Kermis op d’Eygen in 1912

De fiere bewoners van het gehucht d’Eygen werden ook wel eens ‘de Kluuters’ genoemd, naar ‘kluut’ of centen. Het waren begoede boeren, en weinig pachters. Nogal wat burgemeesters van Zepperen kwamen uit d’Eygen: Minsen, Paesmans, Claes… Ze hadden hun eigen kermis, zoals alle gehuchten in Zepperen. In het Truiense zaterdagblad De Tram, enkele jaren herdoopt in De Stem van Haspengouw, schreef iemand van d’Eygen in 1911-1912 twee interessante stukjes over d’Eygen en zijn winterkermis. Die vond traditioneel plaats op Sint-Antonius met het varken, 17 januari. Een kapel bij het goed van Natenbampt werd eeuwenlang door de paters van het nabije begaardenklooster bediend, maar veranderde na de Franse Revolutie einde 18de eeuw stilaan in een ruïne. De laatste eigenaar was baron de Schaetzen die een poging tot restauratie deed, maar uiteindelijk werd de kapel opslagplaats van fruitkisten en moest doctor Weyns van Bokrijk het gebouw redden door het over te brengen naar zijn museum. De d’Eygenaren hadden midden 19de eeuw al hun Antoniusdevotie verhuisd naar een kleiner kapelletje.

 

img0013kapeldeygenKapel Sint-Antonius 1905 op d’Eygen in 2013

 


Op het gietijzeren vensterrooster lees je nog het inschrift P.V.S (Petrus Van Straelen) en MDCCCLX (1860)


Mis ter ere Sint-Antonius op 17 januari

 

Legende uit Zepperen.
Verleden Dinsdag, 17 januari, werd op vele plaatsen het feest gevierd ter eere van Sint-Antonius.
Tusschen Zepperen en Cortenbosch (grondgebied Brusthem), staat eene oude kapel, welke, in bouwtrand en grootte, verschillige dorpskerken in Limburg niet overtreffen.
Het goed, dat heden aan den Hr Claes, van St-Truiden, behoort, wordt Nattenbampd geheeten. In vroegere tijden, en tot het jaar 1820 inbegrepen, was die kapel aan Sint-Antonius toegewijd. Op den feestdag 17 januari, werden er gewoonlijk drie missen gedaan, met sermoon, en menigvuldige bedevaarders zag men die dag er heenstroomen. Bij diezelfde gelegenheid hielden de inwoners van het gehucht Eigen kermis, een gehucht dat zijnen naam verdiend heeft, doordien er in de 16 huizen van die plaats geen enkele huurling was. Allen woonden ‘op hun eigen’.
Nu, in het jaar 1821, heeft de kerkelijke overheid van Brustem het beeld van den H. Antonius naar de kerk van Brusthem overgebracht; maar de devotie tot den heiligen Antonius verminderde van jaar tot jaar. Alleenlijk de jaarlijksche kermis bleef voortbestaan. De inwoners houden er op den 17 Januari ieder jaar nog kermis, en die tijd, gunstig tot het slachten van vette varkens, werden er op Sint-Antoniusdag vrienden en familiën op uitgenoodigd. Zoo duurde dat eenige jaren voort.
De oude kapel was gesloten, toen op eenen November-Zondagavond, de Heer Petrus Vanstraelen, rentenier, in het jaar 1859 zich van zijn gewoonlijk gezelschap kaartspelers scheidde, alleen huiswaarts keerde, en, door den donker misleid, zijne woning voorbijtrok, en in de bosschen van Nieuwenhoven, bij Cortenbosch, terecht kwam. De man, niet meer jong, wischte eenen traan uit zijne oogen, zeggende in zijn zelven: Waar zit ik toch hier! terwijl hij een gedacht kreeg, en, beloofde er eene kleine nieuwe kapel, kort bij zijn huis, op te richten, ter eere van Sint-Antonius, indien hij mocht gezond zijn huis wedervinden. En een weinig na middernacht kwam hij veilig aan zijne woning. Ook liet hij in het voorjaar van 1860 aldaar een fraai kapelletje bouwen en versierde het met een schoon beeld van de H. Antonius. De Eerwaarde Heer Knaepen, in dien tijd pastoor te Zepperen, deed er de wijding van. Nu, gewoonlijk rond dien feestdag, deed de Heer P. Vanstraelen jaarlijks eene uitdeeling van brood of geld aan de armen en schonk aan alle arme kinderen een paar nieuwe klompen.
Eliaas! een tijd later, en oud geworden, overviel den Heer Vanstraelen eene ziekte, die hem ten grave leidde. Op den vooravond van Sint-Antonius, een weinig voor 12 ure, gaf hij zachtjes den geest, den 16 Januari 1875.
Iedereen van ons gehucht betreurde den eerzamen afgestorvene. Gelukkig kreeg wat later een andere moedige jonkman, Arnold Minsen, het heilzaam gedacht, op het gehucht eene geldinzameling te doen voor eene Mis, welke op dien dag, ter eere van Sint-Antonius in de kerk van Zepperen zou gedaan worden. Overal werd hij goed onthaald, en zoo deed hij ieder jaar, tot eindelijk eenige mannen, in 1889, waren overeengekomen, eene Maatschappij te stichten, genaamd De Standvastige Vrienden, onder de bescherming van Sint-Antonius; zij telde 32 leden. sedert 1889 zijn er 19 van gestorven, en heden telt de Maatscxhappij nog 32 leden. Er wordt van wege die Maatschappij jaarlijks, op den feestdag van haren Patroon, eene Hoogmis in de kerk van Zepperen gezongen. Zij heeft ook de kapel, die wat kort tegen den weg stond, verplaatst en hersteld, in ’t jaar 1905. Aldus blijft de viering van den H. Antonius, op het gehucht Eigen, in eere, en wordt er nog gewoonlijk het aloud lied gezongen:
De Stippelstraat, de schoonste straat,
Die op ons oud gehucht bestaat;
Daarop is het Eigen fier:
De Burgemeester ook woont alhier,
Gevecht of twisten zijn er raar;
’t Is driemaal kermis in het jaar,
En Zondags drinkt men blij te gaar
Een lekker pintje, malsch en klaar.

Een Gehuchtenaar.

ZEPbeeldAntoniusNatebamptBrustem1953bisLV
Beeld Sint-Antonius met varken, uit de kapel, vernietigd bij de brand in Brustem kerk 1965

 

ZEPKapelNatenbampdREPWILVDe grote vml. kapel van de Natenbampt uit 1736. Momenteel de kerk van het Haspengouwse dorpje Ulbeek in het openluchtmuseum te Bokrijk.

 

Legende uit Zepperen.
In den jare 1736 viel het feest van den H. Antonius op eenen Zaterdag, en daarbij kwam het, dat het des Zondags, op het gehucht Eigen nog volop kermis (was). In dien goeden oude tijd was dat daar eene bijzondere begankenis, die wijd en zijd gekend was. Er kwamen dan ook kramers, kunstenmakers, kwakzalvers, enz. hunne tenten opslaan. Dat jaar was er onder andere een, die om zijne wonderlijke goocheltoeren, bij de boeren, voor eenen tooveraar doorging. Deze foorman werkte dan op dien Zaterdagavond in de herberg Het Tribunaal. ’s Zondags ’s morgens, na de hoogmis, terwijl het volk naar de kapel trok, werd er veel gesproken over de aardige kunsttoeren van den goochelaar op den vorigen avond, waarvoor men toch zoo weinig moest betalen.
Er was in dien tijd een kleermaker in de Startelstraat, Langen Lens geheeten, zoo een man van den ouden stempel, die daar ook veel geschal had hooren van maken. En, met permissie van zijne Trien, zou hij des avonds ook eens naar den goochelaar gaan kijken. Nu de vertooning was begonnen om 7 ure, en nadat de man verschillige schoone toeren gedaan had, tot verwondering van Langen Lens en al de toeschouwers, plaatste hij tot slot, zijne vrouw op eenen stoel, zeggende dat zij langs de schouw zou verdwijnen. Dan hing hij haar een bedlaken om, sprak zoo drie geheimzinnige woorden, als “Hocus, pocus pancus!” sloeg eens met zijn stok, en de vrouw was weg. Toen Lange Lens dat tooverspel gezeien had, stond hij verstomd en verbaasd. Maar niet zoodra was hij van den schrik bekomen, of hij trad de plaats in waar de tooveraar alles aan het inpakken was, om ’s anderendaags te vertrekken.
– Mijnheer, zei Lens, ik zou u gaarne een woordje willen spreken.
– Ik luister, mijn goede man.
– Gij hebt daar een wonderen toer gespeeld: zoo iets moest gij voor mij ook kunnen verrichten, dat is, mijne vrouw ook van kant helpen.
De goochelaar bekeek Lens van ’t hoofd tot de voeten, twijfelend of die man wel bij zijne zinnen was, terwijl hij zegde: Ik ken uwe vrouw niet.
– Ja maar, zij is veel smaller dan de uwe, zoodat zijn nog gemakkelijker door de schouw kan, en ik betaal u daarvoor dadelijk 10 franken.
Door dit aanbod bekoord, trok de vent met Langen Lens op. Maar onderwege zei hijk hem: Hoor eens, man, geen woord er van aan iemand, of wij worden allebei gepakt. Ik zal uwe vrouw eerst spreken. De zoogezegde tooveroar wist het wijf te ompraten en iets wijs te maken. En in de halve duisternis zag Lens reeds zijne vrouw bij de stoof, op ’n stoel staande, omhangen met een laken als een spook. En nu greep de goochelaar zijnen stok, sprak weer dezelfde woorden en sloeg zo zoo geweldig op en onder de stoof dat hooren en zien verging van het gedruis, het stof en den rook, en de vrouw was van kant…
Lens gaf verheugd de 10 fr., zeggende: Ik bedank u honderdmaal, Mijnheer, dat gij mij van die heks afgeholpen hebt.
Maar de vrouw, van in den haard, had alles gehoord, kwam vergramd uit haren schuilhoek en begon haren sebedeus zoodanig af te ranselen, dat hij hulp en moord schreeuwde, want Trien was niet links aan hare rechterzijde.
Ondertuschen stond er een hoop kwâjongens voor de deur te lachen en te roepen: Weg met de vrouw!
Men kan denken, dat het kermisvolk er zijnen deun in had en er van niets meer spotsgewijs gesproken werd dan van den gefopten kleermaker en van den slimmen goochelaar van op het gehucht Eigen.

Mogelijk was het de ‘Professor’ van Terstok, regent Gaspard Van Oirbeek (1853-1933), die deze vlotte verhaaltjes navertelde, of iemand van de familie Hayen. De tekst is in erg oude spelling en gekruid met dialect. Lens is de volkse naam voor Laurens. De herberg ‘het tribunaal’ moet de in 2012 pas afgebroken vakwerkhoeve Claes-Mommen zijn geweest, in de gevaarlijke bocht van de Stippelstraat.

Remacluskring Zepperen
Versie zondag 28 april 2013

Bron
Sint-Truiden, Stedelijk Archief, krantencollectie digitaal: De Stem van Haspengouw, 29 januari 1911 en 13 januari 1912. http://www.pallas.be/sast.htm
Va kjoezestein tot kurrezoug. Leven in Oud Zepperen, Zepperen: Remacluskring, 1999, p. 290, 322 en 382-285.

Volksleven

search previous next tag category expand menu location phone mail time cart zoom edit close