijd bij overlijden 48 jaar, na de oorlog 64 jaar. Als men abstractie maakt van de kindersterfte onder de vijf jaar was de leeftijd bij overlijden respectievelijk 60 en 69, nog een duidelijk verschil (9).

Dood en begraven
Vroeger vooral was dood en begrafenis sterk geïntegreerd in het dagelijks leven van het dorp, met vooral de grotere betrokkenheid van de buren. Bij jonge overledenen werden zelfs zeven buurmeisjes en zeven buurjongens aangeduid om het bericht te gaan rondzeggen, te luiden, de lijkbaar te dragen, de stoet te leiden en het graf te delven en te versieren (10). Die rol werd later door de begrafenisondernemer en het gemeentepersoneel overgenomen. Bij een overlijden werd er dezelfde avond en nadien elke morgen en avond tot de begrafenisdag geluid door de buren met twee klokken met drie tussenpauzes. Voor een man begon men met de grote klok, voor een vrouw met de kleine. Enkele buren waakten ’s nachts bij de dode, die op de walm of op een strobed lag. Het lijk werd afgehaald door de priester achter de kruisdrager en de misdienaars, die tot op een bepaald punt tegemoet kwamen, naargelang het uur van de mis en waarschijnlijk de belangrijkheid van de overledene, bijvoorbeeld tot aan de Dikke Linde, een halve kilometer, of tot aan de Poel, een kilometer van de kerk. Het lijk werd eerst gedragen en in latere jaren vervoerd op een stootwagen met vier grote fietswielen. De gemeente zorgde uiteindelijk voor een echte corbillard of lijkkoets, getrokken door het paard van de buurman en dit tot midden de jaren vijftig. Het was de buurman, die het meest naar de kerk toe woonde, die het paard leende en het dier mende. Het prestige van de begrafenisdienst steeg met het uur van de mis en het aantal bedienaars. Voor een elfurenmis moesten veertig kaarsen van elk een pond gebruikt worden, voor een tienurenmis maar de helft. Voor de aanvang van de begrafenismis zongen de bedienaars en de koster-orgelist een twintigtal minuten in de lege kerk de Vigilie en de Laude. De misdienaars droegen een zwarte rok met wit overkleed en zwarte kraag. Na de uitvaartmis werd de kist op handhoogte door vier buren naar het kerkhof bij de kerk gedragen en dadelijk na de zegening in de kuil neergelaten. Het graf was ook door de buren gedolven. Vroeger bleven de echtgenote en de kleine kinderen van een overleden man thuis tijdens de uitvaartplechtigheid. Na de begrafenis kwam de familie terug naar de kerk om met de koster het Miserere te bidden. Na de mis volgde het cafébezoek door de buren. Wanneer een lid van de schuttergilde stierf moest elk lid verplicht aanwezig zijn, op straf van boete. Voor een oud-strijder kwam de Belgische driekleur, de Brabançonne en een lied van de schoolkinderen zoals Ik had een wapenbroeder eraan te pas (11). Bij het overlijden van een jonkman of jonge dochter vergezelden zes jongens en zes meisjes met een jonkmanskaars de kist. Een overleden priester werd, anders dan de gewone gelovigen, opgebaard met de voeten naar het volk en het hoofd naar het altaar. Voor zijn voeten stond een tafeltje met zijn kelk en stool.
Jonge kinderen kregen een Engelenmis, terwijl niet gedoopten en zelfmoordenaars buiten de gewijde grond een laatste rustplaats kregen. De laatstgenoemden kwamen vroeger zelfs niet in de kerk, later in de mis van negen uur. Al in 1643 werd naar de wens van de ouders voor de ongedoopt overleden kinderen een plaats langs de kerkhof voorbehouden (12). Op Allerheiligen en Allerzielen werd nog niet met bloemen gesierd. Het kerkhof lag als een vuigelwei braak met wild gras erop. De graven werden terpvormig opgemaakt, de natte aarde vlak gestreken en daarin met de spadensteel een kruis gedrukt. De bloemenkransen van de begrafenis waren in metaal, waarin de wind griezelig speelde.
Het oudste bidprentje in Zepperen dateert van rond 1850. De eerste dodsbieldches werden voor de begrafenis verspreid als doodsbericht. Pas vanaf de mode van de doodsbrief werden de prentjes als aandenken op de begrafenis zelf uitgedeeld. Ze riepen op tot gebed voor de overledene en het formaat paste in de handpalm of in het gebedenboekje. Er stonden schietgebeden op, al dan niet met waarde voor aflaat. Pastoor beschikte vaak over een boekje met geestelijke citaten volgens onderwerp. Vooral bij kinderbidprentjes gebruikte men gedichten en een steunkleur. Onderwijzers zoals meester Schoofs of de koster Antoine Vaes schreven heel wat teksten ervoor. De bidprentjes in Zepperen werden gedrukt in Sint-Truiden. Daar werkten volgende drukkers : J.B. Smits, J.L. Milis, W. Vanwest-Pluymers, J.T. Schouberechts-Vanwest, G. Moreau-Schouberechts, Joachims-Claes, H. De Cocq-Creten, J. Vanwest-Rausch, H. Vanwest-Dubois, G. Vanwest, J. Leenen, J. Leenen-Istas, A. Swennen, Rietjens, De Geneffe-Wynants en Buntinx-De Hopré (13). Nu zijn de bidprentjes een bron van informatie over een voorbij leven.

Het oud kerkhof
Het kerkhof rond de Sint-Genovevakerk is sinds 1970 vervangen door een nieuwe begraafplaats langs de Zwartweidestraat. Uit de vroegste vermeldingen in de archieven blijkt dat het kerk”hof” een belangrijke vergaderplaats was voor de gemeentenaren. Zo beslisten in 1452 de inwoners van Zepperen op het kerkhof vergaderd dat men dy kirke sal paveyen. Nog in 1761, op een junidag, werd het nieuwe weidereglement voor schapen en ganzen vanwege baron de Baré, heer van Ouschenéé, rijproost van Zepperen, bij voorgaende clockslagh naer den dienst der misse aen die kercke alhier affgelesen en gepubliceert ter presentie van veele gemeijntenaeren (14). Lange tijd was het kerkhof een weide met fruitbomen. Op Sint-Jansavond werd het fruit met brandende kaars verkocht aan de hoogstbiedende, met verteer van bier, brood en boter. Zo brachten de appelen en noten van het kerkhof op 23 juni 1661 34 gulden op voor de kerkmeesters. Bij wintslag of vernieling door soldaten werd het bedrag kwijtgescholden. Het fruit en het gras werden later ten voordele van de armentafel verkocht. Zo gingen in 1728 die appelen van den kerkckhoff aen den heer cappelaen voor vijf gulden (15). In 1784 ontstond er een conflict tussen pastoor Belleflamme en koster-priester Houbrechts, die de pastoor bij de ceremonies moest assisteren en school houden. Hij kreeg hiervoor onder meer het gras van het kerkhof als betaling, maar werd verweten meteen maar zijn koeien te laten grazen op het kerkhof (16).
Eigen aan een hof is de beslotenheid. In 1665 doen de pastoor, de schout en dorpsmeesters van Zepperen hun beklag erover dat sr. Francouys Ouwerx die kerckhoof porte heeft deur sijne werkliedens doen affbreecken ende… eensgelijcx den kerckmuer. In deze tijd werd inderdaad de winning Ouwerx, nu hoeve Gilissen, gebouwd in Maasstijl vlakbij de kerk. Nu nog bestaat er een poortje voor directe verbinding tussen deze hoeve en de kerk. De zuidoostelijke openbare toegangsweg liep eertijds, voor de bouw van de gemeenteschool, vlak naast de stallingen Ouwerx (17). In de zomer van 1665 werden bijna 14.000 careelen gehaald bij de paters begaarden om de kerkhofmuur en een stichel te vernieuwen. 54 goede parochiaenen staken graszoden uit om op de muur te zetten, voor enkele potten bier. Honderd jaar later, in 1765, is er weer sprake van werken aan een kerkhofmuur : Kwinten Gilis wordt betaald voor sijne devoiren van savel aen den kerckhoff muer en de huidige poortboog draagt nog de inscriptie 1765 op de sluitsteen. In de jaren 1830 wordt in de archieven een werkman vermeld die drie dagen aan de kerkhofhaag werkte, het opbinden van de haag en een tachtigtal kanoele hagen die op het kerkhof geplant werden (18). Blijkbaar was er toen nog geen stenen afsluiting rond het hele hof. De huidige muur met de mooie poort werd in 1983 wettelijk als monument beschermd. In 1907, het jaar van de bouw van de kapelanie, besliste de gemeente het kerkhof af te sluiten met een metalliek afsluitsel (19). Het werden ijzeren profielbalkjes met ijzerdraad ertussen. In 1936 werden betonnen paadjes aangelegd, afgeboord met betonnen hekkens. Onder meer in 1983 werd de muur een weinig verlaagd en bekroond met betonnen dekstenen. In 1985 bracht men het oorspronkelijke gietijzeren hekken, gerestaureerd door het Technicum van Sint-Truiden, terug aan. Om de oude poortboog te sparen gebeurde dat op nieuwe aparte gietijzeren stijlen. In 1987 werd door de gemeente riolering ingegraven en de kerkhofpaden in mozaïekkasseien heraangelegd. Daarbij sneuvelden wel de lage beukenhaagjes die de betonnen hekkens hadden vervangen. In 1989 volgde het Sint-Genovevaplein, dat meer ten bate van de voetgangers en het openbaar groen werd hertekend. Alle belangrijke gebouwen van het dorp, uitgezonderd het begaardenklooster, lagen vroeger bij de kerk en het kerkhof : de al genoemde winning Ouwerx werd in de tweede helft van de 18de eeuw uitgebreid met een classicistisch woonhuis. Op het kerkhof lagen het kostershuis, vermeld in 1734, en het gasthuis voor arme pelgrims. Dit laatste is in 1734 door de armentafel verhuurd aan Hendrik Creten die de arme reizigers moest logeren en principalyck in den winter die selve subministreren t’sij hoye oft stroye waerop sij cunnen slapen en hun bevrijen van den koude soo veel mogelijck (20). De pastorie en kapittelhuis werd in 1779 classicistisch herbouwd op kosten van het Maastrichtse Sint-Servaaskapittel door aannemer Mathieu Grégoire van Villers-le-Bouillet. In 1866-67 ontstond vlakbij de Ouwerxwinning, toen herenhoeve van burgemeester Coart, de gemeentelijke jongensschool met hoofdonderwijzerswoning en gemeentehuis gebouwd naar plannen van de Truiense architect Eduard Denis. De meisjesschool van de zusters van Vincentius à Paulo te Gijzegem volgde een tiental jaren later aan het kerkplein. De poel op het kerkplein werd gedicht in 1879. Architect Emiel Dehennin uit Sint-Truiden tekende in 1907 de kapelanieplannen met neo-renaissance inslag.
De ruim vijfhonderd zestig graftekens die men nu nog op het kerkhof aantreft dateren meestal uit de jaren 1920-1969. Het gaat om houten en gietijzeren kruisen, rechtopstaande hardstenen grafplaten en liggende zerken in een grote verscheidenheid. Ruim honderd van de arduinen graftekens werden vervaardigd door de firma Otten, Sint-Truiden-Zepperen. Volgende familienamen zijn op dit kerkhof in de meerderheid : Claes, Hayen, Hechtermans, Jammaers, Knapen, Leemans, Leunen, Mommen, Neven, Renaerts, Schoenaerts, Schoofs, Thijs, Vananroye, Vanmechelen en Vanoirbeek. De oudere monumenten van personaliteiten liggen vlakbij het kerkgebouw tussen de steunberen in, bijvoorbeeld de grote platte grafzerk van de grafkelder voor de familie Loyaerts-de Pitteurs, gravin d’Astier, geplaatst in 1889 (21).
Er bleven grafsporen bewaard van voor die periode. Zo kent men een tekening van een grafsteen met daarop kanunnik Arnold van Rijkel afgebeeld, die in 1403 in de door hem gestichte Catharina capella in de kerk van Zepperen werd begraven (22). In de middeleeuwen werden belangrijke personen immers in de kerk begraven, zo dicht mogelijk bij het altaar van een patroonheilige. In 1672 betaalden de erfgenamen van Margriet Hubrechts 12 gulden voor haar graf in de kerk. Zo werd op 4 oktober 1750 Anna Van Averwijs begraven in choro Ste. Genoveve sub lapide familie sue et Vanschoor (23). Later verbood de overheid om binnen kerken en steden te begraven. Vele grafstenen werden in de jaren nadien uit de vloer gebroken. Zo bewaart men hier nog een grafsteenfragment met de gotische inscriptie ANNO D(omi)NI M CCCC XXVII ME(n)SIS SEPTE(m)BRIS DIE VIII OBIIT D… (1427) (24). Vaak werden de stenen herbruikt als dorpel of als scharniersteen onder een poort, bijvoorbeeld een gotisch fragment onder de dommejan van de Ouwerxpoort. In de kerkhofmuur is een stuk van een stenen grafkruis uit 1635 ingemetseld. Er staat op te lezen dat Merten hunnen soen dit kruis voor zijn ouders liet plaatsen. In 1665 betaalde schout Willem Nicolaï voor een afgebroken altaarsteen tot eener graffsteen 20 gulden. Vermelden we nog de steen met Calvarietafereel uit 1826 van de bekende families Coemans en Roberti, die in de pastorietuin bleef bewaard (26). Rond het kerkhof bleven ook bouwsteenfragmenten afkomstig van de vele verbouwingswerken aan de kerk bewaard.
In 1998 werd bij grondwerken voor de huisbewaarderswoning van het kasteel de Pitteurs aan de overzijde van de Melsterbeek een grote rechthoekige blauwstenen grafsteen opgegraven van begaardenprior Johannes Baerts, die in 1727 als tachtigjarige stierf. De steen is sober en heeft alleen een kelk met hostie als versiering. Wellicht is hij afkomstig uit de voor 1840 afgebroken kloosterkerk van de begaarden aan de overkant van de beek (27)
Tot voor het omwaaien van de Dikke Linde in de jaren zeventig stak tussen de wortels een stuk grafkruis met vijf lobben en kruisbeeld. Jules Frère verhaalt hoe men volgens de volksmond op het einde van de 18de eeuw het lijk van een vreemde ziftenventer op deze plaats had aangetroffen en begraven buiten het kerkhof. Schoolhoofd J. Mommen vernam van zijn vader dat er in de jaren 1830 een skelet is opgegraven (28).
Op 17 augustus 1914 sneuvelden op Terstok enkele Belgische Gidsen te paard, die in een hinderlaag van Duitse Grenadiers waren gevallen. In februari daarop werden ze plechtig overgebracht naar het kerkhof van Zepperen, links van de kapelanie. Omstreeks 1924 werden ze in het verzamelkerkhof bij Halen herbegraven. Foto’s uit de veertiger jaren tonen het Zepperse kerkhof als een grasveld met slechts hier en daar stenen en vooral houten grafkruisen. De drukke begraving onder stenen monumenten dateert pas van na de tweede wereldoorlog.

Notities
(1) Parochiearchief Zepperen (in 1999 gedeponeerd op het Rijksarchief te Hasselt), Kerkmeestersrekeningen 1648-1681.
(2) Zie : hoofdstuk Geloof en bijgeloof.
(3) Fièvre lente ?
(4) E.H. Marcel Lismont (°Mielen-boven-Aalst 1920).
(5) Jules FRERE, Jan-Mathys Van den Bosch; ’t “Miesterke”, in : Limburgsche Volkskunde, 2de reeks, Hasselt, 1928, p. 5-11, 17-18. Dat bestond vroeger niet… Getuigenissen over het dagelijks leven in Limburg, 1900-1940, Rijkel, 1994, p. 277 : getuigenis °Hoenshoven (?) 1904.
(6) Joannes Renaerts-Cuypers (Alken rond 1774 – Z. 9.10.1852). Zijn zoon Lambert Renaers-Pipelers (Z. rond 1809 – Z. 12.12.1873) kreeg twee zonen : Joannes en Hubert. Hubert Renaerts (°Z. 27.2.1842) trouwde met Anna Catharina Bex en woonde later in de Wellensestraat, de Kogelstraat en de Dorpsstraat. Op 13.9.1875 werd zijn zoon Joseph geboren, het latere Mesterke. Broer Victor van Trinus zette het landbouwbedrijf van vader Hubert en moeder Catharina verder. Bidprentje Jozef Renaerts (+1950).
(7) Mededeling Henri Hechtermans.
Landbouwer Pieter Jan Mommen-Gos (B. (Terstok ?) 13.1.1799 – Z. 23.4.1878) of zijn zoon herbergier Rikus Jan Henri Mommen-Moermans/Geladie (Z. 7.5.1836 – Z. 25.1.1921), stamvaders van de Mommensen in Zepperen.
(8) Rik PIRARD, Zestig jaar toegewijde huisarts en wetsdokter. Dokter Urbain Jammaers ook kraambed-specialist, in : HBVL, 1.4.1987.
Dr. Luc RENSON, In memoriam Urbain Jammaers, uitgesproken op de uitvaartplechtigheid te Sint-Truiden op 29.3.1988. Zie : hoofdstuk Werken, dienen en leren over de smedenfamilie Jammaers.
(9) Zie statistiek overlijdens.
(10) Mededeling leraar dr. Henri America (°Z. 1912), Halle-Booienhoven.
(11) Mededeling koster Antoine Vaes (°Ord. 1917).
(12) G. SIMENON, Visitationes archidiaconales Archidiacontaus Hasbaniae in dioecesi Leodiensi ab anno 1613 ad annum 1763, Luik, 1939, dl. 2, p. 822-826.
(13) Karel VAN DEN BERGH, Bidprentjes in de Zuidelijke Nederlanden, (Aurelia Folklorica, 2), Brussel, 1975. Dom ANSFRIDUS, M. Th. Van Kempen, Uitgebreide verzameling van teksten voor bidprentjes…, Brugge, 1907.
(14) RAH, Fonds Gemeente Zepperen, nr. 10 : 14.6.1761.
(15) PBLD, Familiearchieven : Jammaers Zepperen, Rekeningenboekjes kerkmeesters Laurent I en II Jammaers 1728-1755 en 1754-1808.
(16) DARIS 1887, p. 86-87.
(17) RAH, Fonds Schepenbank Zepperen, nr. 24, 339r-v, 23.5.1665. Provinciebestuur Limburg, Hasselt, Archief, Atlas des communications vicinales de la commune de Zepperen, 1844. Zie : KERKBOEK 1993, p. 76.
(18) RAH, Fonds Kerk Zepperen, z.n., Pastoorsrekeningen, o.m. f. 49, 61 en 65 : werken aan de kerkhofhaag 1835-1841.
(19) SAST, Fonds Gemeente Zepperen, gemeenteraad 27.12.1907.
(20) RAH, Fonds Kerk Zepperen, nr. 14 : register armentafel, s.f., 28.3.1734. Zie : KERKBOEK 1993, p. 64.
(21) RAH, Fonds Gemeente Zepperen, nr. 58 : plan grafkelder, 7.1.1889.
(22) J. BROUWERS, Problemen rond een grafsteen van Zepperen, in : Limburg, jg. 56, 1977, p. 89-95.
(23) RAH, Parochieregisters Zepperen, B 166, 3.10.1750.
(24) Mededeling koster Antoine Vaes (°Ord. 1917).
(25) Nog over herbruik : PBLD, Knipselarchief, Zepperen, nota K. STEVAUX 18.7.1962 over altaarsteen als roepsteen.
(26) L. DE HERCKENRODE, Collection de tombes, épitaphes et blasons recueillis dans les églises et couvents de la Hesbaye, Gent, 1845, p. 757. Volgens deze auteur bevond zich in 1845 volgende inscriptie met wapenschild op een grafsteen tegen een buitenmuur van de kerk : Monumentum familiarum Roberti et Coemans.
(27) Mededeling ere-schoolhoofd Jef Celis. De steen wordt bewaard bij de familie Corthouts.
(28) Jules FRERE, Oud-Zepperen. Een merkwaardig hoekje van Limburg, in : Nieuw Limburg, jg. 15, nr. 23, 10.6.1933. Eliane NOBELS, Zepperen, eindwerk onderwijzeres, z.p., 1939-40.

Illustraties (zie gedrukte versie)
Jozef Renaerts ’t Keumesterke, 1875-1950.
’t Mesterke met sigaar, familie, dochter Germaine en dienstmeisje Jeanne Biets rond 1925 in de tuin voor het mooie duifhuis.
Huis uit 1904 van ’t Mesterke aan het kerkplein, 1992.
Dokter Urbain Jammaers (1899-1988).
Dr. Urbain Jammaers met zijn vader Felix en moeder Antonie bij het ouderlijk lemen huis in de Smissteeg voor 1931.
Krantenberichten over Dr. Jammaers in De Tram, 1 augustus 1925 en 19 maart 1927.
Een 91-jarige Zepperenaar in 1918.
Treeske Jammaers-Vanoirbeek (1867-1967), de eerste honderdjarige van Zepperen aan de achterdeur van haar lemen boerderijtje op Terwouwen.
Feest in 1967 met haar dochter Lisa en zoon Bèr, en familieleden van de stam Jammaers en Vanoirbeek: Wim en Willy Jammaers, Gust,(=René), Georges en Pierre Vanoirbeek.
De militaire begrafenis van Omer Baldewijns (Z. 11.2.1930 – Bergen-Belzen (D.) 14.10.1950), soldaat bij het 2de Lansiers, omgekomen bij een minutieongeval. Omer kreeg een ereplaats vlakbij het gesneuveldenmonument van de Eerste Wereldoorlog op het oude kerkhof. Pastoor Herckens zegent de grafkuil.
De gemeentelijke corbillard in 1975.
De grafsteen van E.H. Joannes Josephus Knapen (1801-1872), 27 jaar lang pastoor van Zepperen. De kelk op zijn kruis verwijst naar het priesterschap.
De bijna kale kerkhofweide omstreeks 1940.
Gietijzeren grafkruis met doodshoofd, krans en treurende vrouw (pleurante) als rouwsymbolen. Anoniem graf. IJzergieterijen waren er in Sint-Truiden en Tongeren.

Remacluskring 2010
versie zaterdag 12 april 2014

 

 

 

Werk vroeger

Sport vroeger

search previous next tag category expand menu location phone mail time cart zoom edit close